Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBDHA:2025:9749

Kort geding. Hond is na bijtincident strafvorderlijk in beslag genomen. Vordering om de Staat te verbieden de hond te euthanaseren tot inhoudelijke behandeling strafzaak afgewezen. In eerder vonnis van voorzieningenrechter is het de Staat wel verboden de hond te euthanaseren. De omstandigheden die dragend zijn geweest voor die beslissing zijn door tijdsverloop achterhaald. Beslissing van het OM...

Rechtbank Den Haag 5 June 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:9749 text/xml public 2025-06-05T00:01:19 2025-06-03 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-03-18 C/09/681308 / KG ZA 25-191 Uitspraak Kort geding NL Den Haag Civiel recht; Verbintenissenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9749 text/html public 2025-06-04T14:56:03 2025-06-05 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:9749 Rechtbank Den Haag , 18-03-2025 / C/09/681308 / KG ZA 25-191
Kort geding. Hond is na bijtincident strafvorderlijk in beslag genomen. Vordering om de Staat te verbieden de hond te euthanaseren tot inhoudelijke behandeling strafzaak afgewezen. In eerder vonnis van voorzieningenrechter is het de Staat wel verboden de hond te euthanaseren. De omstandigheden die dragend zijn geweest voor die beslissing zijn door tijdsverloop achterhaald. Beslissing van het OM om de hond op korte termijn te euthanaseren niet onrechtmatig.
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/681308/ KG ZA 25-191

Vonnis in kort geding van 18 maart 2025

in de zaak van
1 [eiseres] te [woonplaats 1] ,
2. [eiser] te [woonplaats 2] ,

eisers,

advocaat mr. J. Biemond te Den Haag,

tegen:

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid / de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland) te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. H.W. Volberda te Den Haag.

Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eisers] .’ en ieder voor zich als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [eiser] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.
1De procedure 1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 7 maart 2025, met producties 1 tot en met 9;

- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10.
1.2.
Op 12 maart 2025 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door beide partijen pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is eigenaresse van de hond [hondennaam] . [hondennaam] is een kruising tussen een Hollandse en een Mechelse herder.
2.2.
[hondennaam] is op 4 juni 2023 betrokken geweest bij een bijtincident, waarbij hij een andere hond heeft verwond. Op 20 mei 2024 heeft een tweede bijtincident plaatsgevonden, waarbij [hondennaam] een andere hond heeft doodgebeten. Tijdens beide bijtincidenten werd [hondennaam] uitgelaten door [eiser] .
2.3.
[eiser] wordt naar aanleiding van het tweede bijtincident vervolgd op verdenking van overtreding van artikel 425 lid 2 Sr (onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, hierna ook: ‘de strafzaak’).
2.4.
[hondennaam] is op 20 mei 2024 in verband met de jegens [eiser] gerezen verdenking op grond van artikel 94 lid 1 Sv in beslag genomen en verblijft sindsdien in de opslag.
2.5.
Op 14 juni 2024 heeft het Riskassessmentteam van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: ‘het Riskassessmentteam’) in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM) een risicoanalyse bijtincident(en) uitgevoerd. In dat kader heeft het Riskassessmentteam kunnen beschikken over informatie van de vaste verzorger van [hondennaam] , waaruit volgt dat [hondennaam] na binnenkomst vanwege angstig en agressief gedrag niet door de dierenarts kon worden onderzocht en dat hij niet veilig kan worden aangelijnd en verplaatst. Het Riskassessmentteam heeft [hondennaam] daarom met het oog op de veiligheid van verzorgers en uit overwegingen van dierenwelzijn onderworpen aan een in-verblijftest. Het Riskassessmentteam komt tot de volgende conclusies en aanbeveling:

