ECLI:NL:RBDHA:2025:8238
asielaanvraag, zorgvuldigheids- motiveringsgebrek
Rechtbank Den Haag 12 May 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:8238
text/xml
public
2025-05-12T16:50:00
2025-05-12
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Den Haag
2025-05-12
NL25.9302
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Groningen
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8238
text/html
public
2025-05-12T16:49:31
2025-05-12
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBDHA:2025:8238 Rechtbank Den Haag , 12-05-2025 / NL25.9302
asielaanvraag, zorgvuldigheids- motiveringsgebrek
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9302
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en
de Minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. I. van Es).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De rechtbank volgt eiser in zijn beroepsgrond dat er een zorgvuldigheidsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Eiser heeft op 28 augustus 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister.
3. Eiser heeft verzocht om aanhouding van de behandeling op zitting in verband met prejudiciële vragen die zijn gesteld over de nieuwe beoordelingswijze van asielaanvragen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het aanhouden van de zaak totdat op de prejudiciële vragen is beslist.
Beoordeling door de rechtbank
Wat gaat aan deze zaak vooraf
4. Eiser heeft op 16 juni 2011 zijn eerste aanvraag tot het verlenen van een vergunning asiel ingediend. In respectievelijk 2012, 2016 en 2017 heeft eiser zijn tweede, derde en vierde aanvraag ingediend. De afwijzingen van die aanvragen staan in rechte vast. In 2017 is eiser uitgezet naar Afghanistan. Eiser heeft korte tijd in Afghanistan verbleven en is daarna terug naar Nederland gekomen.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser legt aan zijn onderhavige asielaanvraag ten grondslag dat hij meteen na zijn terugkeer in Afghanistan is mishandeld en beroofd. Omdat eiser is bekeerd tot het Christendom, afvallig is van de Islam en is verwesterd vreest hij een behandeling in Afghanistan in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Het bestreden besluit
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:1. Identiteit, nationaliteit en herkomst2. Afvalligheid3. Bekering tot het christendom (geloofsgroei)4. Verwestering5. De beroving door gemaskerde mannen
De minister de minister acht eisers identiteit, zijn langdurig verblijf in Nederland, en beroving geloofwaardig zijn. De overige elementen (afvalligheid en bekering) acht de minister ongeloofwaardig. Eisers vrees in verband met zijn langdurig verblijf in Nederland en de gestelde verwestering is niet aannemelijk bevonden. De minister concludeert dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Standpunten van partijen
6. Eiser stelt dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat deze ondeugdelijk is gemotiveerd. De minister is in het bestreden besluit in het geheel inhoudelijk niet ingegaan op de door eiser in zijn zienswijze ingebrachte rapport van Stichting Gave. Daarnaast heeft de minister geen rekening gehouden met het referentiekader van eiser, die analfabeet is en medische klachten heeft. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de (fase van) afvalligheid door de minister onjuist is beoordeeld en de ongeloofwaardigheid daarvan onvoldoende is gemotiveerd. Ten aanzien van de verwestering voert eiser aan dat hij is opgegroeid met de westerse cultuur welke verweven is in zijn denkwijze en gedrag. Hij kan zich niet meer conformeren aan de scheiding in Afghanistan tussen man en vrouw. Hij spreekt niet meer vloeiend Dari en zijn kleding- en haardracht is westers. Tot slot stelt eiser dat hij het islamitische geloof niet meer zal praktiseren. Eiser wil zich als christen uiten. Eiser heeft daarom te vrezen voor vervolging dan wel het risico om in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen.
8. De minister heeft ter zitting gesteld dat eisers bekering in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht hetgeen in rechte is vast komen te staan en in deze procedure is gemotiveerd waarom de geloofsgroei ongeloofwaardig is. Het rapport van Stichting Gave kan in verhouding tot de gehoren niet dienen als doorslaggevend bewijs. De minister heeft ter zitting volstaan met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2017 en gesteld dat Stichting Gave geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en de minister wel.
Wat vindt de rechtbank?
9. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op het rapport van Stichting Gave terwijl eiser in zijn zienswijze nadrukkelijk naar het rapport verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen over zijn geloof.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte het rapport van Stichting Gave dat ziet op bekering en afvalligheid volledig buiten beschouwing heeft gelaten. Eisers zienswijze verwijst naar het rapport en de minister dient daarop zorgvuldig te reageren. De enkele opmerking dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom hij naar het rapport zou hebben verwezen is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit daarom een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek kleeft.
9.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister deze gebreken in beroep niet heeft hersteld. De rechtbank acht hetgeen de minister ter zitting heeft ingebracht onvoldoende om als dragende motivering voor het bestreden besluit te dienen. De minister heeft ter zitting ook niet inhoudelijk gereageerd op het rapport van Stichting Gave.
9.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat eisers beroep al vanwege dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek gegrond is. Het bestreden besluit kan daarom geen standhouden en wordt vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het overige dat door partijen is aangevoerd.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding bedraagt € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 februari 2025;
- draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
Zaak NL25.9303.
Zaak C-7/25, Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond op 7 januari 2025 – K tegen Minister van Asiel en Migratie.
Werkinstructie 2024/6.
De tegen de afwijzing ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard.
Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden.
Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2017:2059.
Dit volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op. Eén punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1.