Civiel recht
Zaaknummer: C/13/721863 / HA ZA 22-661
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. P.C. Veerman te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PAUL'S PICTURE PARADISE HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: PPPH,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 februari 2023 en de daarin genoemde nagekomen processtukken.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eisers] is eigenaar van het perceel op het adres [adres 1] . PPPH is eigenaar van de naastgelegen percelen op nummers [nummers] .
2.2.Partijen hebben eerder procedures gevoerd. Eén van die procedures heeft geleid tot een vonnis van deze rechtbank van 27 maart 2013. In die zaak ging het onder andere over de boom die op het perceel van [eisers] staat. PPPH vorderde dat [eisers] werd veroordeeld om de overhangende takken van de boom op eigen kosten te snoeien op grond van artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank heeft die vordering destijds afgewezen met de volgende motivering:
‘De rechtbank volgt [eisers] in zijn verweer voor zover het ertoe strekt dat artikel 5:44 BW niet met zich brengt dat [eisers] als eigenaar van de boom voor het snoeien dient zorg te dragen. Voornoemd artikel geeft immers aan [PPPH] - kort gezegd - de bevoegdheid om het overhangende te snoeien indien [eisers] na aanmaning daartoe in gebreke blijft. Gelet op de tekst van dit artikel ziet de rechtbank voorts niet in op welke wijze daaruit volgt dat [eisers] als eigenaar van de boom de kosten van het snoeien dient te dragen.’
2.3.In 2020 heeft PPPH een omgevingsvergunning gekregen voor een verbouwing van haar panden. De bouwplannen houden in dat zes nieuwe woonappartementen en een ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd. Twee van deze appartementen komen op de tweede verdieping van het achterhuis van het pand, gelegen op het perceel met nummer 132 direct grenzend aan het perceel van [eisers] (hierna: het achterhuis). In het achterhuis is in het verleden een schuilkerk geweest. Om toegang te verschaffen tot deze twee appartementen in het achterhuis wil PPPH een verkeersruimte maken. Dit wil zij doen door in het schuine dak van het achterhuis een uitsparing te maken, waardoor een onoverdekte ruimte van drie bij zeventien meter ontstaat die betreden kan worden. De beoogde verkeersruimte grenst direct aan de tuin en het huis van [eisers] Als productie 13 heeft [eisers] een plattegrond overgelegd waarop de verkeersruimte is ingetekend:
2.4 Onderstaande foto is genomen vanuit de slaapkamer van [eisers] Het schuine dak is het huidige dak van het achterhuis, waar PPPH de verkeersruimte wil realiseren.
2.5.Op de foto hieronder zijn de achtergevel van [eisers] en het achterhuis te zien, gefotografeerd vanuit de tuin. De afstand tussen de dakgoot van het achterhuis en het raam op de tweede verdieping van het pand van [eisers] is minder dan 50 centimeter.
2.6.Een aantal buurtbewoners, waaronder [eisers] , is tegen de verleende omgevingsvergunning in bezwaar gegaan. De gemeente Amsterdam heeft dat bezwaar op 25 maart 2021 ongegrond verklaard. De gemeente heeft daarbij het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen. Uit dat advies blijkt dat een aantal bezwaarmakers naar voren had gebracht te vrezen voor verlies van privacy door realisering van de verkeersruimte (door hen aangeduid als ‘patio’), omdat de ruimte in de praktijk als verblijfsgebied zal worden gebruikt. De commissie heeft vastgesteld dat de verkeersruimte voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan. De commissie was het met de bezwaarmakers eens dat de controle en handhaving op het gebruik van de verkeersruimte lastig is, maar concludeerde dat dit niet maakte dat dit onderdeel van het bouwplan niet vergund kon en moest worden. In het advies staat verder dat ‘nu het om een verkeersruimte gaat, het op voorhand zo lijkt te zijn dat artikel 5:50, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek op deze situatie niet van toepassing is’.
2.7.Op het dak van [eisers] liggen zonnepanelen.
Tekst
Tekst
in conventie
[eisers] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de getekende verkeersruimte op de tweede verdieping van het pand aan de [adres 2] - gemarkeerd op de door [eisers] als productie 13 overgelegde plattegrond - in strijd is met het bepaalde in artikel 5:50 BW;
II. PPPH verbiedt om binnen twee meter van de erfgrens met het perceel van [eisers] een verkeersruimte of andere ruimte te (laten) realiseren van waaruit men uitzicht heeft over het aan [eisers] toebehorende erf;
III. PPPH veroordeelt tot betaling van een dwangsom als deze handelt in strijd met het gevorderde onder II;
IV. PPPH veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.PPPH voert verweer.
in reconventie
3.3.PPPH vordert dat de rechtbank [eisers] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot:
I. verwijdering van de zonnepanelen, indien en voor zover deze zich bevinden binnen een afstand van twee meter van de erfgrens van de percelen van partijen, op verbeurte van een dwangsom;
II. het snoeien van de overhangende takken van de partijen genoegzaam bekende boom, op verbeurte van een dwangsom;
III. betaling van de kosten van deze procedure.
3.4. [eisers] voert verweer.
3.5.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in conventie
4.1.De vordering van [eisers] is gebaseerd op artikel 5:50 BW. In het eerste lid van dat artikel staat dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit naburige erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. In het derde lid staat dat de afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur.
4.2.
[eisers] legt aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag dat de beoogde uitsparing in het dak van de schuilkerk gelijk te stellen is met een muuropening of een soortgelijk werk als een balkon, zoals bedoeld in artikel 5:50 BW. De verkeersruimte komt binnen twee meter van de grenslijn. De ruimte biedt uitzicht op de tuin en de (slaapkamer)ramen aan de achterzijde van het pand van [eisers] en zal een ernstige aantasting van de privacy meebrengen. Als men via de verkeersruimte in de richting van het trappenhuis zou lopen, dan ontkomt men er haast niet aan om bij [eisers] naar binnen te kijken. De kans is bovendien groot dat de verkeersruimte in de praktijk als verblijfsruimte zal worden gebruikt, waardoor een nog grotere inbreuk op de privacy zal ontstaan. Artikel 5:50 BW biedt niet alleen bescherming tegen uitzicht recht vooruit vanuit de gevel van de schuilkerk, maar ook tegen schuin uitzicht, zoals in dit geval op de achtergevel van [eisers] zou ontstaan. Dat volgt onder andere uit het arrest van het gerechtshof Arnhem van 9 oktober 2001, het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2003 en het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juli 2017.n
KG 2001, 268, ECLI:NL:HR:2003:AF5547 en ECLI:NL:RBZWB:2017:4061
4.3.PPPH voert aan dat geen sprake is van strijd met artikel 5:50 BW omdat het gaat om een verkeersruimte en niet om een verblijfsruimte. Dit is ook benadrukt door de gemeente Amsterdam in de bezwaarprocedure over de afgegeven omgevingsvergunning. Bij verhuur van de appartementen zal in het huurcontract worden opgenomen dat de ruimte als verkeersruimte moet worden gebruikt en dat het verboden is de ruimte op een andere manier te gebruiken. Als de appartementen worden verkocht, dan zal een soortgelijke bepaling in het modelreglement van de Vereniging van Eigenaars komen. Bovendien zal geen sprake kunnen zijn van een situatie waarin de ene buur de andere begluurt, ook niet als het wel zou gaan om een verblijfsruimte. Op één meter van de erfgrens zal namelijk een hek worden geplaatst dat ongeveer tot borsthoogte komt, zodat de tuin vanaf de verkeersruimte niet of nauwelijks te zien is. Daar komt bij dat vanaf de verkeersruimte geen rechtstreeks uitzicht op de tuin of de ramen van [eisers] zou bestaan, maar alleen zijdelings uitzicht. De mogelijkheid van een zijdelings uitzicht is niet voldoende om van strijd met burenrecht te spreken. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis van het meetvoorschrift uit artikel 5:50 lid 3 BW en rechtspraak, waaronder het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2010 en het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2021.n
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0268 en ECLI:NL:RBROT:2021:5672
4.4.Tussen partijen is niet in geschil dat de beoogde verkeersruimte binnen twee meter van de erfgrens ligt en dat [eisers] geen toestemming heeft gegeven voor het realiseren van deze ruimte. Het geschil gaat om de vraag of de verkeersruimte onder de reikwijdte van artikel 5:50 BW valt en of dat artikel bescherming geeft tegen het uitzicht dat vanaf de verkeersruimte op het erf van [eisers] zou bestaan.
