ECLI:NL:RBAMS:2025:1810
Aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is terecht afgewezen. Beroep ongegrond. Eiseres is een alleenstaande moeder van twee minderjarige dochters. Verweerder heeft in zijn besluitvorming geen enkele overweging gewijd aan de belangen van de kinderen van eiseres. Uit het GGD-onderzoek blijkt dat is gekeken naar de veiligheid en de ...
Rechtbank Amsterdam 22 September 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:1810
text/xml
public
2025-09-22T08:33:58
2025-03-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Amsterdam
2025-03-21
24/2255
Uitspraak
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Amsterdam
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:1810
text/html
public
2025-09-22T08:33:31
2025-09-22
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBAMS:2025:1810 Rechtbank Amsterdam , 21-03-2025 / 24/2255
Aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is terecht afgewezen. Beroep ongegrond. Eiseres is een alleenstaande moeder van twee minderjarige dochters. Verweerder heeft in zijn besluitvorming geen enkele overweging gewijd aan de belangen van de kinderen van eiseres. Uit het GGD-onderzoek blijkt dat is gekeken naar de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen, maar daarmee is niet voldoende rekenschap gegeven aan de belangen van de kinderen. Door het weigeren van de aanvraag voor maatschappelijke opvang, in combinatie met het beëindigen van de noodopvang, werd het gezin feitelijk dakloos. Uit het bestreden besluit blijkt niet of is onderzocht waar eiseres en haar kinderen vervolgens terecht zouden komen. Ook in het geval dat verweerder vindt dat eiseres zelfredzaam is, moet verweerder zich bewust zijn van de gevolgen van de besluitvorming voor de kinderen. Het bestreden besluit bevat om voorgaande reden een motiveringsgebrek. Verweerder heeft wel op basis van het GGD-onderzoek terecht geconcludeerd dat eiseres voldoende zelfredzaam is. De zaak van eiseres verschilt van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:3170). In die zaak waren er voldoende signalen die voor verweerder aanleiding hadden moet zijn om nader onderzoek naar de zelfredzaamheid van betrokkene te verrichten, eventueel door een deskundige. Het is voor de rechtbank duidelijk dat eiseres en haar kinderen een eigen woning nodig hebben. Deze wens kwam ook duidelijk naar voren uit het kindgesprek. Het woningtekort speelt hen helaas parten. Zoals eerder door de Centrale Raad van Beroep is overwogen (ECLI:NL:CRVB:2023:1931) ligt het echter primair op de weg van de centrale overheid om in samenwerking met lagere overheden en andere instanties een oplossing te zoeken voor dit maatschappelijke probleem.
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2255
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B. Blanckenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Hugenholtz).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 2 januari 2024 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, mevrouw H. Ball-Ponne tolk in de Marokkaans-Arabische taal en de gemachtigde van verweerder. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechter in een kindgesprek apart met [naam 1] , de dochter van eiseres, gesproken.
Wat voorafging aan deze procedure
2. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit en is alleenstaande moeder van twee minderjarige dochters met de Nederlandse nationaliteit. De oudste dochter, [naam 1] , is tien jaar. De jongste dochter, [naam 2] , wordt in april 2025 twee jaar. Eiseres is in 2018 naar Nederland gekomen nadat de oudste dochter door haar ex-partner naar Nederland was meegenomen. In 2023 is eiseres bij haar ex-partner weggegaan. Sindsdien heeft zij geen vaste woon- of verblijfplaats en is dus in feite dakloos. Eiseres heeft daarom een aanvraag gedaan voor maatschappelijke opvang, gelijktijdig met een verzoek om toegelaten te worden tot de noodopvang.
3. Met het besluit van 19 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag voor de noodopvang afgewezen. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor maatschappelijke opvang afgewezen. Eiseres heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in bezwaar, heeft verweerder eiseres en haar twee kinderen voorlopig toegelaten tot de noodopvang. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvragen gebleven. Verweerder baseert zich daarbij op de screening van de GGD van 15 november 2023 (het GGD-onderzoek) en concludeert op basis daarvan dat eiseres voldoende zelfredzaam is. In het bestreden besluit heeft verweerder eveneens bepaald dat eiseres de noodopvang uiterlijk op 2 mei 2024 moet verlaten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en heeft twee verzoeken om voorlopige voorziening ingediend, zowel ten aanzien van de maatschappelijke opvang als ten aanzien van de noodopvang. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 16 mei 2024 uitspraak gedaan. Uit die uitspraak volgt dat verweerder is tegemoetgekomen aan eiseres en heeft toegezegd dat zij en haar kinderen in de noodopvang mogen blijven totdat op het beroep is beslist.
4. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat eiseres en haar kinderen in juni 2024 de noodopvang in het [locatie] uit eigen beweging hebben verlaten. Op zitting heeft de gemachtigde van eiseres het beroep tegen de afwijzing van de noodopvang ingetrokken, zodat de rechtbank de beroepsgronden die hiertegen waren gericht onbesproken laat.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres heeft kunnen afwijzen op grond van de Wmo 2015. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
7. Personen die dakloos zijn of dreigen te worden, doen regelmatig een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. Ook eiseres heeft dit gedaan. De rechtbank stelt voorop dat de opvang op grond van de Wmo 2015 echter als zodanig niet bedoeld is om het tekort aan woonruimte op te lossen. Als mensen die dakloos zijn of dreigen te worden voldoende ‘zelfredzaam’ zijn, behoren zij in beginsel niet tot de doelgroep van de Wmo 2015.
8. Voor een recht op opvang is bepalend of eiseres in staat is zich te handhaven in de samenleving. Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015. Verweerder beoordeelt of aan dit vereiste is voldaan aan de hand van de voorwaarden die zijn neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam. Uit vaste rechtspraak volgt dat het zelfredzaamheidscriterium dat verweerder in dat verband gebruikt een juiste beoordelingsmaatstaf is. Eiseres kan dus pas aanspraak maken op maatschappelijke opvang als zij geen onderdak heeft door problemen die zij ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving.
9. Daarnaast is in de situatie van eiseres van belang dat zij minderjarige kinderen heeft. Ieder kind heeft op grond van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) het recht op een toereikende levensstandaard. Dit recht omvat ook het recht op adequate huisvesting. De vraag die in deze procedure voorligt is daarom óók of verweerder de belangen van de kinderen voldoende bij de totstandkoming van zijn besluitvorming heeft betrokken, overeenkomstig artikel 3 van het IVRK. Ten aanzien van het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, is van belang dat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is, maar de bestuursrechter moet wel toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind. Deze rechterlijke toets heeft volgens vaste rechtspraak van de Raad een terughoudend karakter.
Het belang van de kinderen
10. Eiseres voert onder andere aan dat het bestreden besluit in strijd is met de mensenrechten en kinderrechten. De belangen van haar kinderen zijn onvoldoende meegenomen. Als de noodopvang eindigt en er geen maatschappelijke opvang wordt verleend, dan is voorzienbaar dat ouder en kind vanwege een situatie van armoede worden gescheiden. Eiseres verwijst naar vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het scheiden van ouder en kind vanwege louter of voornamelijk economische omstandigheden mag niet. In de praktijk leidt dakloosheid dikwijls tot uithuisplaatsing. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraken hierover van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2023 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2024.
11. De rechtbank stelt voorop dat in het primaire noch in het bestreden besluit van verweerder geen enkele overweging is gewijd aan de belangen van de kinderen van eiseres. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat uit het GGD-onderzoek blijkt dat is gekeken naar de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen. Daarmee zou voldoende rekenschap zijn gegeven aan de belangen van de kinderen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Zoals ook uit voornoemde uitspraak van 3 juni 2024 van deze rechtbank volgt, dient met name in gevallen waarin de besluitvorming er feitelijk toe leidt dat betrokkene met zijn of haar kinderen op straat komt te staan, verweerder rekenschap te geven wat daarvan de gevolgen zijn voor de kinderen. Hoewel de primaire verantwoordelijkheid voor de kinderen in het algemeen bij de ouders van het kind ligt, neemt dit immers niet weg dat de overheid, indien ouders die verantwoordelijkheid niet (kunnen) nemen, erop heeft toe te zien dat de rechten en belangen van de kinderen desondanks worden beschermd en dat verweerder daartoe zo nodig maatregelen moet nemen.
12. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder zich bewust is geweest van de gevolgen van zijn besluitvorming voor de kinderen. Niet duidelijk is dat is onderzocht waar eiseres en haar kinderen terecht zouden komen bij het weigeren van de aanvraag voor maatschappelijke opvang, in combinatie met het beëindigen van de noodopvang. Ook is niet gebleken dat verweerder bijvoorbeeld een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis; terwijl dakloosheid dreigde. Ook in het geval dat verweerder meent dat eiseres zelfredzaam is, dient verweerder zich bewust te zijn van de gevolgen van de besluitvorming voor de kinderen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat voor de toelating van eiseres en haar kinderen in de noodopvang, eiseres en haar kinderen – waarvan de jongste op dat moment een baby was – in een houten schuurtje bij iemand in de tuin leefden.
13. Omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven aan de belangen van de kinderen, is het besluit onzorgvuldig voorbereid en bevat het een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om deze gebreken op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet is gebleken dat eiseres en haar kinderen hierdoor zijn benadeeld. De rechtbank overweegt hiertoe omdat uit het dossier blijkt dat verweerder de noodopvang na het bestreden besluit niet heeft beëindigd maar heeft toegezegd dat eiseres en haar kinderen tot na de uitspraak in beroep in de noodopvang mochten blijven. Eiseres heeft de noodopvang vervolgens kort na het bestreden besluit uit eigen beweging verlaten. Zij is met haar twee kinderen gaan inwonen bij kennissen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit een tijdelijke oplossing is en het gezin het liefst een eigen woning zou hebben, hebben eiseres en haar kinderen niet in een situatie verkeerd van dreigende dakloosheid en een daarmee gepaard gaand risico van scheiding van eiseres en haar kinderen.
De zorgvuldigheid van het onderzoek van de GGD
14. Eiseres voert aan dat verweerder bij het onderzoek naar de zelfredzaamheid van eiseres is uitgegaan van een onjuiste vaststelling van de feiten. Het bestreden besluit is daarom gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek.
15. De rechtbank volgt dit betoog niet en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op het GGD-onderzoek. Hieruit blijkt dat de GGD onderzoek heeft gedaan naar alle relevante leefgebieden. Op basis van het gesprek met eiseres is onder andere geconcludeerd dat zij moet worden ondersteund bij praktische zaken indien nodig. Daarnaast wordt onderkend dat eiseres moet verwerken wat zij heeft meegemaakt en dat zij ondersteuning nodig heeft van een psycholoog. De lichamelijke klachten van eiseres zijn in kaart gebracht en zij kan hiervoor hulp krijgen via de huisarts. De hulpvraag op het gebied van de kind-veiligheid en opvoedvaardigheden wordt ook gezien. Verder heeft er een netwerkonderzoek plaatsgevonden en ook deze bevindingen zijn meegenomen in het onderzoek. Desgevraagd heeft eiseres niet nader onderbouwd welke feiten ontbreken of onjuist zouden zijn. Gelet op voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht.
De zelfredzaamheid van eiseres
16. Eiseres bestrijdt dat zij zelfredzaam is op het gebied van huisvesting en op de leefgebieden zoals instrumentele activiteiten, dagbesteding, huiselijke relaties, sociaal netwerk, lichamelijke gezondheid, kind-veiligheid en opvoedvaardigheden. Het lukt haar niet – vanwege een zeer beperkt tot geen sociaal netwerk in Nederland – om zelfstandige woonruimte te vinden. Dat eiseres niet zelfredzaam is, blijkt volgens haar gemachtigde ook uit de keuzes die zij maakt voor zichzelf en de kinderen. Deze zijn niet weloverwogen en komen voort uit paniek. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting het verlaten van de noodopvang als voorbeeld hiervan genoemd en meent – met verwijzing naar de hiervoor in rechtsoverweging 10 genoemde uitspraken – dat verweerder een deskundigenadvies dient in te winnen met betrekking tot de vraag of eiseres intrinsiek in staat is verantwoordelijkheid te nemen voor de belangen van haar kinderen.
17. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het GGD-onderzoek volgt dat eiseres ondersteuning nodig heeft bij het vinden van huisvesting, ondersteuning nodig heeft van een psycholoog, opvoedondersteuning nodig heeft van het OKT voor de zorg rondom haar oudste dochter en dat zij taallessen dient te volgen. Dat betekent echter niet dat zij daarom in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze maatwerkvoorziening heeft kunnen afwijzen omdat niet is gebleken dat eiseres op meerdere leefgebieden beperkt zelfredzaam is. Eiseres heeft in Marokko een eigen schoonheidssalon gehad. Zij heeft zelf aangegeven dat zij goed kan koken, het huishouden kan runnen, digitaal vaardig is en zelfstandig kan reizen. Verder heeft eiseres een Ziektewetuitkering en geen schulden. Ook uit het netwerkonderzoek blijkt dat betrokken hulpverleners eiseres inschatten als iemand die weet waar ze het over heeft en hulp kan vragen als dat nodig is. Dit sluit ook aan bij het feit dat eiseres op de zitting heeft verklaard dat zij inmiddels onder behandeling is van een psycholoog en ondersteuning krijgt van het OKT voor haar oudste dochter. Eiseres weet de weg naar hulpverlening te vinden en kan ook hulp accepteren.
18. De rechtbank is het niet met de gemachtigde van eiseres eens dat verweerder, in het kader van het onderzoek naar de zelfredzaamheid van eiseres, nader onderzoek moet doen naar de vraag of eiseres intrinsiek in staat is verantwoordelijkheid te nemen voor de belangen van de kinderen. Uit het GGD-onderzoek blijkt dat onderzoek is gedaan naar de kind-veiligheid en de opvoedingsvaardigheden. De GGD concludeert dat eiseres in staat is om een voldoende veilig en ontwikkelingsgericht opvoedklimaat voor de kinderen te borgen. Ook de beslissing van eiseres om de noodopvang te verlaten en bij kennissen in te trekken vormt naar het oordeel van de rechtbank geen signaal voor nader onderzoek. Eiseres heeft desgevraagd als reden hiervoor genoemd dat zij de noodopvang niet veilig vond voor haar kinderen en ze bovendien niet goed voor hen kon zorgen doordat ze er niet kon koken en wassen. Anders dan de gemachtigde van eiseres meent, geeft deze beslissing naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van handelen uit paniek, maar van een weloverwogen beslissing waarbij eiseres de belangen van de kinderen voorop heeft gesteld. De zaak van eiseres verschilt op dit punt juist ook met de uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2024. In die zaak waren er voldoende signalen die voor verweerder aanleiding hadden moet zijn om nader onderzoek naar de zelfredzaamheid van eiseres te verrichten, eventueel door een deskundige. Zo bleek onder andere uit een brief van een GZ-psycholoog dat eiseres niet in staat leek de regiefunctie over haar eigen leven en dat van haar kinderen te kunnen uitvoeren en was er een sterk vermoeden van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Van voldoende signalen is in dit geval geen sprake.
Tot slot
19. Het is duidelijk dat eiseres en haar kinderen een eigen woning nodig hebben. Deze wens kwam ook duidelijk naar voren uit het kindgesprek met [naam 1] waarin zij aangaf te verlangen naar een eigen plek om te kunnen spelen en vriendjes en vriendinnetjes te kunnen uitnodigen. Het woningtekort speelt hen helaas parten. Zoals eerder door de Raad is overwogen, ligt het echter primair op de weg van de centrale overheid om in samenwerking met lagere overheden en andere instanties een oplossing te zoeken voor dit maatschappelijke probleem. Daarbij is het in de gegeven omstandigheden vooralsnog niet aan de rechter om, door middel van een ruimere interpretatie van een wet die niet is gericht op het oplossen van huisvestingsproblemen (de Wmo 2015), in individuele gevallen het reguliere proces van toewijzing van schaarse woonruimte te doorkruisen.
20. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang.
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om verweerder te veroordelen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Ook zal verweerder de door eiseres gemaakte proceskosten moeten vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzitter, en mr. S.D. Arnold en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
21 maart 2025
Beste [naam 1] ,
Op 23 januari 2025 hebben wij met elkaar gepraat in de rechtbank Amsterdam. Wat goed van jou dat je naar de rechtbank bent gekomen en mij hebt verteld wat je vindt van de zaak van jouw moeder.
