RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/192797-24
Datum uitspraak : 4 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P. I. [verblijfplaats] .
raadsman: mr. D. van der Beek, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 20 september 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2024 te Nijmegen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
een hoeveelheid geld en/of een aantal broeken en/of een laptop, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele aan [slachtoffer] ( [bedrijf] ), in elk geval aan een ander of anderen
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat aan verdachte een maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar wordt opgelegd, zonder aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdediging stelt dat er sprake is van een alternatief scenario, te weten: verdachte heeft de aan [bedrijf] toebehorende goederen niet zelf weggenomen, maar heeft een tas met een deel van de uit de winkel weggenomen goederen op straat gevonden, nadat de daadwerkelijke dader van deze tas met goederen afstand had gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat dit alternatief scenario aannemelijk is geworden en overweegt in dit verband het volgende.
Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden uitgekeken die zijn gemaakt van de voorgevel van [bedrijf] op het moment dat de ten laste gelegde inbraak werd begaan. Verbalisant zag op de beelden een man met onder andere een donkerkleurige regenbroek met op allebei de onderbenen een witte horizontale streep na het ingooien van iets met een klinker, de winkel van [bedrijf] binnen stappen. Na dertien seconden komt de man met een afgeladen volle grote blauwe bigshopper weer het pand uit. Tevens is er een man met een rood shirt op de beelden te zien. Deze man komt met een fiets aanlopen, terwijl de andere man met de bigshopper naar buiten komt. De man met de bigshopper pakt de fiets over van de man met het rode shirt en hangt de bigshopper over de linkerkant van het stuur. Verbalisant zag aan de rechterkant van het stuur een donkerkleurige rugtas hangen. Vervolgens stapt de man met de bigshopper op deze fiets en fietst rechts uit beeld. De rechtbank heeft dezelfde camerabeelden bekeken in raadkamer en heeft waargenomen dat de fiets een herenfiets, zonder mandje, met een rugzak aan het stuur betreft.
Op de afbeeldingen die aan het proces-verbaal van aangifte zijn gehecht neemt de rechtbank waar dat de fiets die ongeveer 18 minuten na de inbraak bij verdachte is aangetroffen een damesfiets met mandje, zonder rugzak aan het stuur betreft. De rechtbank stelt hiermee vast dat de fiets die te zien is op de beelden als gebruikt door de dader, een andere fiets betreft dan de fiets die 18 minuten na de inbraak bij verdachte is aangetroffen. Dit vormt een belangrijke onderbouwing voor het alternatieve scenario.
Het dossier bevat ook aanwijzingen dat verdachte wél de persoon is die de inbraak heeft gepleegd, maar die onderdelen zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigend.
Getuige [getuige] verklaart dat hij een persoon de inbraak heeft zien plegen. [getuige] omschrijft de persoon als volgt: man, getint, met blauwe capuchon, zwarte lange regenjas en zwarte regenbroek. Uit het proces-verbaal van aanhouding leidt de rechtbank af dat getuige [getuige] korte tijd nadat de inbraak is begaan de aangehouden persoon (verdachte) heeft herkend als de persoon die de inbraak heeft gepleegd. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat deze herkenning door [getuige] niet wordt onderbouwd met specifieke kenmerken en daarmee onvoldoende concreet is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [getuige] in zijn verklaring een weinig specifiek signalement heeft gegeven. Daarnaast wordt de herkenning door [getuige] niet ondersteund door een herkenning door een verbalisant.
Het aantreffen bij verdachte van een regenbroek en een blauwe bigshopper die overeen lijken te komen met de bigshopper en de broek die de man op de camerabeelden droeg, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen overtuigend bewijs dat verdachte de persoon op de beelden is. Verdachte droeg de regenbroek immers niet ten tijde van zijn aanhouding. Daarbij merkt de rechtbank op dat de laptop die zou zijn weggenomen niet bij verdachte is aangetroffen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het alternatief scenario voldoende aannemelijk en geloofwaardig is waardoor er sprake is van redelijke twijfel aan het scenario van de tenlastelegging. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Blijkens het dossier ligt er strafrechtelijk beslag (als bedoeld in artikel 94 Sv) op een geldbedrag van € 97,25.
De rechtbank zal de teruggave van het geldbedrag van € 97,25 aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
Gelet op de vrijspraak in deze zaak, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis opgeheven bij beslissing van 20 september, die afzonderlijk is opgemaakt.
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
gelast de teruggave van het een geldbedrag van € 97,25 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Sno (voorzitter), mr. W.H.S. Duinkerke en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2024. mr. A.P. Sno en mr. G. Pesselse zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. | ||