RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/233218-21
Datum uitspraak : 21 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortejaar 1996] in [geboorteplaats] , wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. J. Zeegers, advocaat in Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 november 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te Den Helder, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Wehl, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2019 tot en met 07 oktober 2020 te Den Helder en/of Wehl en/of Doetinchem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of speed en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
n
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, landelijk Tactisch Commando, Brigade Nood-Holland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN/21-002185, gesloten op 3 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2020, p. 15-17;
het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 16 oktober 2020, p. 24-27;
het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 14 oktober 2020 met als bijlage het rapport van het NFI van 14 oktober 2020, p. 28-31;
de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2022.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
het verslag binnentreden woning van 8 oktober 2020, p. 19;
het proces-verbaal vooronderzoek verdovende middelen van 13 juli 2021, p. 32-36;
het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 15 juli 2021 met als bijlage het rapport van het NFI van 15 juli 2021, p. 37-40;
de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2022.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte en zijn vrienden gebruikten harddrugs op verschillende festivals. Verdachte kocht drugs voor eigen gebruik en daarnaast kocht hij ook drugs voor vrienden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in verschillende harddrugs zoals ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er is namelijk geen sprake van handel in harddrugs. Binnen de vriendengroep van verdachte werden over en weer drugs gekocht en verkocht. Verdachte deed hier ook aan mee en verkocht de drugs dan ook niet met een winstoogmerk.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vrienden harddrugs gebruikten op verschillende festivals. Ongeveer twee maanden voorafgaand aan deze festivals besprak hij met zijn vrienden welke drugs zij zouden bestellen. Vaak was dat xtc. Op deze wijze konden zij een grotere hoeveelheid afnemen, waardoor zij de drugs goedkoper konden kopen. Eén van de vrienden bestelde eerst een kleine hoeveelheid en verdachte zorgde ervoor dat deze in Arnhem getest werd. Wanneer de drug niet vervuild bleek, werd de rest van de drugs besteld.n
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2022. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 96-97. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 93. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 90.
Vanaf ongeveer mei 2019 is verdachte meer structureel zelf drugs gaan kopen. Deze drugs kocht hij in Den Helder en Doetinchem.n
Het proces-verbaal van verhoor van 9 oktober 2020, p. 190. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2022. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 127. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 90-92. Het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 67.
Verdachte kreeg het geld om de drugs te bestellen wanneer hij zijn vrienden - waarvoor hij de drugs had besteld - zag, of hij stuurde hen een tikkie.n
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 november 2022. Het proces-verbaal van verhoor van 9 oktober 2020 met bijgevoegde foto’s, p. 195-197; het proces-verbaal van 13 juli 2021 met bijgevoegd excel-bestand, p. 68.
Medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) hebben op 7 oktober 2020 in Den Helder de auto van verdachte gecontroleerd. Verdachte verklaarde tijdens die controle dat zij onder de achterbank van zijn auto een zakje cocaïne zouden vinden. De medewerkers van de KMar hebben twee wikkels gevonden.n
Het proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2020, p. 16. Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 16 oktober 2020, p. 24-p. 27; het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 14 oktober 2020, p. 28-p. 31.
Uit vorenstaande volgt dat verdachte in de periode 21 januari 2019 tot en met 7 oktober 2020 op verschillende momenten cocaïne, xtc of amfetamine aanwezig had. Ook heeft verdachte in deze periode deze drugs meegenomen naar festivals om aan zijn vrienden te geven. De militaire kamer is daarom van oordeel dat verdachte in de tenlastegelegde periode opzettelijk cocaïne, xtc en amfetamine heeft vervoerd, afgeleverd, verstrekt en voor handen heeft gehad.
De militaire kamer zal voorbij gaan aan het verweer van de raadsman dat geen sprake is van verkoop van harddrugs vanwege het ontbreken van een winstoogmerk. Het is vaste jurisprudentie dat het begrip verkopen in de zin van artikel 2 van de Opiumwet ruim moet worden uitgelegd. Zo kan sprake zijn van een verkoop ook zonder dat er geld aan te pas komtn
Hoge Raad 5 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AB9084, NJ 1983, 534. Hoge Raad 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1014, NJ 1998, 609.
De militaire kamer zal verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrijspreken. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte degene was die de harddrugs heeft laten testen en deze heeft meegenomen naar festivals om aan zijn vrienden te geven en te verkopen. Ook was het verdachte die via Whatsapp harddrugs heeft verkocht. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander is dus niet gebleken.
Gelet op het vorengaande acht de militaire kamer feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te Den Helder, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Wehl, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2019 tot en met 7 oktober 2020 te Den Helder en/of Wehl en/of Doetinchem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of speed en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring van feit 3 een taakstraf van 200 uren passend is, maar dat een voorwaardelijke gevangenisstraf geen toegevoegde waarde heeft.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in de periode van 21 januari 2019 tot en met 7 oktober 2020 meermalen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van en de handel in verschillende soorten harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in harddrugs een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en maatschappelijk gezien voor veel schade zorgt. Harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en door zich in te laten met de koop en verkoop van deze harddrugs heeft verdachte instandhouding daarvan bevorderd. Ook bevordert het de toename van randcriminaliteit. Verdachte was deze periode bovendien militair en op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs. Verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en heeft zelfs harddrugs aan collega-militairen verstrekt. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van de Koninklijke Marine als van Defensie als geheel schade toegebracht. De militaire kamer rekent dit verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek naar deze strafbare feiten open kaart gespeeld en meegewerkt met de KMar. De periode waarin verdachte in harddrugs heeft gehandeld is meer dan twee jaar geleden. Hier geldt in het bijzonder dat verdachte sinds de start van het onderzoek op 7 oktober 2020 naar eigen zeggen zelf geen harddrugs meer gebruikt en niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verdachte heeft zijn leven dus al gebeterd.
Verder is bij de militaire kamer het beeld ontstaan dat verdachte met zijn vrienden harddrugs gebruikte. Verdachte verkocht en verstrekte de harddrugs ook vooral aan deze vrienden, een aantal collega-militairen en een enkele kennis die hij op een festival heeft leren kennen. Er zijn geen aanwijzingen in het procesdossier dat verdachte op grote schaal en voor financieel gewin harddrugs verkocht. Ook ontbreken andere dealerindicaties, zoals meerdere mobiele telefoons en een grote hoeveelheid aan opvallende contacten.
Tot slot heeft verdachte bestuursrechtelijk al gevolgen ondervonden van zijn handelen. De Koninklijke Marine heeft hem oneervol ontslagen.
Alles afwegend acht de militaire kamer een taakstraf van 80 uren passend. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht zij niet opportuun, omdat geen omstandigheden zijn gebleken die erop wijzen dat verdachte het risico loopt om nogmaals de fout in te gaan.
De oplegging van de straf en is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.
De militaire kamer:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. J.A.L. Heldens, rechters, en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. Benbouazza, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2022. | ||
mr. J.A.L. Heldens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen | ||