Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/257979-22
Datum uitspraak: 13 januari 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres]
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 30 december 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Achahbar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Lunen naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te ’s-Gravenhage , tezamen en in vereniging met een of meer anderen , althans alleen , ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld , te weten artikel 162 Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk versperren van een landweg) , opzettelijk voorwerpen , informatiedragers en/of vervoermiddelen , te weten:
- een draaiboek inhoudende een plan van aanpak voor het versperren/blokkeren en/of bezetten van (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 en/of
- een of meer voertuigen die bestemd waren voor de uitvoering van de versperren/blokkeren en/of bezetten van (een deel van) de Utrechtsebaan/A12;
bestemd tot het begaan van dat misdrijf , heeft verworven , vervaardigd , ingevoerd , doorgevoerd , uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans , indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te ’s-Gravenhage , tezamen en in vereniging met een of meer anderen , althans alleen , ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om anderen , te weten overige verkeersdeelnemers op (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die anderen , wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen , niet te doen en/of te dulden , te weten:
- het doen stoppen en/of vertragen van overige verkeersdeelnemers op (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 ,
immers heeft/hebben hij , verdachte , en/of zijn mededader(s):
- een draaiboek inhoudende een plan van aanpak voor het versperren/blokkeren en/of bezetten van (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 voorhanden gehad en/of
- met meerdere voertuigen op/richting (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 gereden met het doel om (een deel van) de Utrechtsebaan/A12 te blokkeren/versperren en/of te bezetten ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.1.Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat vervolging van de verdachte strijd oplevert met het verbod van willekeur. Daaraan legt zij allereerst ten grondslag dat op 13 oktober 2021 vier voertuigen zijn aangehouden met – inclusief de bestuurders –21 inzittenden. Alleen de bestuurders , dat zijn de verdachte en de drie medeverdachten , worden vervolgd. De overige 17 personen heeft het openbaar ministerie ongemoeid gelaten terwijl daarvoor geen rechtvaardiging is. De verdachte had geen grotere rol dan de overige inzittenden want de rollen waren inwisselbaar. Er is sprake van gelijke gevallen die ook gelijk moeten worden behandeld.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie veel milder gereageerd op voltooide blokkade acties van [de milieuorganisaties] (hierna: [de milieuorganisaties] ) dan op deze voorgenomen blokkade. Op 16 juli 2022 , 15 oktober 2022 en 26 november 2022 zijn er blokkades geweest. Deze zijn door [de milieuorganisaties] met dezelfde voorzorgsmaatregelen en dezelfde intenties georganiseerd. Er werden daarbij veel meer personen gearresteerd dan op 13 oktober 2021. Deze zaken werden afgedaan met een strafbeschikking op grond van de Wet Openbare Manifestatie (hierna: WOM) of hen werd verteld dat zij een geldboete zouden krijgen of dat er geen zaak van gemaakt zou worden.
Als laatste wordt aangevoerd dat het openbaar ministerie nauwelijks tot vervolging is overgegaan naar aanleiding van (snel)wegblokkades door groepen protesterende boeren , terwijl deze blokkades veel gevaarlijke situaties en veel overlast hebben veroorzaakt. Onder deze omstandigheden is , aldus de verdediging , sprake van zodanige schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging dat het instellen van strafvervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
3.2.De beoordeling van de rechtbank
Bij de beoordeling stelt de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie voorop dat in artikel 167 , eerste lid , van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan , leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige , aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Het is voorts vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat derden die voor gedragingen mogelijk evenzeer als de verdachte vervolgd zouden moeten worden , ten onrechte niet worden vervolgd , er niet zonder meer toe leidt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou zijn in de vervolging van de verdachte.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat de verdachte een van de bestuurders was , maakt dat geen sprake is van een geheel gelijke positie met de andere inzittenden. Want , zoals de officier van justitie terecht stelt , had de verdachte daarmee in tegenstelling tot de andere inzittenden een directe en actieve rol. Hij zat achter het stuur en kon bepalen of en hoe de blokkade vorm gegeven zou worden. Dat mogelijk ook een ander de bestuurder had kunnen zijn , doet daar niet aan af. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de vervolgingsbeslissing ten aanzien van inzittenden en de personen die bij latere demonstraties van [de milieuorganisaties] zijn gearresteerd , nog genomen moet worden.
Dat bij de boerenprotesten sprake was van gelijke of zelfs ernstiger strafbare feiten en dat die niet zijn vervolgd kan de rechtbank , bij gebrek aan kennis van die zaken , niet vaststellen.
Gelet op voorgaande kan niet geoordeeld worden dat sprake is van een zo uitzonderlijk geval dat de vervolging van de verdachte onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
4.1.Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.
4.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Voor zover nodig zal de rechtbank hierna ingaan op de gevoerde verweren.
4.3De beoordeling van de tenlasteleggingn
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal , wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal , opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s , betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag , district Den Haag-West , met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 251).
Uit het dossier blijkt dat door het Team Openbare Orde Inlichtingen van de Eenheid Midden Nederland (hierna: TOOI) op 12 oktober 2021 wordt gemeld dat er informatie is binnengekomen dat – kort gezegd – [de milieuorganisaties] op 13 oktober 2021 rond 11:15 uur de tunnelbak van de Utrechtsebaan onder [adres] wil blokkeren. Hierbij zou gebruik gemaakt worden van twee busjes en meerdere personenauto’s. Voorafgaand daaraan zal op het parkeerterrein van het winkelcentrum van [adres] worden verzameld.n
Proces-verbaal van bevindingen , p. 226.
Op 13 oktober 2021 rond 10:50 ziet een verbalisant twee mensen met camera die zich bevinden op het trottoir van de overkapping boven de Utrechtsebaan. Desgevraagd geeft een van de mannen aan dat ze een item maken voor [de milieuorganisaties] en dat mogelijk een blokkade in de Utrechtsebaan zal plaatsvinden.n
Proces-verbaal van bevindingen , p. 227.
Op basis van de TOOI informatie wordt door de politie – naar de rechtbank begrijpt op 13 oktober 2021 – een groep [de milieuorganisaties] demonstranten gelokaliseerd bij een [adres] . Daar wordt gezien dat deze groep met vier voertuigen was. De officier van justitie heeft goed gevonden dat deze voertuigen , zodra ze zouden gaan rijden , zouden worden aangehouden voordat ze de A12 hadden bereikt.n
Een geschrift , te weten ‘mailbericht van de SGBO-officier van justitie’ (zie bijlage A).
Twee busjes en twee personenauto’s zijn vervolgens op 13 oktober 2021 omstreeks 11:25 uur op de kruising van [adres] met [adres] te Den Haag tot stilstand gebracht.n
Proces-verbaal van bevindingen , p. 228
Verdachte was de bestuurder van de personenauto met kenteken [kenteken] .n
Een geschrift , te weten ‘Overzicht voertuigen bestuurders en passagiers’.
In de kofferbak van de auto van verdachte [verdachte] is een geel mapje met de planvorming van de blokkade “ [naam] ” aangetroffen en flyers met het logo van [de milieuorganisaties] .n
Proces-verbaal van bevindingen , p. 229 Proces-verbaal van bevindingen , p. 229; Proces-verbaal van bevindingen , p. 245; Proces-verbaal van bevindingen , p. 249
Ernstige vormverzuimen?
Volgens de verdediging is de politie met deze aanhouding buiten haar boekje gegaan. Op grond van het bepaalde in de WOM heeft alleen de burgemeester van Den Haag de bevoegdheid een manifestatie/demonstratie te verbieden of te beëindigen , aldus de verdediging. Uit niets blijkt dat de burgemeester de demonstratie had verboden. Ook blijkt niet dat de politie voorafgaand aan het ingrijpen contact heeft gehad met de burgemeester. De politie was daarom niet bevoegd het voertuig van de verdachte tot stilstand te brengen , hem en de mede demonstranten aan te houden , de kofferbak van het voertuig van de verdachte ( [verdachte] ) te openen en het draaiboek in beslag te nemen.
