ECLI:NL:RBDHA:2025:10809
Rechtbank Den Haag 20 June 2025
Jurisprudentie – Uitspraken
ECLI:NL:RBDHA:2025:10809
text/xml
public
2025-06-20T13:30:19
2025-06-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-06-20
71/242274-24
Uitspraak
Eerste aanleg - meervoudig
Op tegenspraak
NL
Den Haag
Strafrecht; Materieel strafrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10809
text/html
public
2025-06-20T13:28:43
2025-06-20
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:10809 Rechtbank Den Haag , 20-06-2025 / 71/242274-24
Ontucht in familiekring. Broertje, nichtje en broertje van partner (6, 11, 9 jaar jonger). Behoedzaamheid verklaringen seksueel binnendringen. Oprichten chatgroepen kindermisbruikmateriaal. Actief uitnodigen tot delen kinderporno. Gevangenisstraf zes jaar zes maanden - 9a voor deel tijdens minderjarigheid verdachte (jeugdrecht). Verminderd toerekenbaar. Klinische behandeling noodzakelijk. TBS met dwangverpleging. Schadevergoeding voor slachtoffers.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 71/242274-24
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .
1Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 juni 2025 (inhoudelijke behandeling). De zaak is in het openbaar behandeld. Ten aanzien van feit 6 en voor zover gepleegd vóór 20 januari 2005 heeft de voorzitter, gelet op artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering (Sv), een openbare behandeling gelast.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.N. Vanhoutte, naar voren is gebracht.
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge.
2De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding en de toegelaten vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging op respectievelijk de terechtzittingen van 3 april 2025 en 6 juni 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort weergegeven wordt de verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie door drie chatgroepen op te richten die het verspreiden van kinderporno tot oogmerk hadden. Daarnaast wordt hem verweten dat hij een hoeveelheid kinderpornografisch en dierenpornografisch materiaal in bezit heeft gehad dan wel heeft verspreid. Tot slot wordt hem het seksueel misbruik van drie destijds minderjarige familieleden verweten, gepleegd in verschillende periodes tussen 1999 en 2012.
3De bewijsbeslissing
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de onder 1, 3, 4 primair en subsidiair en 6 ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3, 5, 7 en 8 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en met betrekking tot sommige onderdelen partiële vrijspraak bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 (criminele organisatie)
Deelname aan een criminele organisatie: juridisch kader
Van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, of bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Bewezen moet verder worden dat de organisatie als oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Het oogmerk daartoe is voldoende: een gepleegd misdrijf of poging of voorbereiding daartoe is niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het is niet vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij of zij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte drie online chatgroepen heeft opgericht, elk met het voeren van gesprekken over het misbruiken van kinderen en het uitwisselen van kinderpornografisch materiaal als doel. De verdachte spoorde leden actief aan om strafbaar materiaal te delen en om andere personen toe te (laten) voegen aan de groepen. In twee van deze groepen is daadwerkelijk strafbaar materiaal gedeeld.
Deze groepen voldoen aan de vereisten van een criminele organisatie. De oprichting, het specifieke doel en de actieve aansturing door de verdachte wijzen op een gestructureerd samenwerkingsverband. De groepen hadden een herkenbare identiteit (in de vorm van naamgeving), eigen leden en enigszins verschillende accenten in doelstelling. De structuur van deze groepen bestond eruit dat de verdachte andere leden de rol van moderator gaf, waarmee zij bevoegdheden kregen binnen de groep. Daarmee vond binnen de groep een duidelijke – zij het informele – rolverdeling plaats. De duurzaamheid blijkt uit het feit dat de verdachte de groepen actief in stand hield, tot op de dag van zijn aanhouding. Hoewel de looptijd hierdoor relatief beperkt was, was er wel sprake van continuïteit in de opzet en het functioneren en van het herhaaldelijk aansturen op het delen van strafbaar materiaal.
Wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van drie afzonderlijke criminele organisaties, waarvan de verdachte telkens deel uitmaakte in een organiserende en sturende rol en daarmee het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 (kinderpornografisch materiaal)
Uit het dossier blijkt dat de verdachte sinds 23 augustus 2021 in het bezit is geweest van kinderpornografische afbeeldingen en dat de eerste berichten in de door hem opgerichte chatgroepen dateren van 9 juli 2024. Zoals eerder is overwogen is in deze chatgroepen kinderpornografisch materiaal gedeeld, ook door de verdachte zelf. Ten aanzien van de periode vóór het oprichten van de chatgroepen kan de rechtbank echter niet vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden, aanbieden, invoeren en verwerven van dergelijk materiaal. Daarom kan alleen bewezen worden dat verdachte in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 30 juni 2024 kinderpornografisch materiaal in bezit heeft gehad.