[Tekst verwijderd i.v.m. privacy-gevoelige informatie]
2.6.
[eiseres] en [eiser] hebben op 24 juli 2024 via hun advocaat de rechter-commissaris van de rechtbank Gelderland op de voet van artikel 182 lid 1 Sv verzocht onderzoekshandelingen te verrichten. Zij wilden een contra-expertise laten uitvoeren naar het gedrag van [hondennaam] . Dit verzoek is op 26 juli 2024 doorgestuurd naar het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel. De rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft dit verzoek bij beslissing van 2 augustus 2024 afgewezen.
2.7.
[eiseres] heeft op 3 juni 2024 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend, waarin zij heeft verzocht om opheffing van het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag op [hondennaam] en teruggave van [hondennaam] . Dit klaagschrift is op 7 augustus 2024 door de meervoudige raadkamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. De meervoudige raadkamer heeft overwogen dat het vanwege de beide bijtincidenten en de bevindingen en conclusies van het Riskassessmentteam niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter [hondennaam] zal onttrekken aan het verkeer en dat daarom het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet.
2.8.
Het OM heeft op 9 augustus 2024 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om [hondennaam] te laten euthanaseren.
2.9.
Op verzoek van [eiseres] c.s. heeft drs. D.J.U. Planta, gedragsbioloog en lid van het Dog Intervention Team (hierna: ‘drs. Planta’), de risicoanalyse van het Riskassessmentteam onderworpen aan een contra-expertise. Hiervan heeft zij een verslag gedateerd 18 augustus 2024 opgesteld. Drs. Planta concludeert onder meer dat er op grond van de risicoanalyse van het Riskassessmentteam geen enkele valide uitspraak gedaan kan worden over het risico dat [hondennaam] eventueel vormt naar mensen en/of honden, dat de uitspraken dat [hondennaam] niet terug kan naar de eigenaar geen stand kunnen houden en dat objectieve observaties om de trainbaarheid van [hondennaam] te beoordelen missen. Volgens drs. Planta kan het eindoordeel ‘euthanasie’ geen stand houden.
2.10.
[eiseres] c.s. hebben bij dagvaarding van 13 augustus 2024 in kort geding een verbod om [hondennaam] te euthanaseren voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak (die gepland stond op 4 oktober 2024) gevorderd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 september 2024 is dit verbod toegewezen. In dit vonnis is als volgt overwogen:

[tekst verwijderd i.v.m privacy-gevoelige informatie]
2.11.
Tijdens de behandeling van de strafzaak op 4 oktober 2024 heeft de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle – nadat de advocaat van [eiseres] c.s. het verzoek heeft kunnen toelichten – het verzoek om een tegenonderzoek afgewezen. In het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2024 staat hierover het volgende:

Nadat de kantonrechter deze beslissing had genomen, heeft [eiser] de kantonrechter gewraakt. Als wrakingsgrond heeft [eiser] gegeven dat de kantonrechter met zijn beslissing te kennen heeft gegeven dat een tegenonderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Volgens [eiser] heeft hij met die beslissing een standpunt ingenomen over de gevaarlijkheid van de hond. Om die reden acht [eiser] hem bevooroordeeld. De kantonrechter heeft in de wraking berust.

[teks verwijderd i.v.m. privacy-gevoelige infotmatie]
2.12.
Op 13 december 2024 is de inhoudelijke behandeling van de strafzaak voortgezet ten overstaan van een andere kantonrechter. Voorafgaand aan deze zitting (bij brief van 11 december 2024) heeft [eiser] primair verzocht om een tegenonderzoek en subsidiair om het verstrekken van beelden van het onderzoek van de Universiteit Utrecht. Nadat [eiser] ter zitting zijn verzoek heeft kunnen toelichten en de Officier van Justitie er op heeft kunnen reageren, heeft de kantonrechter het verzoek om een tegenonderzoek afgewezen en het subsidiaire verzoek toegewezen. In het proces-verbaal van de zitting staat hierover het volgende:

