ECLI:NL:RBDHA:2025:7350
Beroep tegen verlengen overdrachtstermijn Dublinverordening, de minister heeft mogen aannemen dat eiser is ondergedoken, Jawo, beroep ongegrond.
Rechtbank Den Haag 2 May 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:7350
text/xml
public
2025-05-02T17:00:25
2025-04-30
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-04-30
NL25.6339
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Arnhem
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7350
text/html
public
2025-04-30T15:12:37
2025-05-02
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:7350 Rechtbank Den Haag , 30-04-2025 / NL25.6339
Beroep tegen verlengen overdrachtstermijn Dublinverordening, de minister heeft mogen aannemen dat eiser is ondergedoken, Jawo, beroep ongegrond.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6339
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en
de minister van Asiel en Migratie
(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over het verlengen van de termijn voor de overdracht van eiser aan Noorwegen in het kader van de Dublinverordening wegens onderduiken. Eiser is het met dit besluit niet eens en vindt dat hij niet was ondergedoken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van de minister om de overdrachtstermijn te verlengen in stand kan blijven. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Inleiding
2. Met het bestreden besluit van 4 februari 2025 heeft de minister de termijn voor de overdracht van eiser aan Noorwegen tot 18 maanden verlengd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verlengen van de overdrachtstermijn. Ook heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft eisers verzoek om een voorlopige voorziening op 14 maart 2025 afgewezen. Op 17 maart 2025 is eiser overgedragen aan Noorwegen.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden deelgenomen.
Beoordeling
3.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, wordt een persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen en termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek om deze persoon over of terug te nemen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de minister de termijn voor de overdracht tot maximaal 18 maanden verlengen als de betrokkene onderduikt.
Totstandkoming van het besluit
3.2.
Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. De Noorse autoriteiten hebben op 9 augustus 2024 het verzoek van Nederland om eiser over te nemen geaccepteerd. De minister heeft eisers asielaanvraag vervolgens met een besluit van 28 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. Het beroep van eiser daartegen is op 23 januari 2025 ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen die uitspraak is op 4 februari 2025 ongegrond verklaard.
3.3.
De overdracht van eiser aan Noorwegen was op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening mogelijk tot en met 9 februari 2025. Op 6 februari 2025 was de overdracht gepland. Eiser heeft zich op 28 januari 2025 niet gemeld bij het AZC [plaats 1] waar hij verbleef. Op 3 februari 2025 is eiser bij het COa uitgeschreven, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken uit de aan hem toegekende woonplaats. De minister heeft vervolgens het bestreden besluit genomen en daarmee de overdrachtstermijn verlengd.
Wat vindt eiser?
4. Eiser ontkent dat hij is ondergedoken, want hij is niet doelbewust buiten het bereik van de verantwoordelijke autoriteiten gebleven. De minister had hem of zijn gemachtigde niet geïnformeerd over de geplande overdracht. Uit het dossier valt niet af te leiden dat er een vlucht was geboekt. Het klopt dat hij zich één keer niet gehouden heeft aan de meldplicht, namelijk op 28 januari 2025, hij was toen ziek en verbleef bij zijn partner en kinderen. Eiser heeft zich op 4 februari 2025 gemeld op het AZC [plaats 1] waarna hij is doorgestuurd naar het AZC in [plaats 2]. Op 4 februari 2025 heeft hij zich ook daar gemeld. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat de overdracht naar Noorwegen op 6 februari 2025 gewoon door had kunnen gaan.
Wat vindt de minister?
4.1.
De datum voor de geplande overdracht aan Noorwegen is aan eiser op 29 januari 2025 schriftelijk medegedeeld. Nadat eiser had nagelaten om zich op 28 januari 2025 te melden, heeft de minister de vlucht geannuleerd, ervan uitgaande dat eiser was ondergedoken. Eiser heeft zich, door het schenden van zijn meldplicht, doelbewust onttrokken aan de overdracht en de geplande overdracht aan Noorwegen willens en wetens gefrustreerd. Eiser is ondergedoken door met onbekende bestemming te vertrekken en de minister niet te informeren over zijn verblijfplaats c.q. afwezigheid. In de vreemdelingenketen is de minister afhankelijk van andere ketenpartners en hij kan daarom niet speculeren dat een vreemdeling na een MOB-uitschrijving nog terugkomt. Daarom ontkwam de minister er niet aan om de vlucht op 3 februari 2025 te annuleren en de Noorse autoriteiten hierover te informeren en de overdrachtstermijn te verlengen.
Is eiser ondergedoken?
5. In het arrest Jawo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het volgende overwogen over het begrip onderduiken:
“Om de doeltreffende werking van het Dublin systeem en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te waarborgen, dient te worden geoordeeld dat wanneer de overdracht van de betrokken persoon niet kan worden uitgevoerd omdat hij de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, die autoriteiten het recht hebben ervan uit te gaan dat die persoon de bedoeling had om zich te onttrekken aan deze autoriteiten om zijn overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat deze persoon naar behoren werd ingelicht over de verplichtingen die dienaangaande op hem rusten.
De betrokkene behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten.”
5.1.1
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State is sprake van onderduiken wanneer een persoon er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
5.1.2
Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen. Daar is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Uit een zich onder de gedingstukken bevindende maatregel van bewaring blijkt dat eiser tijdens een vertrekgesprek op 15 januari 2025 al is geïnformeerd over zijn verplichting mee te werken aan een overdracht naar Noorwegen. Nadat eiser had verklaard dat hij niet zal meewerken aan zijn overdracht als de rechtbank een voor hem negatieve beslissing zou nemen op zijn asielaanvraag, is hij erop gewezen dat hij dan in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld met het doel hem gedwongen over te dragen aan Noorwegen. Nadat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, de onder 3.2. genoemde uitspraak had gedaan op de asielaanvraag van eiser heeft eiser zich vervolgens op 28 januari 2025 niet gemeld en hij heeft de minister niet van zijn afwezigheid op de hoogte gebracht. Eiser heeft op geen enkele manier met objectieve gegevens onderbouwd dat hij buiten het AZC verbleef wegens ziekte, en evenmin heeft hij inzichtelijk gemaakt waarom hij niet in staat zou zijn geweest om de minister daarvan in kennis te stellen. Eiser heeft daarmee niet onderbouwd dat er geldige redenen waren om de minister niet te informeren. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te concluderen dat eiser is ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat eiser niet bekend was met de overdracht op 6 februari 2025 komt voor zijn rekening en risico, nu de minister hem op 29 januari 2025 – in de periode dat eiser met onbekende bestemming vertrokken was – schriftelijk in kennis heeft gesteld over de geplande overdracht. Dat eisers gemachtigde hierover niet rechtstreeks zou zijn geïnformeerd, doet niets af aan de omstandigheid dat eiser kort voor het verstrijken van de overdrachtstermijn, de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de minister van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister, in de gegeven omstandigheden, terecht reden heeft gezien om de overdrachtstermijn te verlengen en de geplande overdracht van 6 februari 2025 te annuleren. De minister hoefde geen rekening te houden met een (tijdige) terugkomst van eiser.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en geen proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. El Kadi, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
Uitspraak van 14 maart 2025, zaaknummer NL 25.6340 (niet gepubliceerd).
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:352.
Voorzieningenrechter van de Afdeling van 4 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:395.
Het asielzoekerscentrum in [plaats 1].
Met Onbekende Bestemming.
Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v.
Uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
Uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, punt 6.
Maatregel van bewaring van 7 maart 2025, blz. 4.