Aan het einde van ons gesprek hebben we samen afgesproken dat ik jou zou laten weten wat onze beslissing is. Daarom schrijf ik je nu deze brief.
Nadat wij samen hadden gepraat, was de rechtszitting. Toen heb ik samen met twee andere rechters gepraat met jouw moeder, de advocaat van jouw moeder en de mevrouw van de gemeente. Jij was er ook bij met je zusje. Misschien weet je nog dat ik op de zitting heb verteld wat wij samen hadden besproken, namelijk dat jij graag een eigen huis wil voor jullie. Jouw moeder, de advocaat van jouw moeder en de mevrouw van de gemeente hebben toen ook verteld wat zij vinden van de situatie. Jouw moeder heeft de gemeente gevraagd om een plek in de maatschappelijke opvang. Dat betekent dat ze een huis via de gemeente krijgt en begeleiding. Na de zitting hebben we nagedacht over onze beslissing.
Onze beslissing is dat de gemeente jouw moeder geen plek in de maatschappelijk opvang hoeft te geven. Dit betekent dus ook geen eigen huis. De maatschappelijke opvang is voor mensen die het echt niet zelf lukt om een eigen huis te vinden. Deze mensen hebben ook heel veel andere problemen en hebben daarom extra hulp en begeleiding van de gemeente nodig. Die mensen kunnen bijvoorbeeld ook niet meer goed voor hun kinderen zorgen. Gelukkig is dat bij jouw moeder niet het geval. Zij zorgt juist goed voor jullie.
Wij hebben ook geluisterd naar wat jij belangrijk vindt. Jij wil graag een eigen huis waarin je kan spelen en ook vriendjes kan uitnodigen. Dat kan nu niet. Wij snappen heel goed dat het daarom moeilijk is voor jou om bij kennissen van jouw moeder te wonen. De gemeente zou ook het liefst iedereen die graag een huis wil, willen helpen. Er zijn alleen maar weinig huizen vrij en daarom moet de gemeente kiezen wie ze helpen. Zij kiezen dan voor de mensen die niet alleen geen huis hebben, maar ook veel andere problemen. Die mensen hebben de hulp extra hard nodig. Wij moeten hier in onze beslissing ook rekening mee houden. Als we namelijk beslissen dat jullie een huis krijgen, betekent dat dat andere mensen die extra hulp nodig hebben dit niet krijgen.
Onze beslissing betekent dat jullie voorlopig blijven wonen in de [adres] bij de kennissen van jouw moeder.
Als jouw moeder het niet eens is met onze beslissing, dan kan ze binnen zes weken in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep. Dat is een hogere rechter, die dan nog eens naar de zaak gaat kijken. Als er geen hoger beroep komt dan is de procedure na mijn beslissing klaar.
Ik hoop dat het voor jou zo duidelijk is wat wij hebben beslist, en waarom we die beslissing hebben genomen. Verder hoop ik dat het goed met jou zal gaan en dat het jouw moeder gaat lukken om een eigen huis voor jullie te vinden.
Groetjes,
De kinderrechter: Margot Franssen
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de brief gevoegd die gelijktijdig met de uitspraak aan [naam 1] is verstuurd.
Gemeentelijke Gezondheidsdienst.
Deze uitspraak is bij partijen bekend onder zaaknummer: AMS 24/2254.
Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1361.
Zie de uitspraak van de Raad van 29 juli 2020, ECLI:NL:2020:1653.
Artikel 27 van het IVRK.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1339.
Tussenuitspraak van 8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132 en de uitspraak van 8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3130.
Uitspraak van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3170.
De rechtbank verwijst in dit kader naar artikel 6, tweede lid, artikel 9 en artikel 27 van het IVRK en artikel 8 van het EVRM. Zie ook de uitspraak van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3170, rechtsoverwegingen. 6.5-6.9.
Ouder- en Kindteam.
Zie ECLI:NL:RBAMS:2024:3170, rechtsoverwegingen 5.9-5.12.
Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1931.