Met betrekking tot de periode van 1 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, naast het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden, aanbieden, invoeren en verwerven daarvan. De verdachte heeft zelf meermalen dergelijk materiaal in de chatgroepen geplaatst en hij moedigde anderen aan om materiaal te delen, hetgeen ook gebeurde. Het handelen van de verdachte ging daarmee verder dan het enkele bezitten van het kinderpornografisch materiaal.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht daarbij, gelet op de grote hoeveelheid materiaal en de lange periode, ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 3 (dierenpornografisch materiaal)
Voor een bewezenverklaring van het bezit van dierenpornografisch materiaal is niet vereist dat het materiaal daadwerkelijk is geopend of bekeken. Doorslaggevend is of de verdachte beschikkingsmacht had over de betreffende bestanden en dat hij zich bewust was van de aanwezigheid en de aard daarvan.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij wist dat er soms dierenpornografisch materiaal tussen het kinderpornografisch materiaal zat en dat hij dit materiaal soms ook heeft gezien. Ook als hij zich hier in mindere mate van bewust zou zijn geweest, geldt dat hij de betreffende bestanden niet (allemaal) heeft verwijderd nadat deze op zijn telefoon terecht waren gekomen. Gelet hierop is geen sprake van bijvangst, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, maar sprake van het bezit van dierenpornografisch materiaal.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 4, 5, 6, 7 en 8 (ontucht)
Bewijs in zedenzaken: juridisch kader
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
Feit 4 en 5 – [naam 2] ( [naam 2] )
[naam 2] heeft verklaard dat het misbruik begon toen hij rond de tien jaar oud was. Tegelijkertijd heeft hij ook verklaard dat het misbruik is begonnen tijdens gezamenlijke vakanties en dat het de eerste keer gebeurde toen de verdachte al een relatie had met zijn zus. Uit het dossier volgt dat de verdachte in 2008 een relatie heeft gekregen met de zus van [naam 2] en dat zij pas later gezamenlijk op vakantie gingen. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier waaruit blijkt dat al voor die tijd sprake was van een gezamenlijk verblijf of vakantie waarin het misbruik zou hebben kunnen plaatsvinden. Ook de vader van [naam 2] heeft verklaard dat de verdachte niet eerder bleef slapen dan op vakantie; dat hoefde niet want hij woonde dichtbij. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat de ontucht, zoals ten laste gelegd, tussen [geboortedatum 2] 2006 en [geboortedatum 2] 2008 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 5 overweegt de rechtbank dat zowel uit de verklaring van [naam 2] als uit de verklaring van de verdachte blijkt dat het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden op een moment dat [naam 2] bij de verdachte thuis kwam klussen. De verdachte heeft verklaard dat hij eind 2012 de sleutel van deze woning had gekregen en dat hij daar eind mei 2013 is ingetrokken. Nu [naam 2] op [geboortedatum 2] 1996 is geboren, volgt daaruit dat hij eind 2012 reeds zestien jaar oud was. Een nadere precisering van het moment of ander bewijs dat het seksueel binnendringen voor [geboortedatum 2] 2012 heeft plaatsgevonden ontbreekt. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte buiten echt ontuchtige handelingen heeft verricht met iemand die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.
Feit 6 en 7 – [naam 1] ( [naam 1] )
[naam 1] , het broertje van de verdachte, heeft verklaard dat het misbruik begon toen hij ongeveer zes jaar oud was. In de op de telefoon van de verdachte aangetroffen chats heeft de verdachte onder meer geschreven over het seksueel binnendringen van zijn broertje op zevenjarige leeftijd. Bij de politie heeft de verdachte echter verklaard dat het aftrekken en het pijpen vanaf het twaalfde levensjaar van [naam 1] heeft plaatsgevonden en dat nooit sprake is geweest van anaal binnendringen. Ter zitting heeft hij – kort gezegd – de ontuchtige handelingen bekend, maar het binnendringen ontkend.
