ECLI:NL:RBDHA:2025:7319
Vovo toegewezen, beroep Dublin Polen aangehouden.
Rechtbank Den Haag 2 May 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:7319
text/xml
public
2025-05-02T17:00:20
2025-04-30
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-04-30
NL25.9026
Uitspraak
Voorlopige voorziening
NL
Arnhem
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7319
text/html
public
2025-04-30T11:30:59
2025-05-02
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:7319 Rechtbank Den Haag , 30-04-2025 / NL25.9026
Vovo toegewezen, beroep Dublin Polen aangehouden.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9026
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2025 in de zaak tussen
[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en
de minister van Asiel en Migratie
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend hangende zijn beroep tegen het bestreden besluit van 18 februari 2025 waarin de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, samen met de zaken NL25.9025 en NL25.9029, op 10 april 2025 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek in de bodemprocedure en in de voorlopige voorzieningenprocedure gesloten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De gemachtigde van verzoeker heeft op 2 april 2025 aanvullende gronden ingediend. Zij wijst daarin op de risico’s van de ontwikkeling dat Polen van plan is het recht op asiel (tijdelijk) af te schaffen en betoogt dat voor Polen niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De gemachtigde van verzoeker heeft er daarbij op gewezen dat deze voorgenomen wijzigingen op 21 februari 2025 zijn aangenomen door het Poolse (lagere) parlement.
2.1.
De vraag of de minister voor Polen, gelet op deze ontwikkelingen, nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wordt door een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats beoordeeld in een andere, nog op zitting te behandelen zaak. De uitspraak van de meervoudige kamer kan gevolgen hebben voor het beroep van verzoeker. Het beroep van verzoeker wordt daarom aangehouden in afwachting van de uitkomst van die uitspraak. De voorzieningenrechter beslist daartoe ondanks het bericht van de minister van 18 februari 2025 dat verzoeker zou zijn ondergedoken en het bericht van de gemachtigde van verzoeker dat haar niet bekend is waar hij op dit moment verblijft. Het verzoek strekt er slechts toe dat de verzoeker gedurende de behandeling van zijn beroep niet wordt uitgezet. Er voorlopig van uitgaande, namelijk voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening, dat verzoeker nog in Nederland verblijft is dat niet meer dan het in stand laten van de huidige situatie. Het belang van verzoeker om de behandeling van zijn beroep in Nederland te mogen afwachten weegt zwaarder dan het belang van de minister om verzoeker voor die tijd te kunnen zetten. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de gemachtigde van verzoeker op 10 april 2025 heeft aangegeven dat zij telefonisch contact heeft met verzoeker. Zolang de gemachtigde contact heeft met de vreemdeling, mag ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.
3. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat is beslist op het beroep;
veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
ECLI:NL:RVS:2024:2662.