4.5.Uit het slot van artikel 5:50 lid 1 BW blijkt dat deze bepaling ertoe strekt de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken (visuele privacy). In 2003 heeft de Hoge Raad overwogen dat, gelet op deze strekking, ook een plat dak op een uitbouw een soortelijk werk in de zin van deze bepaling kan zijn. Daartoe is vereist dat het gaat om een dak dat blijkens zijn constructie - bekleding, toegangsmogelijkheden, balustrade - kennelijk bestemd is om als dakterras te worden gebruikt. Een kleine oppervlakte is daarentegen niet vereist; immers ook vanaf een groot (balkon of) dakterras kan uitzicht worden verkregen op een naburig erf.n
ECLI:NL:HR:2003:AF5547
4.6.De rechtbank is van oordeel dat de beoogde verkeersruimte moet worden aangemerkt als een soortgelijk werk in de zin van artikel 5:50 BW. De verkeersruimte is geschikt en bedoeld om betreden te worden. Na plaatsing van het hek op één meter van de erfgrens resteert een toegankelijke oppervlakte van twee bij zeventien meter. Daarmee is sprake van een afgebakende, open ruimte. Hoewel de ruimte is bedoeld als verkeersruimte, is deze in uiterlijk opzicht en qua constructie vergelijkbaar met een dakterras. PPPH heeft naar voren gebracht dat het huurders of kopers zal worden verboden om de verkeersruimte op een andere manier te gebruiken dan waarvoor deze bestemd is, maar dit maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook als de verkeersruimte enkel als toegangsweg naar de appartementen zal worden gebruikt, maakt de bouwkundige gesteldheid van de verkeersruimte uitzicht op het erf van [eisers] gemakkelijk. Artikel 5:50 BW strekt er juist toe om dergelijk uitzicht te beperken. Ook de verwijzing van PPPH naar de standpunten van de gemeente Amsterdam in de bezwaarprocedure maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt aan het bestuursrecht getoetst. Of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, wordt daarbij niet uitgebreid beoordeeld. Uit de omstandigheid dat de gemeente de vergunning heeft verleend, ondanks de bezwaren van omwonenden over aantasting van hun privacy, kan daarom niet worden afgeleid dat geen strijd met artikel 5:50 BW kan bestaan.
4.7.Omdat de rechtbank van oordeel is dat de verkeersruimte wordt aangemerkt als een soortgelijk werk als een balkon en om die reden onder de reikwijdte van artikel 5:50 BW valt, bestaat geen aanleiding te oordelen over de vraag of de uitsparing in het dak een muuropening is in de zin van dit artikel.
4.8.De volgende vraag is of sprake is van uitzicht vanaf de verkeersruimte op het erf van [eisers] in de zin van artikel 5:50 BW. Namens PPPH is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het mogelijke zicht op de tuin zeer beperkt is, vanwege het hek dat aan de rand van de verkeersruimte (op één meter van de erfgrens) zal worden geplaatst en de zichtlijn die daarmee samenhangt. [eisers] heeft hier niet op gereageerd en het komt de rechtbank ook logisch voor dat als gevolg van dit hek het uitzicht op de tuin beperkt zal zijn vanwege de zichtlijn. De rechtbank beperkt het geschil daarom tot het uitzicht op de achtergevel van [eisers]
4.9.Bezien vanuit de gevel van het achterhuis bestaat recht naar voren geen uitzicht op de achtergevel van [eisers] Als schuin wordt gekeken, dan bestaat dit uitzicht wel.
4.10.Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of artikel 5:50 BW bescherming biedt tegen dergelijk schuin uitzicht en hebben ter onderbouwing van hun standpunt beide verwezen naar rechtspraak. De rechtbank overweegt dat deze rechtspraak niet eenduidig is. De rechtspraak waar [eisers] naar verwijst komt erop neer dat het voor de toepassing van artikel 5:50 BW niet uitmaakt of sprake is van uitzicht recht naar voren of van schuin uitzicht, omdat het verschil tussen deze vormen van uitzicht sinds de invoering van het meetvoorschrift uit lid 3 geen rol meer speelt en het in het licht van de ratio van artikel 5:50 BW niet logisch is om voorbij te gaan aan het schuine uitzicht. In de rechtspraak waar PPPH naar verwijst, is kort gezegd geoordeeld dat artikel 5:50 BW slechts bescherming biedt tegen uitzicht recht naar voren. Dit is gemotiveerd met een beroep op de wetsgeschiedenis. Daaruit zou volgen dat het handhaven van een verbod van zijdelings uitzicht (met name in grote steden) niet te rechtvaardigen is. Dat het moet gaan om uitzicht ‘recht naar voren’ ligt volgens deze rechtspraak besloten in het meetvoorschrift uit lid 3. De Hoge Raad heeft nog geen oordeel gegeven over de vraag of artikel 5:50 BW ook bescherming biedt tegen schuin uitzicht.
4.11.De rechtbank is van oordeel dat gegeven de ratio van artikel 5:50 BW (zie ook 4.5 en het daargenoemde arrest van de Hoge Raad: beperking uitzicht op naburige erven) dit artikel zo moet worden uitgelegd dat in het geval van een open ruimte uitzicht ook schuin uitzicht betekent. Het zou niet logisch zijn om vanaf de verkeersruimte als hier aan de orde alleen het uitzicht recht naar de tuin in ogenschouw te nemen, terwijl vrij uitzicht bestaat naar ten minste drie zijden. De rechtbank ziet in (de wetsgeschiedenis van) artikel 5:50 BW en het meetvoorschrift uit lid 3 onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Anders dan het vroegere BW, maakt de huidige wettekst geen onderscheid meer tussen rechtstreeks en zijdelings uitzicht. Bovendien staat de in lid 3 opgenomen wijze van meten niet gelijk aan het uitzicht waarvoor 5:50 BW bescherming biedt. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het uitzicht vanaf de verkeersruimte op de achtergevel van [eisers] onder de reikwijdte van artikel 5:50 BW valt.