De verklaringen van de verdachte in de chats zijn wisselend ten aanzien van de leeftijd van [naam 1] en de handelingen die zijn verricht. Daarbij komt dat op andere punten in de chats sprake is van evident gefantaseerde opmerkingen (over kinderen die hij in werkelijkheid niet heeft) en ook van grootspraak. Dat laatste blijkt onder meer uit de verklaring van het slachtoffer van feit 8. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de wijze waarop de politie [naam 1] heeft bevraagd, namelijk het voorhouden van delen van die chats, maakt dat bijzonder behoedzaam met de verklaringen moet worden omgesprongen. De verklaring van [naam 1] geeft onvoldoende duidelijkheid over de precieze aard van de handelingen en op welke momenten – in het bijzonder voor of na zijn twaalfde – deze hebben plaatsgevonden. Hij heeft slechts in algemene zin verklaard dat het klopt of zou kunnen kloppen, zonder te specificeren welke handelingen op welke momenten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Specifieker of ander bewijs bevat het dossier niet.
De rechtbank acht, gelet op de bijzondere behoedzaamheid, niet wettig en overtuigend bewezen dat het seksueel binnendringen al heeft plaatsgevonden voor het twaalfde levensjaar van [naam 1] , terwijl dat ook geldt voor het anaal binnendringen in feit 7. De rechtbank acht de overige onder 6 en 7 ten laste gelegde ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank constateert daarbij dat in feit 6 ‘buiten echt’ niet als onderdeel is ten laste gelegd en dus ook niet kan worden bewezen verklaard.
Feit 8 – [naam 3] ( [naam 3] )
[naam 3] heeft verklaard dat de verdachte haar geslachtsdeel heeft aangeraakt, dat de verdachte zijn geslachtsdeel liet zien en dat zij zijn geslachtsdeel kort heeft aangeraakt met haar mond. De verklaring van [naam 3] wordt deels ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte verklaart dat hij zichzelf bevredigde toen [naam 3] bovenop hem zat en dat hij haar geslachtsdeel heeft aangeraakt. Ook heeft hij verklaard dat hij tegen haar aan heeft gereden terwijl zij bovenop hem lag. Uit de op zijn telefoon aangetroffen chats volgt dat de verdachte heeft gezegd dat hij veel dingen met haar heeft gedaan, hetgeen past binnen het patroon van de beschreven handelingen.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen voldoende steun aanwezig voor de verklaring van [naam 3] over de handelingen die verdachte zelf zou hebben gedaan of laten doen. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel ‘aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’. Uit het dossier blijkt dat de verdachte weliswaar soms op [naam 3] paste, maar niet blijkt dat dit elke keer en gedurende de gehele ten laste gelegde periode was. Ook speelden ze wel eens boven, terwijl de ouders thuis waren.
Ook feit 8 is, op de partiële vrijspraak op onderdelen na, wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.hij op één of meer tijdstippen in de periode van 9 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 te Bodegraven, als oprichter en leider heeft deelgenomen aan organisaties, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en een of meer onbekend gebleven personen die deel uitmaakten van de organisaties van meerdere Teleguard groepen, te weten ‘ [chatgroep 1] ’ en ‘ [chatgroep 2] ’ en ‘ [chatgroep 3] ’,welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van misdrijven, te weten (een gewoonte maken van) het verspreiden en aanbieden en openlijk tentoonstellen en vervaardigen en/of invoeren en verwerven en in bezit hebben en zich daartoe toegang verschaffen, van visuele weergaven, terwijl op die visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele strekking, (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken;
2.hij op tijdstippen in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 26 juli 2024 te Bodegraven, althans in Nederland,
(in de periode van 23 augustus 2021 tot en met 30 juni 2024, artikel 240b Wetboek van Strafrecht)
afbeeldingen en gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken en/of schijnbaar was betrokken in bezit heeft gehad en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe heeft verschaft en
(in de periode van 1 juli 2024 tot en met 26 juli 2024, artikel 252 Wetboek van Strafrecht)
visuele weergaven van seksuele aard en/of met onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken, heeft verspreid en aangeboden en ingevoerd en verworven en in bezit heeft gehad en zich de toegang daartoe heeft verschaft
te weten afbeeldingen en visuele weergaven en gegevensdragers (bevattende afbeeldingen en/of weergaven):- Mobiele telefoon Xiaomi type Redmi 8T, [gebruikersnaam]waarop te zien is dat:
die persoon oraal, vaginaal en/of anaal wordt gepenetreerd met een penis en een ander persoon vaginaal wordt gepenetreerd met een penis door die persoon en het eigen lichaam anaal wordt gepenetreerd met een voorwerp door die persoon