De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden.
2.13.
Het OM heeft de beelden van het onderzoek bij de Universiteit Utrecht opgevraagd, maar deze bleken niet meer beschikbaar te zijn. Beelden van een dergelijk onderzoek worden na het opmaken van het onderzoeksrapport uit veiligheidsoverwegingen (omdat geheime locaties en medewerkers zichtbaar zijn op de beelden) standaard vernietigd.
2.14.
Op 20 februari 2025 is de inhoudelijke behandeling van de strafzaak voortgezet. [eiser] heeft zijn verzoek om een tegenonderzoek te gelasten tijdens deze zitting herhaald. In het proces-verbaal van deze zitting staat, voor zover nu relevant, het volgende:

Na deze beslissing heeft [eiser] de kantonrechter gewraakt (hierna: ‘het wrakingsverzoek’). Hij heeft het wrakingsverzoek als volgt onderbouwd:
2.15.
Bij brief van 27 februari 2025 heeft het OM aan [eiseres] c.s. kenbaar gemaakt [hondennaam] op 17 maart 2025 te euthanaseren. In de brief staat onder meer het volgende:

Inmiddels heeft het OM bevestigd de beslissing in dit kort geding af te wachten.
2.16.
Het wrakingsverzoek wordt op 9 april 2025 ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank Overijssel behandeld.
3Het geschil 3.1.
[eiseres] c.s. vorderen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te verbieden [hondennaam] te euthanaseren tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen [eiser] , subsidiair totdat de wrakingskamer van de rechtbank Zwolle zal hebben beslist, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voeren [eiseres] c.s. – samengevat – aan dat het OM zich ten onrechte vrij voelt om een onherroepelijk veroordelend vonnis van de voorzieningenrechter aan de laars te lappen en te poneren dat het is ‘uitgewerkt’. Het vonnis van 24 september 2024 is echter nog steeds van kracht. Anders dan het OM suggereert is er ook nog geen definitief oordeel over de juistheid en motivering van de weigering van een tegenonderzoek. De eerste rechter heeft in zijn wraking berust en de wrakingskamer moet nog oordelen over de beslissing en motivering van de tweede rechter. Door het nieuwe voornemen om [hondennaam] te euthanaseren handelt het OM onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4De beoordeling van het geschil
Vonnis van 24 september 2024
4.1.
Bij vonnis in kort geding van 24 september 2024 is het de Staat (lees: het OM) verboden [hondennaam] te euthanaseren voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak van [eiser] in eerste aanleg. De vraag die eerst beoordeeld moet worden of dit verbod eraan in de weg staat dat het OM gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 117 Sv (de bevoegdheid om, voorafgaand aan de beslissing in de strafzaak, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van in het kader van die strafzaak in beslag genomen goederen).
4.2.
De voorzieningenrechter stelt in dit kader voorop dat in kort geding slechts ordemaatregelen worden getroffen en dat aan een vonnis in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt. Dat geldt dus ook voor de veroordeling in het vonnis van 24 september 2024. De Staat stelt terecht dat het in het vonnis van 24 september 2024 opgelegde verbod geen ongeclausuleerd verbod is en dat het in het vonnis uitgesproken dictum moet worden gelezen in samenhang met de overwegingen waarop het dictum berust. Uit die overwegingen blijkt duidelijk dat het verbod is gegeven tegen de achtergrond van het feit dat de inhoudelijke toetsing van de strafzaak negen dagen na het vonnis van de voorzieningenrechter zou plaatsvinden en dat ook op die dag een beslissing van de strafrechter te verwachten viel. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat een verlenging van zijn verblijf in de opslag voor die zeer beperkte duur [hondennaam] onevenredig zou schaden. In het licht van die specifieke omstandigheid is de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] c.s. uitgevallen en is het verbod uitgesproken.
4.3.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat de omstandigheden die dragend zijn geweest voor de beslissing van 24 september 2024 inmiddels door tijdsverloop achterhaald zijn en dat het verbod niet langer van kracht is. De voorzieningenrechter heeft immers uitdrukkelijk bij de beslissing betrokken dat over negen dagen een beslissing door de strafrechter genomen zou worden. Door het verloop van de strafzaak is die termijn veel langer geworden. Sinds het vonnis van 24 september 2024 is inmiddels bijna een half jaar verstreken, in plaats van de negen dagen waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan. Daar komt bovendien nog bij dat met de beslissing van 24 september 2024 werd beoogd dat de strafrechter zou kunnen oordelen over de conclusie en het advies van Planta en het door [eiseres] c.s. gewenste tegenonderzoek. Ook dat oordeel is inmiddels gegeven, zoals hierna nog nader zal worden toegelicht.