Dit alles levert ernstige vormverzuimen op en de verdachte is als gevolg daarvan ernstig in zijn belang geschaad. Niet alleen is hij van zijn vrijheid beroofd , ook is hem op onrechtmatige wijze het recht op vrijheid van meningsuiting en demonstratie ontnomen. Dit alles dient , aldus de verdediging , te leiden tot uitsluiting van – zo begrijpt de rechtbank – al het bewijs in het dossier.
Dit verweer wordt verworpen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 5 van de WOM is bepaald dat de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een manifestatie , voorschriften of beperkingen kan stellen of een verbod kan geven. In artikel 7 is bepaald dat de burgemeester de opdracht kan geven de manifestatie terstond te beëindigen en uiteen te doen gaan. Die bevoegdheid tot directe beëindiging heeft de burgemeester ook als het gaat om een manifestatie die niet is aangemeld.
Vast staat dat [de milieuorganisaties] aan de burgemeester geen kennisgeving van de voorgenomen blokkade van de Utrechtsebaan heeft gedaan. Vast staat verder dat er nog geen sprake was van een daadwerkelijke blokkade van de Utrechtsebaan zodat een situatie als bedoeld in artikel 7 van de WOM ook nog niet aan de orde was.
Op basis van de TOOI informatie in combinatie met de hiervoor vermelde waarnemingen op 13 oktober 2021 , was die dag rond 11:00 uur naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtvaardigde verdenking dat de verdachten en hun voertuigen op weg waren naar de Utrechtsebaan om die daadwerkelijk te gaan blokkeren. Onder deze omstandigheden is sprake van een verdenking van voorbereidingshandelingen van artikel 162 Sr.
Nu het gaat om de voorgenomen blokkade van een van de belangrijkste toegangswegen naar het centrum van Den Haag , was , in het kader van de openbare orde , direct ingrijpen om die situatie te voorkomen gerechtvaardigd. Het tot stilstand brengen van de voertuigen en de aanhouding van de verdachten vlak voordat zij de A12 op zouden rijden op weg naar de Utrechtsebaan is daarom niet onrechtmatig. Er was sprake van ontdekking op heterdaad zodat de politie op basis van het bepaalde in artikel 96b Sv bevoegd was de kofferbak van het voertuig van de verdachte ( [verdachte] ) te doorzoeken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om welk stuk dan ook uit te sluiten van het bewijs.
In dit verband overweegt de rechtbank ten overvloede dat uit de “ [naam] ” blijkt dat het ging om een heimelijke actie en dat er bewust voor is gekozen geen kennisgeving in de zin van artikel 5 WOM te doen. De verdachte en de anderen wilde ongezien en ongehinderd op de Utrechtsebaan komen om de blokkade op te kunnen werpen en zo de autoriteiten voor een voldongen feit te zetten. Daarom ook wordt in het draaiboek aangegeven dat in de voertuigen geen opvallende kleding moet worden gedragen want “we willen niet dat we toevallig naast een politie-auto voor het stoplicht staan.”
Tenlastelegging onvolledig?
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging niet alle essentiële bestanddelen bevat van artikel 162 Sr. Een wegversperring is pas strafbaar als daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is. Dit bestanddeel is niet ten laste gelegd en alleen al daarom kan een eventuele bewezenverklaring niet tot een veroordeling leiden.
Dit verweer wordt verworpen. Aan de verdachte worden strafbare voorbereidingshandelingen van het misdrijf van artikel 162 Sr ten laste gelegd. Bewezen moet worden dat het gaat om handelingen die bestemd zijn om dat misdrijf te begaan. In die situatie kan in de tenlastelegging worden volstaan met een korte omschrijving van dit beoogde doel (het opzettelijk versperren van een landweg).
Opzet op versperren?
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachten geen opzet hadden op het versperren van een landweg in de zin van artikel 162 Sr. Als zij hun voornemen hadden kunnen voltooien , zou het voor auto’s niet geheel onmogelijk zijn om over de weg te rijden.