en
het geslachtsdeel en/of billen van die persoon met een penis en/of vinger en/of hand en/of mond en/of tong wordt/worden aangeraakt en het geslachtsdeel en/of borsten van een ander persoon met mond en/of tong wordt/worden aangeraakt door die persoon en die persoon het eigen geslachtsdeel met een voorwerp aanraakt
en
die persoon vaginaal wordt gepenetreerd door een hond en het geslachtsdeel van die persoon wordt gelikt door een hond en het geslachtsdeel van een hond wordt gelikt door die persoon
die persoon poserend of in een pose is afgebeeld, waarbij
- die persoon gedeeltelijk naakt is in een omgeving en in een (erotisch getinte) houding op een wijze die niet bij zijn/haar leeftijd past en
- die persoon zich in opeenvolgende afbeeldingen en/of filmfragmenten van zijn of haar kleding ontdoet en
- door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en de wijze van kleden van die persoon en de uitsnede van de foto’s en/of films nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon in beeld worden gebracht
en
bij die persoon geweld wordt gebruikt middels bondage
en
dat bij het gezicht en/of het lichaam van die persoon wordt gemasturbeerd en bij en/of op het gezicht en/of het lichaam van die persoon sperma wordt gespoten en bij en/of naast het gezicht en/of het lichaam van die persoon een (stijve) penis wordt gehouden, waarbij op dat gezicht en/of dat lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is
terwijl van het begaan van dit feit een gewoonte werd gemaakt;
3.hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 2 juli 2024 tot en met 26 juli 2024 te Bodegraven, althans in Nederland, een visuele weergave van een seksuele handeling, waarbij een mens en een dier waren betrokken of schijnbaar waren betrokken, in bezit heeft gehad, te weten visuele weergaven en gegevensdragers (bevattende visuele weergaven):
- Mobiele telefoon Xiaomi type Redmi 8T, [gebruikersnaam]waarbij voornoemde ontuchtige en/of seksuele handelingen – zakelijk weergegeven – bestaan uit:- het vaginaal penetreren van een vrouw door een paard en - het anaal penetreren van een vrouw door een hond en- het oraal penetreren van een hond door een vrouw en- het met de mond/tong aanraken van de penis van een man door een hond en- het met de mond en/of tong aanraken van de vagina van een vrouw door een hond;
5.hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 15 september 2008 tot en met 14 september 2012 in Nederland en Saint Clément sur Durance, met [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1996, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het aftrekken van de penis van die [naam 2] en - het (laten) aftrekken van verdachte zijn penis door die [naam 2] en - het ejaculeren in het bijzijn van die [naam 2] en - het (laten) ejaculeren van die [naam 2] in het bijzijn van verdachte;
6.hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 9 december 1999 tot en met 8 december 2005 te Dordrecht , met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1993, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten en/of aanraken met de hand en aftrekken van de penis van die [naam 1] en - het (laten) aftrekken van verdachte zijn penis door die [naam 1] en- het ejaculeren op en de billen en op de rug van die [naam 1] en - het (laten) ejaculeren van die [naam 1] in het bijzijn van verdachte;
7.hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 9 december 2005 tot en met 8 december 2009 te Dordrecht , met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1993, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- het betasten en/of aanraken met de mond en hand en aftrekken van de penis van die [naam 1] en- het brengen en/of duwen van verdachte zijn penis in de mond van die [naam 1] en daarbij op- en neergaande bewegingen te (laten) maken en - het (laten) betasten en/of aanraken met de hand en aftrekken van verdachte zijn penis door die [naam 1] en
- het brengen en/of duwen van die [naam 1] zijn penis in de mond van verdachte en daarbij op- en neergaande bewegingen te (laten) maken en - het ejaculeren in de mond en op en de billen en op de rug van die [naam 1] en - het (laten) ejaculeren van die [naam 1] in het bijzijn van verdachte;
8.hij in de periode van 25 februari 2002 tot en met 24 februari 2006 te Papendrecht en Dordrecht , met [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1998, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door meermalen, althans eenmaal
- de vagina van die [naam 3] aan te raken en/of te betasten met zijn hand en zijn stijve en/of harde penis te tonen aan die [naam 3] en - zijn stijve en/of harde penis te laten aanraken met de mond van die [naam 3] en - op- en neergaande bewegingen te maken en/of te rijden tegen de (met kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek en/of billen, althans tegen het lichaam van die [naam 3] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank als volgt.
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, die niet (mede) bestaan uit seksueel binnendringen, was in de ten laste gelegde periode slechts strafbaar als dat ‘buiten echt’ geschiedde (art. 247 Sr. (oud)). Onder 6 is het bestanddeel ‘buiten echt’ niet ten laste gelegd en dus evenmin bewezen verklaard kunnen worden. De onder 6 bewezenverklaarde ontuchtige handelingen zijn dan ook niet strafbaar, zodat verdachte terzake moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het overigens bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van een jaar, voor zover de feiten zijn gepleegd toen de verdachte minderjarig was, en heeft verzocht dat deze jeugddetentie wordt omgezet in een gevangenisstraf. Voor zover de feiten zijn gepleegd toen de verdachte meerderjarig was heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ingevolge artikel 38z Sr wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw is sprake van een vormverzuim, omdat de telefoon van de verdachte is onderzocht zonder toestemming van de rechter-commissaris. Hiermee is inbreuk gemaakt op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermde recht op privéleven. De verdediging heeft verzocht om deze inbreuk te compenseren door middel van strafvermindering.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht terughoudend te zijn bij het opleggen van een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging disproportioneel en niet doelmatig zou zijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Constatering van het vormverzuim
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van een vormverzuim dat tot strafvermindering moet leiden. Het vormverzuim bestaat er volgens de raadsvrouw uit dat zonder toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is verricht aan de telefoon van de verdachte. De raadsvrouw heeft verwezen naar het Landeck-arrest van 4 oktober 2024 van het Hof van Justitie (CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck, C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830), waaraan kort gezegd de conclusie wordt verbonden dat, indien een meer dan beperkte inbreuk is te voorzien op de persoonlijke levenssfeer, de rechter-commissaris moet beslissen over de vraag of dat onderzoek mag worden uitgevoerd.
Overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim. Bij het onderzoek aan de telefoon viel een meer dan beperkte inbreuk te voorzien op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Het gevoelige materiaal dat op de telefoon is aangetroffen is daarvan een voorbeeld, maar ook de browsergeschiedenis en communicatie met familieleden kunnen als een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer worden gezien. Dat het Landeck-arrest is gewezen na het moment waarop hier toestemming door de officier van justitie is verleend, maakt dit oordeel niet anders. Het betreft immers geen nieuw recht, maar een nadere uitleg van het reeds geldende recht. Voor dit onderzoek had daarom vooraf toestemming van de rechter-commissaris moeten worden gevraagd. Die is niet gekregen.
Om te bepalen of deze schending moet leiden tot strafvermindering, moet de rechtbank beoordelen of het aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel van de schending heeft ondervonden, dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, overweegt de rechtbank dat ook een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zodanig onder omstandigheden een voldoende concreet nadeel kan opleveren. In beginsel is hiervan in het onderhavige geval sprake. Het gaat hier echter om een aantal en ernstige zedenfeiten, waarbij gegevensdragers een wezenlijke rol hebben gespeeld. Indien in deze zaak wel vooraf toestemming aan de rechter-commissaris zou zijn gevraagd voor onderzoek aan de telefoon zoals dat is uitgevoerd, dan had de rechter-commissaris die toestemming zonder nadere beperkingen kunnen geven. Onder deze omstandigheden is de verdachte door het vormverzuim niet in een nadeliger positie geraakt.
De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en verbindt daaraan geen gevolgen voor de strafmaat.
Straf en maatregel
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn broertje, nichtje en zwager, die ten tijde van het misbruik vier tot zestien jaar oud waren. Zij waren respectievelijk zes, elf en negen jaar jonger dan verdachte. Dit seksueel misbruik gebeurde thuis of op vakantie, plekken waar de slachtoffers zich veilig en vertrouwd voelden. Het misbruik bestond onder andere uit het betasten van de lichamen van de slachtoffers, waaronder hun geslachtsdeel. Bij twee van hen bestond het verder uit het bevredigen van zichzelf of de ander, bij een van hen uit het pijpen en zich laten pijpen. Het misbruik vond niet eenmalig plaats, maar, en dat geldt met name voor zijn broertje, strekte zich uit over een langere periode gedurende meerdere jaren.
De verdachte heeft meegewerkt aan onderzoek aan zijn telefoon en een bijna volledig bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank slaat daarop acht.
