Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7994
en
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).
Bij besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn prestatiebeurs om te zetten naar een gift afgewezen.
Bij het besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die met behulp van een beeldverbinding aan de zitting heeft deelgenomen.
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft van september 2002 tot en met augustus 2005 en van februari tot en met augustus 2007 gestudeerd aan de Hogeschool InHolland. In 2009 heeft hij twee maanden gestudeerd aan de Hogeschool Leiden. Hij heeft meerdere studies gevolgd, maar deze niet afgerond, en in deze perioden studiefinanciering ontvangen. Op 21 april 2021 heeft eiser verweerder verzocht om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift omdat bij hem in mei 2013 ADD/ADHD is vastgesteld. Hij stelt dat hij als gevolg hiervan niet in staat was om binnen tien jaar een afsluitend diploma te behalen.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit eisers verzoek afgewezen en dit in bezwaar gehandhaafd.n
Zie de artikelen 5.2, 5.5, 5.7 en 5.16 van de Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000).
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn verzoek om zijn prestatiebeurs om te zetten naar een gift heeft afgewezen. Volgens eiser gaat verweerder ten onrechte voorbij aan het feit dat de Hogeschool Leiden zijn verzoek steunt en neemt verweerder ten onrechte als uitgangspunt dat de Hogeschool InHolland zijn verzoek niet steunt. Daar komt bij dat deze informatie uit 2015 door de Hogeschool InHolland onrechtmatig is doorgestuurd naar verweerder, de decaan daarbij diens geheimhoudingsplicht heeft geschonden en deze informatie vernietigd had moeten zijn. Verweerder baseert zich volgens eiser ook ten onrechte op het medisch advies, omdat de medisch adviseur niet onafhankelijk is en het advies niet inzichtelijk is. Het is namelijk niet in geschil dat hij ADD/ADHD heeft, wat een structurele medische omstandigheid en een functiebeperking oplevert. Daar komt bij dat de medisch adviseur eiser nooit heeft gezien of het advies met hem heeft besproken. Tot slot stelt eiser dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen.n
Eiser doet daarbij een beroep op de uitspraak van rechtbank Den Haag van 11 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3725).
Wat zijn de regels?
4. Artikel 5:16, derde en vijfde lid, van de Wsf 2000 luidt:
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat naar het oordeel van de wetgever de ruim gestelde diplomatermijn van tien jaar slechts bij hoge uitzondering niet toereikend zal zijn om met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs te behalen. De omzetting van de prestatiebeurs in een gift is slechts bedoeld voor gevallen die evident tot een onredelijk of onbillijk resultaat leiden en het is aan de student om de relevante gegevens aan te leveren. In het geval de student een beroep doet op bijzondere omstandigheden die van medische aard zijn, dan dient hij zowel een verklaring van de onderwijsinstelling als een verklaring van een arts over te leggen. Uit beide verklaringen moeten blijken dat is voldaan aan de voorwaarden voor omzetting. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. Verweerder moet wel bezien of de verklaringen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en of deze inzichtelijk en consistent zijn.n
Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3781, r.o. 4.3.1 en 4.3.2) en 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:224, r.o. 4.2)
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verklaringen van de onderwijsinstellingen
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de verklaring van de Hogeschool InHolland niet kon gebruiken bij de besluitvorming. De rechtbank stelt voorop dat eiser met zijn verzoek beoogt de prestatiebeurs die hij ontving tijdens zijn studies aan zowel de Hogeschool InHolland als de Hogeschool Leiden om te laten zetten naar een gift, omdat hij deze studies – achteraf bezien – moest staken vanwege de aandoening ADD/ADHD die later bij hem is vastgesteld. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij dit soort verzoeken de onderwijsinstelling waar de gestelde bijzondere omstandigheden die aanleiding zijn geweest voor het definitief staken van een opleiding zijn voorgevallen, de meest gerede instelling is om zo’n verklaring te verstrekken aan verweerder.n
Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:224, r.o. 4.3) en 26 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2011, r.o. 4.4.). Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 oktober 2015 (r.o. 4.5) en 26 augustus 2020 (r.o. 4.3.2).
7. Bij brief van 23 april 2021 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat zijn verzoek niet volledig is omdat de verklaring afkomstig is van de Hogeschool Leiden, terwijl eiser volgens verweerders gegevens lange tijd stond ingeschreven bij de Hogeschool InHolland. Naar het oordeel van de rechtbank was dit voor verweerder voldoende aanleiding om informatie in te winnen bij de Hogeschool InHolland en de verklaringen van beide hogescholen bij de beoordeling van eisers verzoek te betrekken. Daar komt bij dat de verklaring van de Hogeschool InHolland ook toegevoegde waarde heeft, nu eiser bijna vier jaar aan deze onderwijsinstelling heeft gestudeerd en deze instelling dus relevante informatie heeft over eisers mogelijkheden om zijn studie af te ronden. Dit tegenover de twee maanden die eiser aan de Hogeschool Leiden heeft gestudeerd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaring van de Hogeschool InHolland door verweerder op zodanige wijze is verkregen dat hij deze informatie niet mocht gebruiken. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerder verplicht is om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen te verzamelen,n
Zie artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om medewerkers van verweerder als getuigen te horen over de manier waarop zij aan informatie van de Hogeschool InHolland zijn gekomen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat uit het bovenstaande volgt dat dit niet noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de zaak. Verweerder diende ter vergaring van alle relevante informatie de betrokken onderwijsinstellingen te bevragen. Er zijn geen aanwijzingen voor het oordeel dat dit op onrechtmatige wijze is gebeurd dan wel dat de verkregen informatie onjuist is. Dat de twee instellingen tot van elkaar afwijkende standpunten zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
Het medisch advies
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht is uitgegaan van het advies van de medisch adviseur van 27 oktober 2021. Hoewel eiser stelt dat de medisch adviseur niet onafhankelijk is, heeft hij geen concrete aanknopingspunten aangedragen om op voorhand aan diens onafhankelijkheid te twijfelen. Ook de inhoud van het advies vormt geen aanknopingspunt om hier anders over te oordelen, omdat dit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inzichtelijk is gemotiveerd. De adviseur heeft zijn advies gebaseerd op gegevens verstrekt door eisers huisarts en ggz-behandelaars. Niet gebleken is dat een consult noodzakelijk was, zodat de medisch adviseur kon volstaan met het beoordelen van deze gegevens. Het door de medisch adviseur gegeven oordeel is consistent doordat het aansluit bij de diagnose en de ontwikkelingen in eisers behandeling. Daarbij heeft de medisch adviseur zich gebaseerd op de gegevens uit 2013 omdat eerdere diagnostiek ontbreekt.
10. Uit deze gegevens volgt dat bij eiser begin 2013 een GAF-scoren
De GAF-score (Global Assessment of Functioning) is een maat waarmee het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren van een personen wordt aangeduid in de vorm van een score tussen 0 en 100. Het is onderdeel van het DSM-IV-systeem.
Hardheidsclausule
11. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van de hardheidsclausule.n
Zie artikel 11.5 van de Wsf 2000.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
12. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Verweerder heeft het verzoek van eiser om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift op goede gronden afgewezen.
13. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.