Dit verweer kan de rechtbank niet volgen. Uit het draaiboek blijkt zonneklaar dat beoogd werd op de Utrechtsebaan bij het [adres] de toegang naar de stad volledig te blokkeren en te bezetten. Daarmee was het voor achterop komende auto’s onmogelijk om ondanks die blokkade hun weg te kunnen vervolgen.
Dreigend gevaar voor het verkeer?
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat geen sprake was van dreigend gevaar voor de veiligheid van het verkeer omdat diverse voorzorgsmaatregelen waren getroffen voor een goed en veilig verloop van de blokkade. Zo is in het draaiboek aangegeven dat het afremmen en uiteindelijk tot stilstand komen zo geleidelijk mogelijk moet gebeuren , dat een tekstkar op de vluchtstrook wordt gezet met de tekst “langzaam rijdend verkeer” en dat er een noodauto aanwezig is om in geval van nood mensen die vast zaten in de blokkade naar hun bestemming te rijden. Ook zijn er mensen met een de-escalatiefunctie aanwezig om eventuele boze automobilisten te kunnen informeren. Voorts wijst de verdediging erop dat uit de blokkades die na 13 oktober 2021 hebben plaatsgevonden , blijkt dat blokkadeacties van [de milieuorganisaties] veilig verlopen.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat artikel 162 Sr een zogenaamd abstract gevaarzettingsdelict betreft. Er hoeft niet daadwerkelijk gevaar voor de veiligheid van het verkeer te zijn maar dergelijk gevaar moet ten tijde van de versperring naar ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Het is verder niet vereist dat het om levensgevaar of gevaar voor (ernstig) letsel gaat , want het kan ook gaan om gevaar voor schade aan voertuigen. De rechtbank constateert dat de verdachte en medeverdachten dit gevaar hebben onderkend. In het draaiboek wordt aangegeven dat het belangrijkste is dat ongelukken worden voorkomen en dat het gevaar zo beperkt mogelijk moet worden gehouden.
Zoals hiervoor al overwogen gaat het hier om een van de belangrijkste toegangswegen naar het centrum van Den Haag. Voorzienbaar is dat een blokkade van deze toegangsweg een verkeersinfarct veroorzaakt in de omgeving van Den Haag. Er zal sprake zijn van lange files niet alleen op de Utrechtsebaan zelf , maar ook op de wegen rond Den Haag zal het vastlopen. Dit is ook gebleken bij de blokkade door [de milieuorganisaties] van de Utrechtsebaan op 26 november 2022.n
Een geschrift , te weten ‘Bevindingen blokkade [de milieuorganisaties] 26 november 2022’.
Het geleidelijk afremmen voordat tot stilstand wordt gekomen zal net als de genoemde tekstkar namelijk slechts in aanvang en zeer beperkt het gevaar kunnen ondervangen. De rechtbank vermag verder niet inzien hoe de bedoelde noodauto ingeval van nood bij een bestuurder die ergens vast staat in de file een adequate oplossing zou kunnen bieden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voorgenomen blokkade van de Utrechtsebaan voorzienbaar te duchten gevaar voor de verkeersveiligheid als bedoeld in artikel 162 Sr oplevert.
Voorbereidingshandelingen?
De verdediging heeft betwist dat de verdachte samen met anderen de voertuigen en het draaiboek met een misdadig doel voorhanden heeft gehad. Voorts is aangevoerd dat het draaiboek alleen in zijn voertuig is aangetroffen.
Ook dit verweer wordt verworpen. Duidelijk is dat iedereen bekend was met de inhoud van het draaiboek en er naar handelde (verzamelen op het parkeerterrein en gezamenlijk op weg). Daaruit volgt dat de voertuigen bedoeld om daarmee de blokkade op te werpen en de vrije doorgang op de Utrechtsebaan volledig te belemmeren
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 oktober 2021 samen met anderen ter voorbereiding van het misdrijf van artikel 162 Sr een draaiboek en vier voertuigen , bestemd om dat misdrijf te begaan , voor handen heeft gehad.