Hij heeft echter ook ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat binnen een familie als vanzelfsprekend mag worden beschouwd en in het bijzonder dat een jong kind moet kunnen hebben in een zes jaar oudere broer. De verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden en hen op jonge leeftijd geconfronteerd met ervaringen en gedragingen waar zij nog lang niet aan toe waren en zeker niet met een familielid. Door zijn handelen heeft de verdachte hen een onbezorgde jeugd ontnomen en hun recht op een normale en gezonde seksuele ontwikkeling ernstig belemmerd. Zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaringen heeft het seksueel misbruik bij hen langdurige psychische schade veroorzaakt en de rechtbank acht het aannemelijk dat zij ook in de toekomst nog psychisch nadeel van het misbruik zullen ondervinden. De rechtbank rekent dit alles de verdachte ernstig aan. De rechtbank acht het daarnaast bijzonder zorgelijk dat de verdachte in zijn online communicatie ook heeft gesproken over het misbruiken van zijn twee dochters. Dergelijke uitlatingen werpen een verontrustend licht op zijn denkpatronen en grenzen.
Ook heeft hij een gewoonte gemaakt van het bezitten en verspreiden van een grote hoeveelheid kindermisbruikmateriaal/kinderporno, waar hij tot op de dag van zijn aanhouding nog actief naar heeft gezocht. Op de aangetroffen afbeeldingen en video’s zijn verregaande seksuele handelingen met (jonge) kinderen te zien. Bij de vervaardiging van kinderporno worden kinderen seksueel misbruikt en uitgebuit, met alle emotionele en lichamelijke schadelijke gevolgen voor hen van dien. Zij kunnen nog lange tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de verspreiding van de beelden, doordat het vrijwel onmogelijk is om een afbeelding of video die op het internet is gezet, daarvan af te halen. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de vraag naar kinderporno en daarmee de instandhouding van dat misbruik en die uitbuiting van minderjarigen. Hij heeft zijn eigen wensen en gevoelens voorrang gegeven, zonder de ernst van zijn handelen in te zien. Ook met de gevolgen voor de kinderen heeft hij geen rekening gehouden. Daarnaast heeft de verdachte een hoeveelheid dierenporno in bezit gehad. Voor het vervaardigen van dierenporno zijn dieren misbruikt en uitgebuit. Ook hiervoor geldt dat door de vraag naar en het bezitten van dergelijk materiaal de productie ervan en het misbruik waarmee dit gepaard gaat, in stand wordt gehouden.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan deelname aan drie criminele organisaties. Hij heeft drie online chatgroepen opgericht waarin werd gesproken over het delen van kinderpornografisch materiaal en het seksueel misbruiken van kinderen. De verdachte riep vervolgens anderen actief op om materiaal met elkaar te delen en moedigde leden aan om nieuwe personen toe te voegen. Binnen deze groepen werd een omgeving gecreëerd waarin het normaliseren van grensoverschrijdend en strafbaar gedrag centraal stond. Hiermee heeft de verdachte wederom bijgedragen aan het in stand houden van het misbruik en de uitbuiting van minderjarigen. De ernst van deze rol in dit netwerk van kinderporno kan niet worden onderschat. Zijn handelen wordt hem dan ook bijzonder zwaar aangerekend.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 maart 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij reeds eerder, in 2019, is veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 15 mei 2025, opgesteld door psychiater dr. D.J. Vinkers en van de Pro Justitia-rapportage van 9 mei 2025, opgesteld door klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens.
De psychiater komt tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type, die zich in zijn jeugd heeft ontwikkeld toen hij is misbruikt door een oom. Op een vergelijkbare wijze heeft hij seksuele handelingen geïnitieerd bij familieleden. De stoornis was aanwezig ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Door zijn pedofiele stoornis voelt de verdachte zich aangetrokken tot kinderporno en hij wil daar met anderen over praten. Volgens de psychiater kon de verdachte daar geen weerstand aan bieden. De psychiater adviseert alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag/matig tot matig. Geadviseerd wordt om de verdachte klinisch te behandelen en de verdachte is akkoord met een langdurig klinisch traject gericht op zijn seksualiteit. Volgens de psychiater heeft een tbs-maatregel weinig meerwaarde, omdat de verdachte goed meewerkt aan bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Wel wordt in overweging gegeven een langdurend toezicht door de reclassering op te leggen in de vorm van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Indien een gevangenisstraf van vijf jaar of meer wordt opgelegd is volgens de psychiater waarschijnlijk de enige optie om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, omdat er wel een kader moet zijn voor de behandeling.
