ECLI:NL:RBDHA:2019:1600
text/xml
public
2025-04-22T11:59:34
2019-02-22
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2019-02-22
AWB - 19 _ 286
Uitspraak
Voorlopige voorziening
NL
Den Haag
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:1600
text/html
public
2025-04-22T11:59:16
2025-04-22
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2019:1600 Rechtbank Den Haag , 22-02-2019 / AWB - 19 _ 286
REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/284 en SGR19/286
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster 1] Limited, verzoekster,
[verzoekster 2]
, verzoekster,
hierna gezamenlijk aangeduid als verzoekers
(gemachtigde: mr. B. Jongmans),
tegen
de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit, verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. Zuurendonk en mr. S. van Douwen).
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot openbaarmaking van het besluit van 4 januari 2019 tot het opleggen van de bestuurlijke boetes aan verzoekers.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij e-mailbericht van 15 januari 2019 medegedeeld niet over te gaan tot openbaarmaking totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019.
Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voor verzoekers is tevens verschenen mr. S.M. Andriesse, kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoekers.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft verzoekers bij besluit van 4 januari 2019 een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 400.000,-. Verzoekers hebben via de website [websites] en ten minste 83 andere gokwebsites in elk geval in de periode van 16 februari 2018 tot en met 26 juli 2018 kansspelen online aangeboden zonder vergunning. Volgens verweerder hebben verzoekers hiermee artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen overtreden.
3. Met het primaire besluit (het openbaarmakingsbesluit) heeft verweerder het besluit genomen om het boetebesluit van 4 januari 2019 openbaar te maken door dit te publiceren op www.kansspelautoriteit.nl. In de openbaar te maken besluiten blijft vermelding van de namen van alle in de zaak betrokken natuurlijke personen achterwege. Dat geldt ook voor de namen van rechtspersonen ten aanzien van wie geen overtreding is vastgesteld en geen boete is opgelegd. Openbaarmaking geschiedt volgens verweerder om consumenten te informeren over de besluiten, vanuit generale en speciale preventie en om transparantie te bieden over het werk van de Kansspelautoriteit. Volgens verweerder is openbaarmaking eens te meer van belang om consumenten op deze manier te behoeden voor het plegen van overtredingen.
4. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. Uit artikel 6, vijfde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) volgt dat wanneer het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken deze tegelijk met de bekenmaking van het besluit wordt verstrekt, tenzij naar verwachting een belanghebbende daar tegen bezwaar heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Nu publicatie onomkeerbare gevolgen heeft, is hiermee het spoedeisend belang gegeven.
5. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter verweerder op te dragen geen informatie openbaar te maken zolang het boetebesluit niet onherroepelijk is.
Daartoe voeren verzoekers aan dat het boetebesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Verweerder heeft het besluit onvoldoende gemotiveerd waardoor niet goed verweer kon worden gevoerd. Ook was de geboden termijn voor het indienen van een zienswijze te kort. Verder wijzen verzoekers erop dat verweerder informatie heeft gedeeld met partijen die niet bevoegd waren tot kennisneming van deze informatie. Een belangenafweging ontbreekt.
Verder is sprake van vooringenomenheid omdat verweerder in het openbaarmakingsbesluit stelt dat het boetebesluit gehandhaafd zal worden.
Daarnaast heeft verweerder volgens verzoekers niet gemotiveerd waarom volledige openbaarmaking van het vooronderzoek noodzakelijk is. Volgens verzoekers staat dit niet in verhouding tot het beoogde doel om consumenten te beschermen. Openbaarmaking is niet bedoeld als aanvullende sanctie en daarnaast staat de juistheid van het boetebesluit niet in rechte vast.
Verzoekers betwisten verder de grondslag voor het openbaarmakingsbesluit. Artikel 8 van de Wob kan niet dienen voor handhaving of openbaarmaking van een boetebesluit.
Voorts betogen verzoekers dat verweerder in strijd met recht op privacy van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) handelt, nu hij niet heeft uitgelegd waarom het verstrekken van vertrouwelijke informatie noodzakelijk is voor de bescherming van het publiek.
Openbaarmaking van het boetebesluit is ook in strijd met artikel 6 van het EVRM.
Volgens verzoekers heeft verweerder niet gesteld of onderbouwd dat hij bevoegd is om een boetebesluit dat op grond van de wet persoonsgebonden dient te zijn, op onbepaalde wijze op te leggen aan alle in het boetebesluit genoemde rechtspersonen en die daar volledig hoofdelijk aansprakelijk voor te maken. Deze rechtsfiguur bestaat niet. Doordat het boetebesluit niet bevoegd genomen is kan ook het openbaarmakingsbesluit niet bevoegd zijn genomen.
Volgens verzoekers is het bestreden besluit tot slot in strijd genomen met artikelen 1, tweede lid, en 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het nastreven van de bescherming van de consumenten niet op andere wijze kan dan rauwelijks informatie openbaar te maken. Hiermee heeft verweerder de AVG overtreden.
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (wok) is het, behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde verboden gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wob, verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
7. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verzoekers door openbaarmaking van de boetebesluiten onevenredig worden benadeeld. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
7.1
Het boetebesluit is een bevoegd genomen besluit in het kader van een aan verweerder door de wetgever toegekende taak om toezicht te houden op de naleving van regelgeving en de daarmee samenhangende bevoegdheid om handhavend op te treden tegen overtreding van die regelgeving. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat in het kader van deze toezichthoudende taak boetebesluiten mogen worden gepubliceerd, zodat bekendheid wordt gegeven aan de wijze van uitvoering van deze taak en de consument wordt gewaarschuwd. Artikel 8 van de Wob biedt in het algemeen de basis om boetebesluiten volledig te publiceren. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2017:2086). De stelling van verzoekers dat deze grondslag zou ontbreken is dan ook onjuist.