4.5.De bewezenverklaring
hij op 13 oktober 2021 te ’s-Gravenhage , tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld , te weten artikel 162 Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk versperren van een landweg) , opzettelijk voorwerpen en vervoermiddelen , te weten:
- een draaiboek inhoudende een plan van aanpak voor het versperren , blokkeren en bezetten van de Utrechtsebaan/A12 en
- een of meer voertuigen die bestemd waren voor de uitvoering van de versperren , blokkeren en bezetten van de Utrechtsebaan/A12;
bestemd tot het begaan van dat misdrijf , voorhanden heeft gehad.
5.1.Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de vereisten in het tweede lid van de artikelen 10 en 11 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is voldaan , zodat sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het in de artikelen genoemde recht op vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht. Volgens de officier van justitie is het gepleegde feit derhalve strafbaar.
5.2.Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verdachten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging , nu door de overheid is gehandeld in strijd met de artikelen 10 en 11 EVRM. De verdediging meent dat strafrechtelijk ingrijpen in deze betoging niet noodzakelijk was in een democratische samenleving , zodat de relevante strafbepaling van artikel 162 Sr jo. 46 Sr en artikel 284 Sr jo. 45 Sr op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing dient te worden gelaten.
5.3.Het oordeel van de rechtbank
Recht op vrijheid van meningsuiting , het demonstratierecht en de beperking van die rechten
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in het kader van een demonstratie. In de artikelen 10 en 11 EVRM zijn respectievelijk het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gewaarborgd; oftewel het demonstratierecht. De rechtbank wil aannemen dat de verdachte evenals de anderen op zichzelf een vreedzame demonstratie voor ogen stond en dat men niet uit was op het gebruik van , of openlijk aanzetten tot fysiek geweld dat verwondingen of ernstige schade aan eigendommen tot gevolg heeft.
Ook in het geval een vreedzaam verloop van de demonstratie zijn de vrijheden zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 EVRM echter niet absoluut. Dit wil zeggen dat die vrijheden onder bepaalde omstandigheden kunnen worden beperkt. Op grond van het tweede lid van beide artikelen is een beperking van deze rechten mogelijk wanneer deze beperking (i) is voorzien bij wet , (ii) noodzakelijk is in een democratische samenleving en (iii) in het belang is van een van de in die artikelleden genoemde doeleinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval aan de eerste en het derde vereiste voldaan. De beperking vindt immers grondslag in de strafbaarstelling in artikel 162 Sr en de beperking van het demonstratierecht was in het belang van onder meer de bescherming van de veiligheid van het verkeer als ook het voorkomen van wanordelijkheden op wegen rond Den Haag. De vraag die in deze zaak centraal staat , is of tevens is voldaan aan het tweede vereiste , namelijk of de beperking van het demonstratierecht noodzakelijk was in een democratische samenleving.
Inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving
Of in een concreet geval sprake is van een noodzakelijke inbreuk op het demonstratierecht , hangt af van het antwoord op de vragen of (a) wordt gehandeld in reactie op een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’) , (b) de inbreuk op het demonstratierecht in verhouding staat tot het daarmee beoogde doel (de proportionaliteit) en (c) de voor inmenging genoemde redenen ‘relevant and sufficient’ zijn. Deze vereisten worden in de rechtspraak niet duidelijk van elkaar onderscheiden en zijn min of meer communicerende vaten. Bij de proportionaliteitstoets zijn mede van belang de wijze van optreden door de politie en de aard en zwaarte van eventueel opgelegde straffen. Van belang is bovendien dat justitieel ingrijpen in een demonstratie niet van dien aard is dat dit (ontoelaatbare) terughoudendheid van de toekomstige uitoefening van het demonstratierecht tot gevolg heeft; het zogenoemde ‘chilling effect’. Wel komt de nationale autoriteiten een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid (‘margin of appreciation’) toe bij het afwegen van de verschillende concrete belangen die in het geding zijn.
Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank het volgende vast. Hoewel hier geen sprake zou zijn van een gewelddadige betoging , zouden de verdachten zich in het kader van de demonstratie schuldig maken aan laakbaar gedrag (‘een reprehensible act’). Het gedrag van de verdachten en de voorgenomen vorm waarin zou worden betoogd , namelijk met meerdere busjes en auto’s een drukke doorgaande weg blokkeren in Den Haag , had kunnen leiden tot wanordelijkheden indien de politie niet had ingegrepen , zoals dat ook is gebeurd bij een vergelijkbare blokkade van [de milieuorganisaties] op 26 november 2022. Op deze datum betrof het eveneens een onaangekondigde demonstratie op dezelfde locatie en deze leidde tot grote drukte op de wegen waardoor het wegverkeer bijna volledig vastliep. Deze demonstratie is uiteindelijk verboden door de burgemeester.
Zoals al overwogen had het gedrag van de verdachten tot een verkeersinfarct en daarmee gevaarlijke verkeerssituaties kunnen leiden , met tot gevolg gevaar voor bestuurders en inzittenden van voertuigen en overigens ook de demonstranten zelf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ingrijpen van de politie noodzakelijk en proportioneel was.
Ten tweede blijkt uit het hiervoor weergegeven juridisch kader dat niet alleen gekeken moet worden naar het politieoptreden , maar ook naar de aard en zwaarte van eventueel op te leggen straffen. Dit volgt ook uit jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 8 februari 2022 , ECLI:NL:HR:2022:126). De officier heeft gevorderd een taakstraf van 45 uren en twee weken gevangenisstraf geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de ernst van het onderhavige feit , het noodzakelijke en proportionele optreden van de politie en strafeis van de officier van justitie , komt de rechtbank tot de conclusie dat het optreden van de politie en de daaropvolgende strafvervolging – in het geheel bezien – valt binnen de door het EVRM aan een inbreuk gestelde grenzen. Een en ander brengt mee dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is.
Conclusie
Nu ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit , acht de rechtbank dit strafbaar.
De verdachte is eveneens strafbaar , omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1.De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken , met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht , geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren , en een taakstraf van 45 uren , subsidiair 22 dagen hechtenis.
7.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
7.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit , de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte , zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen een plan bedacht om het verkeer op de Utrechtsebaan volledig tot stilstand te brengen door alle rijbanen met een aantal voertuigen te blokkeren. De Utrechtsebaan is een van de belangrijkste toegangswegen naar het centrum van Den Haag. Een blokkade van deze weg zou leiden tot lange files , tot verkeersonveilige situaties omdat verkeersdeelnemers plotseling moeten remmen om een aanrijding te voorkomen en daarbij zelf ook onveilige manoeuvres kunnen maken met alle gevolgen van dien. Bovendien verstoort een dergelijke blokkade de openbare orde en levert het ook veel irritatie op.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 november 2022 , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat het doel waarvoor de verdachte beoogd heeft aandacht te vragen , op zichzelf een te respecteren doel is. Het middel dat is gekozen is echter in de gegeven omstandigheden niet het juiste middel.
De verdachte was de bestuurder van een van de voertuigen en had daarmee een doorslaggevende rol bij het tot stand brengen van de blokkade. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete maar dat een werkstraf passend en geboden is. Dat betekent dat bij een volgende veroordeling voor dit soort gevaarzettende feiten , het taakstrafverbod van toepassing zal zijn. Mede gelet op de te verwachten afschrikkende werking hiervan , acht de rechtbank het thans niet nodig om ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 45 uur , recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9 , 22c , 22d , 46 , 47 , 162 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast , zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen , dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan , zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
voorbereiding van opzettelijk een openbare landweg versperren terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer is te duchten
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 45 (vijfenveertig) uren;
beveelt , voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht , dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 22 (tweeëntwintig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens , voorzitter ,
mr. L.C. Bannink , rechter ,
mr. J.P. Hopman , rechter ,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Louter , griffier ,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.