De psycholoog concludeert, net als de psychiater, dat de verdachte lijdt aan een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type. Ook had de verdachte een posttraumatische stressstoornis, die inmiddels volledig in remissie is. De verdachte wekt de indruk niet in staat te zijn geweest om zijn pedofiele gevoelens te reguleren, ondanks dat hij zich bewust was van het feit dat hij kinderen niet seksueel mag misbruiken. De verdachte is in onvoldoende mate in staat geweest om zijn gedrag te reguleren en om andere gedragskeuzes te maken. De psycholoog adviseert alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag/matig tot matig. Om het recidiverisico te verlagen, is het van belang dat de verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Ondanks een eerdere ambulante behandeling is de verdachte vrijwel direct verder gegaan met het huidige ten laste gelegde. Om die reden wordt een opschaling naar een klinische behandeling wenselijk geacht. De psycholoog adviseert die als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Afhankelijk van de strafmaat kan ook worden gedacht aan het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden en daarbij een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater en de psycholoog, dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, over en maakt die tot de hare.
Dat verdachte toen hij zelf klein was is misbruikt door een oom, is in die verminderde toerekenbaarheid verdisconteerd en weegt daarnaast niet nogmaals als strafverminderend mee.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 2 juni 2025. Uit de rapportage volgt dat de reclassering zich in grote lijnen aansluit bij hetgeen door de psychiater en psycholoog in de Pro Justitia-rapportages is geconcludeerd. De reclassering schat het risico op soortgelijk delictgedrag in als gemiddeld. De reclassering heeft bij een veroordeling positief geadviseerd over de tbs-maatregel met voorwaarden. Er is sprake van complexe problematiek en een eerdere ambulante behandeling heeft weinig resultaat gehad. Bij overschrijding van de voorwaarden kan in het kader van tbs adequaat worden opgetreden, waardoor wordt voorkomen dat de verdachte onbehandeld in detentie komt. De verdachte koos er daarnaast voor om heimelijk te handelen. Dit kan in een ambulant kader nauwelijks worden gecontroleerd. De reclassering adviseert daarnaast een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking aan de verdachte op te leggen, vanwege de problematiek bij de verdachte die langdurig zal blijven bestaan en een langdurig toezicht zal vragen na de tbs-maatregel.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat feit 8 is gepleegd in een periode waarin de verdachte deels minderjarig en deels meerderjarig was. Op grond van artikel 77a (oud) Sr geldt als hoofdregel dat op personen die ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog niet de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt het jeugdstrafrecht wordt toegepast.
De rechtbank zal daarom het jeugdstrafrecht toepassen voor zover de feiten hebben plaatsgevonden terwijl de verdachte minderjarig was. Daarbij merkt de rechtbank op dat de straffen die in het jeugdstrafrecht kunnen worden opgelegd doorgaans lager zijn dan in het volwassenenstrafrecht.
In dit geval gaat het om ontuchtige handelingen met een nichtje dat elf jaar jonger was. Dat leeftijdsverschil relativeert zijn eigen jonge leeftijd. Nu de ernst van het feit nadrukkelijk meeweegt bij en voldoende tot uitdrukking zal komen in de straf die wordt opgelegd voor de feiten die hij beging toen hij minderjarig was, zal de rechtbank hem schuldig verklaren, maar geen straf opleggen voor het deel van feit 8 dat hij in zijn minderjarigheid beging.
Voor (het deel van) de bewezenverklaarde feiten die hebben plaatsgevonden terwijl de verdachte meerderjarig was, acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
De op te leggen maatregel
De kans op recidive wordt door de deskundigen ingeschat als laag/matig tot matig. Om die kans te verminderen is het volgens de deskundigen noodzakelijk dat de verdachte in een klinische setting wordt behandeld.
Uit de stukken blijkt dat een eerdere aanmelding bij Eleos (augustus 2004) “omdat hij aan meisjes had gezeten” niet tot een behandeling heeft geleid. In zijn tijd bij het Ministerie van Defensie is hij naar de psycholoog doorverwezen (2017) omdat hij zo’n tien jaar eerder handtastelijk was opgetreden toen hij op kinderen van de overburen en van kennissen paste. De verdachte was inmiddels vier jaar getrouwd en hij ontkende pedofiele behoeften te hebben Ook heeft hij een behandeling bij De Waag gehad in het kader van zijn veroordeling in 2019. Die zag op een zedenfeit uit 2004.
Gelet op de problematiek, het recidiverisico en de omstandigheid dat drie verschillende pogingen tot ambulante behandeling niet voldoende effect hebben gehad, acht ook de rechtbank een klinische behandeling noodzakelijk. Dat klemt te meer nu een deel van de ontuchtfeiten heeft plaatsgehad na het zedenfeit uit 2004 en na de aanmelding van Eleos.
