Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/034504-19
Raadkamernummer: 21/2214
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. M. Hoevers, adres: Maliesingel 2, 3581 BA te Utrecht,
hierna: verzoeker.
Tegen verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openbare dronkenschap.
Op 13 december 2018 ontving verzoeker een strafbeschikking. Op 14 december 2018 stelde de raadsman daartegen verzet in.
Op 20 maart 2020 werd de behandeling van de zaak aangehouden in verband met de uitbraak van het coronavirus.
Op 30 juli 2020 werd de behandeling van de zaak wederom aangehouden vanwege het coronavirus.
De strafzaak tegen verzoeker is uiteindelijk geëindigd door middel van een brief van de officier van justitie van 20 juli 2021 aan verzoeker, met de mededeling dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, omdat het een oud feit betrof.
De rechtbank heeft dit verzoek op 6 januari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen. Wel aanwezig was zijn advocaat, mr. M. Hoevers. Tevens is de officier van justitie mr. R. Knobbout gehoord.
Het verzoek strekt tot verkrijging van een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van zijn advocaat tot een bedrag van € 2.722,50, te vermeerderen met een bedrag van
€ 340,00, respectievelijk € 680,00 indien een mondelinge behandeling plaatsvindt, in verband met de kosten van het indienen en behandelen van dit verzoekschrift.
De raadsman heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer aangevoerd dat het wegwerken van achterstanden door middel van beleidssepots erin resulteert dat zaken niet inhoudelijk worden beoordeeld en dat dat in dit geval ten nadele van verzoeker komt, omdat hij bij een inhoudelijke beoordeling door een rechter zou zijn vrijgesproken.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de verzochte vergoeding. Vooropgesteld dient te worden dat de voorlopige hechtenis rechtmatig is, wanneer zij wordt gerechtvaardigd door het bestaan van ernstige bezwaren. Dat is slechts anders indien uit het strafdossier blijkt dat deze ernstige bezwaren ten onrechte hebben bestaan, en daarvan is in dit geval geen sprake.
Ingevolge artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend van de kosten van een raadsman. Indien gronden voor billijkheid aanwezig zijn, moet komen vast te staan dat de rechtsbijstand is verleend, dat de daarvoor in rekening gebrachte kosten redelijk zijn en dat die kosten voor rekening van de gewezen verdachte komen of gekomen zijn.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst uit dat in de aard, het verloop en/of de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (volledige) vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te kennen. Zo kan de raadkamer rekening houden met de mate waarin de verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop volgende kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd.
De strafzaak is geëindigd doordat de zaak door het Openbaar Ministerie is geseponeerd op grond van beleidsoverwegingen vanwege het tijdsverloop van de zaak, onder meer vanwege het moeten aanhouden van zittingen in verband met de Corona pandemie. Dit betekent dat de strafzaak ten einde is gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs. Dit betekent ook dat de strafzaak is geëindigd zonder dat de rechter een inhoudelijke beoordeling over de schuld of strafbaarheid van verzoeker/verzoekster heeft gegeven.
Uit het dossier in de strafzaak blijkt het volgende.
Verzoeker was in dronken toestand aan het vechten met twee anderen op straat. De kennelijke staat van dronkenschap bleek volgens de verbalisant uit het navolgende: de adem van verzoeker riekte naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, hij sprak met dubbele tong, hij had bloeddoorlopen ogen en hij was onvast ter been. De verbalisant zag dat omstanders schrokken en wegliepen van verzoeker.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat jegens verzoeker een stevige verdenking bestond ten aanzien van de openbare dronkenschap, op grond waarvan verzoeker als verdachte kon worden aangemerkt. Ondanks dat over de schuld of strafbaarheid van de verdachte geen inhoudelijk oordelen is gegeven, is de tegen verzoeker bestaande verdenking niet weggenomen. Daarom kan niet worden gezegd dat het hier gaat om een verzoek tot het vergoeden van kosten die achteraf gezien ten onrechte zijn gemaakt.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding van de kosten die verzoeker in de strafzaak heeft gemaakt. De rechtbank betrekt bij dat oordeel ook de omstandigheid dat verzoeker zelf ervoor heeft gekozen om tegen een strafbeschikking van
€ 380,00 verzet in te laten stellen door een raadsman met een honorarium van € 250,00 per uur. Blijkens de urenstaat is in totaal een bedrag van € 2.722,50 aan de zaak besteed alvorens de zaak in een sepot is geëindigd.
Het ontbreken van een inhoudelijke beoordeling van de strafzaak, waarop de raadsman heeft gewezen, maakt de beoordeling van onderhavig verzoek ex 530 Sv niet anders. Er zijn immers andere wegen voor een (gewezen) verdachte dan de onderhavige procedure om een inhoudelijke beoordeling of andere afdoening van zijn of haar strafzaak te bewerkstelligen.
Het verzoek zal worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. L. Kelkensberg, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.N.D. Snel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.