Voornemen tot euthanasie onrechtmatig?
4.4.
De voorzieningenrechter verwijst naar hetgeen in het vonnis van 24 september 2024 ook al is overwogen over de bevoegdheid van het OM om, voorafgaand aan de beslissing in een strafzaak, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van in het kader van die strafzaak in beslag genomen goederen. Die bevoegdheid komt het OM toe en de burgerlijke rechter kan de beslissing van het OM om van die bevoegdheid gebruik te maken slechts marginaal toetsen. Ingrijpen door de burgerlijke rechter kan alleen aan de orde zijn als het OM, na afweging van alle betrokken belangen, daartoe in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten.
4.5.
Er is al door meerdere strafrechters geoordeeld dat er geen grond is voor het door [eiseres] c.s. gewenste tegenonderzoek. Eerst door de rechter-commissaris op 2 augustus 2024 en vervolgens ook door de kantonrechter op 4 oktober 2024 en door een andere kantonrechter op 13 december 2024 én op 20 februari 2025. Vaststaat dat de kantonrechters bij hun oordeel ook het rapport van drs. Planta hebben kunnen betrekken en hetgeen zij inbrengt tegen het rapport van het Riskassessmentteam. Desondanks hebben twee verschillende kantonrechters, op drie verschillende momenten, geen grond gezien voor tegenonderzoek. Gelet hierop heeft het OM in redelijkheid uit kunnen gaan van de conclusie van het Riskassessmentteam dat de enige diervriendelijke optie voor [hondennaam] die van euthanasie is. Het Riskassessmentteam geeft daarbij ook aan dat [hondennaam] vanwege zijn zeer hoge bijtrisico in de opvang maar zeer beperkt activiteit aangeboden kan worden, hetgeen bij een hoog-energiek type hond als [hondennaam] snel tot dierenwelzijnsproblematiek kan leiden. Daarom adviseert het Riskassessmentteam spoedig handelen rondom [hondennaam] . In het licht van dit alles is de beslissing om [hondennaam] op korte termijn in te laten slapen niet onrechtmatig. Hierbij kan niet uit het oog verloren worden dat [hondennaam] al sinds 20 mei 2024 in de opvang verblijft. Ook in het vonnis van 24 september 2024 was uitgangspunt dat [hondennaam] niet veel langer in de opvang zou verblijven en desondanks verblijft [hondennaam] daar nog steeds. Dit is uit oogpunt van dierenwelzijn een zeer onwenselijke situatie.
4.6.
Het vorenstaande wordt niet anders doordat [eiser] op 4 oktober 2024 en 20 februari 2025 de kantonrechters heeft gewraakt. Zoals de Staat terecht stelt, kan een wrakingsverzoek niet worden ingezet als verkapt rechtsmiddel tegen een onwelgevallige beslissing. De wrakingsverzoeken doen ook niets af aan de omstandigheid dat inmiddels door verschillende rechters tot drie keer toe is geoordeeld dat er onder de gegeven omstandigheden geen noodzaak bestaat voor het laten uitvoeren van een tegenonderzoek. Dat maakt slechts eens te meer duidelijk dat het OM de beslissing om tot euthanasie over te gaan in redelijkheid heeft kunnen nemen en er geen reden (meer) is voor ingrijpen door de voorzieningenrechter.
4.7.
Slotsom is dan ook dat de vordering van [eiseres] c.s. moet worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Staat worden begroot op:

- griffierecht € 714,00

- salaris advocaat € 1.107,00

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de

beslissing)

Totaal € 1.999,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] c.s. af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van de Staat van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiseres] c.s. hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.

idt

Artikel delen