De oplegging van een gevangenisstraf van meer dan vijf jaren staat aan het opleggen van tbs met voorwaarden in de weg, terwijl een voorwaardelijk strafdeel bij een gevangenisstraf van meer dan vier jaren al niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan De onder 1, 2, 5, 7 en 8 bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het begaan van de feiten was bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De enkele maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van artikel 38z Sr acht de rechtbank onvoldoende om het verplichte kader te vormen. Nu geen lichter of ander kader resteert om de noodzakelijke klinische behandeling dwingend vorm te geven, eist de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De maatregel wordt (mede) opgelegd voor de feiten 5, 7 en 8, zedenfeiten, en derhalve terzake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de op te leggen maatregel bestaat in dit geval geen grond voor het aanvullend opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. Binnen het kader van de tbs-maatregel bestaan reeds voldoende mogelijkheden om voorwaarden te stellen en toezicht uit te oefenen.
7De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam 1] geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde [naam 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 30.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 1] met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van maximaal € 13.000,- kan worden toegewezen. Met betrekking tot het de gevorderde materiële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze pas in een zeer laat stadium is ingediend en de raadsman deze pas ter terechtzitting heeft onderbouwd. Dit is volgens de raadsvrouw in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Subsidiair wordt verzocht deze vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 13.000,-.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [naam 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 7 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het zonder meer aannemelijk dat het handelen van de verdachte diepe psychologische impact heeft gehad en dat deze gevolgen ook op de lange termijn merkbaar zullen blijven. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank overweegt dat, ondanks de referte van de raadsvrouw op dat punt, geen vordering tot vergoeding van de materiële schade is ingediend, noch schriftelijk, noch ter terechtzitting. Er zijn enkel twee facturen overgelegd, zonder nadere toelichting of onderbouwing. Zonder vordering is er geen basis voor enige beslissing.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 december 2009.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het onder 7 bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten zijn toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2009 tot de dag van algehele voldoening.
De vordering van [naam 2]
De rechtbank ziet in het feit dat de vordering twee dagen voorafgaand aan de zitting in de avond is ingediend geen reden om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Op grond van artikel 51g, derde lid, Sv kan een benadeelde partij in beginsel tot aan het requisitoir een vordering indienen. De vordering is niet dusdanig complex dat de verdediging hier in onvoldoende mate op heeft kunnen reageren. Voor niet-ontvankelijkheid is geen grond.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 5 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het zonder meer aannemelijk dat ook hier het handelen van de verdachte diepe psychologische impact heeft gehad en dat deze gevolgen ook op de lange termijn merkbaar zullen blijven. Wel weegt de rechtbank mee dat de handelingen bij [naam 2] , hoewel ernstig, gedurende een kortere periode plaatsvonden en minder vergaand waren dan ten aanzien van [naam 1] , waarbij ook sprake was van binnendringen van het lichaam. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 4.000,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 september 2012.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 5 bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2012 tot de dag van algehele voldoening.
8De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 57, 63, 77a, 140, 240b (oud), 244 (oud), 245 (oud), 247 (oud), 248 (oud), 252, 254 en 254c van het Wetboek van Strafrecht.
9De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 6 bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging;
verklaart het overigens bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
als oprichter en leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
afbeeldingen en een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
en
het verspreiden, aanbieden, invoeren, verwerven, in bezit hebben en zich de toegang verschaffen van/tot visuele weergaven van seksuele aard of met een onmiskenbaar seksuele strekking, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
ten aanzien van feit 3:
het in bezit hebben van visuele weergaven van een seksuele handeling waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken;
ten aanzien van feit 5:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 8:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
ten aanzien van feit 8, voor zover begaan voor 20 januari 2005:
legt geen straf op maatregel op;
ten aanzien van feit 1, 2, 3, 5 en 7 en feit 8, voor zover begaan op of na 20 januari 2005:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) JAREN en 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van feit 1, 2, 5 en 7 en feit 8, voor zover begaan op of na 20 januari 2005:
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 10.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2009 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2009 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 85 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van € 4.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2012 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2012 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen
verstaat dat van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen afstand is gedaan door de verdachte en dat er geen beslag meer open staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, kinderrechter, voorzitter,
mr. F. Bouman, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K.Z. Zeeman en mr. E.G. Kettenis, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2025.