4.12.Gelet op de vorige overwegingen wijst de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toe.
4.13.De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit het bovenstaande volgt dat het probleem zit in het zicht op de achtergevel van [eisers] Het hek dat PPPH volgens haar huidige plannen op de verkeersruimte wil plaatsen, neemt dat zicht niet weg en voorkomt ook niet dat de verkeersruimte binnen een afstand van twee meter tot de erfgrens kan worden betreden. De verkeersruimte zou echter wel zodanig kunnen worden aangepast dat het zicht op de achtergevel van [eisers] wordt weggenomen, zodat geen strijd met artikel 5:50 BW ontstaat. De rechtbank geeft partijen in overweging om te onderzoeken of een dergelijke aanpassing in overleg kan worden gerealiseerd.
4.14.De rechtbank wijst de vorderingen onder II en III af. Deze vorderingen komen neer op een verbod om in strijd met de wet te handelen en zijn ook te ruim geformuleerd.
4.15.PPPH is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding |
€ |
131,18 |
|
- griffierecht |
€ |
314,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
1.196,00 |
(2 punten × € 598,00) |
Totaal |
€ |
1.641,18 |
4.16.De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
in reconventie
de zonnepanelen
4.17.PPPH wil dat de zonnepanelen van [eisers] worden verwijderd. PPPH stelt dat [eisers] de panelen heeft geplaatst zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning en dat deze vergunning bij een aanvraag daartoe niet zal worden afgegeven.
4.18. [eisers] voert daartegen aan dat wel degelijk een vergunning is verkregen voor het plaatsen van de zonnepanelen en heeft als onderbouwing een kopie van deze omgevingsvergunning overgelegd.
4.19.De rechtbank wijst de vordering tot verwijdering van de zonnepanelen af. Daarbij is van belang dat PPPH niet duidelijk heeft gemaakt op basis van welke juridische grondslag zij verwijdering van de panelen vordert. De afwezigheid van een vereiste vergunning betekent niet automatisch dat de eigenaar van het naastgelegen erf een vordering toekomt om verwijdering af te dwingen. Bovendien heeft [eisers] een kopie van de omgevingsvergunning overgelegd. PPPH heeft haar standpunt hierna niet nader toegelicht. PPPH heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom de zonnepanelen zouden moeten worden verwijderd.
de boom
4.20.PPPH legt aan haar tweede vordering ten grondslag dat het snoeien van een boom de primaire taak van de eigenaar is. Op grond van artikel 5:44 BW mag de buurman weliswaar zelf tot actie overgaan als hij hinder ondervindt van overhangende takken, maar dat neemt niet weg dat de eigenaar kan worden aangesproken om een eind aan een onrechtmatige situatie te maken. PPPH meent daarom dat de motivering van de rechtbank uit het eerdere vonnis van 27 maart 2013 over artikel 5:44 BW en de boom onjuist is.
4.21.De rechtbank wijst ook deze vordering af. PPPH heeft in het geheel niet onderbouwd waarom de overlast van de boom zodanig is dat sprake is van onrechtmatige hinder. De enkele omstandigheid dat er overhangende takken zijn, maakt nog niet dat [eisers] onrechtmatig handelt door deze takken te laten hangen. Ook overigens heeft PPPH niet aangegeven waarom [eisers] als eigenaar van de boom verplicht moet worden om de overhangende takken te snoeien.
proceskosten
4.22.PPPH is de partij die ongelijk krijgt en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 1.196,00 (2 punten x tarief € 598,00).
4.23.De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
De rechtbank
in conventie
5.1.verklaart voor recht dat de getekende verkeersruimte op de tweede verdieping van het pand aan de [adres 2] – gemarkeerd op de door [eisers] als productie 13 overgelegde plattegrond – in strijd is met het bepaalde in artikel 5:50 BW,
5.2.veroordeelt PPPH in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.641,18,
5.3.wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.wijst de vorderingen van PPPH af,
5.5.veroordeelt PPPH in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.196,00,
in conventie en in reconventie
5.6.veroordeelt PPPH in de na dit vonnis aan de zijde van [eisers] ontstane kosten, begroot op € 271,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat PPPH niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis wordt betekend, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.7.verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.