7.2
Verder blijkt uit deze uitspraak van de Afdeling dat ook in het geval van een voorgenomen spontane openbaarmaking op basis van artikel 8, eerste lid, van de Wob een nadere afweging van belangen geboden is. Deze nadere afweging houdt in beginsel in dat het algemene belang dat door openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen het belang van verzoekers geen onevenredig nadeel, bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, te lijden als gevolg van de publicatie, waarbij aan het algemeen belang omwille van een goede en democratische bestuursvoering een groot gewicht wordt toegekend. Van een onevenredige benadeling zal sprake kunnen zijn als het boetebesluit uiteindelijk in rechte geen stand zal kunnen houden en de betrokken rechtspersoon ten onrechte als overtreder is kenbaar gemaakt. Of sprake is van een onevenredige benadeling hangt dan af van een oordeel over de rechtmatigheid van het boete besluit.
8. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Allereerst is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het boetebesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Voor zover sprake is geweest van een te korte termijn voor het indienen van een zienswijze merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekers in de onderhavige procedure onder andere een uitgebreide pleitnota hebben ingediend. Niet valt in te zien waaruit thans het nadeel voor verzoekers bestaat. Daarnaast is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder informatie heeft gedeeld met partijen die niet bevoegd waren tot kennisneming van deze informatie.
Ook het betoog van verzoekers dat sprake is van vooringenomenheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn toelichting ter zitting dat de passage in het openbaarmakingsbesluit dat er “geen aanleiding is te veronderstellen dat het boetebesluit in rechte geen stand zal houden” niet op vooringenomenheid duidt maar op vertrouwen in een deugdelijk onderzoek en een goede besluitvorming.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat geen sprake is van volledige openbaarmaking van het vooronderzoek, zodat de beroepsgrond van verzoekers dat om deze reden het evenredigheidsbeginsel is geschonden, niet slaagt. Verweerder zal in het openbaarmakingsbesluit slechts een korte omschrijving van het dossier geven. Van strijd met artikel 8 van het EVRM kan gelet op het vorenstaande ook geen sprake zijn nu het slechts een niet onderbouwde stelling van verzoekers is dat er grote hoeveelheden vertrouwelijke informatie gepubliceerd zullen worden. De informatie die wel in het openbaarmakingsbesluit opgenomen zal worden is noodzakelijk voor het met de publicatie te dienen doel.
Ook het beroep op artikel 6 van het EVRM kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. Zoals verweerder ter zitting aangegeven heeft zal bij het openbaarmakingsbesluit vermeld worden dat verzoekers bezwaar gemaakt hebben tegen het boetebesluit. Hiermee is voldoende duidelijk dat de schuld van verzoekers nog niet is komen vast te staan.
Verder kan het beroep op het legaliteitsbeginsel niet slagen. De enkele stelling van verzoekers dat het niet mogelijk zou zijn een boetebesluit dat op grond van de wet persoonsgebonden dient te zijn, op onbepaalde wijze op te leggen aan alle in het boetebesluit genoemde rechtspersonen en die daar volledig hoofdelijk aansprakelijk voor te maken, acht de voorzieningenrechter daartoe onvoldoende. Nu beide verzoeksters eigenaar zijn van de door verweerder onderzochte websites, was verweerder bevoegd beide verzoeksters de boete hoofdelijk op te leggen. Zoals verweerder overigens ter zitting heeft aangegeven is deze gekozen vorm van beboeten door de Afdeling in stand gelaten.
Voorts slaagt ook het beroep op de AVG niet, nu de gegevens waarop verzoekers doelen (gegevens die te herleiden zijn naar de directeur van [verzoekster 1]) openbaar gemaakt worden met een wettelijke grondslag. Zie daarvoor hetgeen overwogen is in rechtsoverweging 7.1. Verweerder heeft daarbij overigens op goede gronden gewezen op de omstandigheid dat de mogelijkheid om persoonsgegevens te herleiden inherent is aan de uitoefening van de functie van de persoon en de wijze van registratie in de handelsregisters.
Ter zitting hebben verzoekers een beroep gedaan op de actualiteit rondom het invoeren van een wetsvoorstel om online kansspelen te reguleren. Verzoekers stellen daarbij dat de wijze waarop binnen Europa wordt omgegaan met dergelijke regulering op ontoelaatbare wijze uiteen loopt. Dit betoog gaat alleen al niet op omdat blijkens punt 25 van de considerans van de Dienstenrichtlijn deze richtlijn niet van toepassing is op illegale gokactiviteiten.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat sprake is van onevenredige benadeling van verzoekers door openbaarmaking van het boetebesluit. Ook anderszins hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij van de openbaarmaking onevenredig nadeel zullen ondervinden. Verweerder heeft dan ook, mede gelet op de met openbaarmaking gediende doelen (het waarschuwen van de consument en het afgeven van een signaal), het algemeen belang zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekers en in redelijkheid tot het besluit tot openbaarmaking mogen overgaan.
9. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding, zodat de verzoeken daartoe worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.