Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:3538

Echtscheiding met nevenvoorzieningen. Litispendentie; artikel 12 Rv; Nederlandse rechter heeft rechtsmacht. Op dit moment onvoldoende mogelijkheden voor co-ouderschap vanwege ontbreken emotionele toestemming van moeder aan kinderen om bij de vader te verblijven en het daar naar hun zin te hebben. Daarom regie voor uitbreiding zorgregeling bij GI. Bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld die ver...

Rechtbank Gelderland 14 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:3538 text/xml public 2025-05-14T14:58:25 2025-05-08 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-04-17 C/05/436711 / FZ RK 24-1339 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig Beschikking NL Zutphen Civiel recht; Personen- en familierecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:3538 text/html public 2025-05-14T14:49:19 2025-05-14 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:3538 Rechtbank Gelderland , 17-04-2025 / C/05/436711 / FZ RK 24-1339
Echtscheiding met nevenvoorzieningen. Litispendentie; artikel 12 Rv; Nederlandse rechter heeft rechtsmacht. Op dit moment onvoldoende mogelijkheden voor co-ouderschap vanwege ontbreken emotionele toestemming van moeder aan kinderen om bij de vader te verblijven en het daar naar hun zin te hebben. Daarom regie voor uitbreiding zorgregeling bij GI. Bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld die verzorgende ouder moet betalen aan niet-verzorgende ouder als bijdrage in de zorgkosten van niet-verzorgende ouder op moment dat kinderen daar conform zorgregeling verblijven.

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Zutphen

Zaakgegevens: C/05/436711 / FZ RK 24-1339

Datum uitspraak: 17 april 2025

beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen

in de zaak van

[naam man] (hierna: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,

tegen

[naam vrouw] (hierna: de vrouw),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M. Broersma te Putten.

De rechtbank merkt als informant aan:

de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, hierna: de GI.
1Het verloop van de procedure 1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

het verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 31 mei 2024;

het betekeningsexploot van 14 juni 2024;

het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 augustus 2024;

het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken, ingekomen op 27 augustus 2024;

het verweerschrift op zelfstandig verzoek, ingekomen op 25 september 2024;

het F9-formulier met aanvullende stukken van de man van 1 november 2024;

het F9-formulier met aanvullende stukken van de vrouw van 7 maart 2025;

het F9-formulier met aanvullende stukken van de man van 10 maart 2025.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 17 maart 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en hun gezamenlijke tolk. Ook was er een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig. Tot slot was de gezinsvoogd van de GI bij de mondelinge behandeling aanwezig.
2De feiten 2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2014 met elkaar gehuwd in [plaats] , Mexico.
2.2.
Zij hebben beiden de Mexicaanse nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Mexico;

[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Mexico.

De kinderen hebben de Mexicaanse nationaliteit.
2.4.
Partijen wonen sinds het najaar van 2018 in Nederland.
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 7 mei 2024 heeft deze rechtbank voor de duur van het geding:

[kind 1] en [kind 2] aan de man toevertrouwd;

een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vrouw de kinderen ziet op woensdag- en vrijdagmiddag en op zaterdag of zondag de hele dag;

bepaald dat de man bij uitsluiting is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning;

bepaald dat de man een bedrag van € 55 per kind per maand aan de vrouw moet betalen als kinderalimentatie.

Voorts heeft de rechtbank de Raad verzocht om met het oog op de bodemprocedure een onderzoek te verrichten naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de mogelijkheden voor een zorgregeling.
2.6.
De vrouw heeft op 24 mei 2024 een verzoek ingediend om de voorlopige voorziening wat betreft de zorgregeling te wijzigen. Dat verzoek is bij beschikking van 24 juli 2024 afgewezen.
2.7.
De kinderen zijn op 25 juni 2024 onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van een jaar.
3De beoordeling
De echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Tussen partijen is primair in geschil in hoeverre de rechtbank zich over het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen kan buigen.
3.2.
De vrouw stelt dat zij tevens een echtscheidingsprocedure is gestart in Mexico. Zij verzoekt de rechtbank daarom om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van de beslissing van de procedure in Mexico en zich onbevoegd te verklaren in het geval de rechtbank in Mexico een beslissing geeft die voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is. De man heeft gemotiveerd betwist dat er al een echtscheidingsprocedure in Mexico aanhangig was op het moment dat hij zijn verzoekschrift bij deze rechtbank indiende.
3.3.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft van een zaak kennis te nemen is van openbare orde. De rechtbank overweegt, voor zover nodig ambtshalve, als volgt.
3.4.
Met betrekking tot litispendentie is in dit geval geen verdrag of verordening van toepassing, zodat het bestaan van litispendentie moet worden beoordeeld naar Nederlands burgerlijk procesrecht, meer specifiek het bepaalde in artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel staat dat indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door de eerst bedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor ten uitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de vrouw onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd dat er in Mexico een procedure aanhangig is en als die al aanhangig is, dat die procedure vóór 31 mei 2024 aanhangig is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken dat sprake is van litispendentie als bedoeld in artikel 12 Rv.
3.6.
Het staat niet ter discussie dat partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bij deze rechtbank allebei hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Daarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van de echtscheiding.
3.7.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
3.8.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

Ontvankelijkheid
3.9.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). In dit geval is er geen ouderschapsplan overgelegd. Toch zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van zowel de man als de vrouw beoordelen. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd, omdat de ouders niet tot een overeenstemming kunnen komen over regelingen voor de kinderen.

Inhoudelijk
3.10.
De rechtbank zal op verzoek van de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De man heeft gezegd dat dit zo is, hetgeen door de vrouw is erkend.
3.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw de volgende verzoeken ingetrokken:

het verzoek te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de vrouw wordt toegewezen;

het verzoek te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] en de daarbij behorende inboedel.

Deze verzoeken van de vrouw hoeven daarom niet meer beoordeeld te worden.
3.12.
Partijen zijn het eens over, althans er is niet langer verweer gevoerd tegen:

- het verzoek van de man om te bepalen dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , met ingang van de dag waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen.
3.13.
Partijen zijn het niet eens over:

de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling);

de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen (de kinderalimentatie);

Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.

De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.14.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Ditzelfde geldt voor het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

Hoofdverblijfplaats
3.15.
Beide partijen verzoeken de rechtbank om de hoofdverblijfplaats bij hen vast te stellen.
3.16.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen, in lijn met het advies van de Raad, bij de man vaststellen. Uit de hierna te bespreken zorgregeling blijkt dat het zwaartepunt van de zorg en opvoeding bij de man ligt en dat de kinderen het meest bij hem verblijven. Het is in het belang van de kinderen om de juridische realiteit in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Bovendien verblijft de man in de voormalige echtelijke woning welke woning vertrouwd is voor de kinderen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats zoveel mogelijk aansluit bij de voor hen vertrouwde woonomgeving. De kinderen zijn immers gebaat bij rust en stabiliteit. Dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben, doet niets af aan het feit dat partijen als ouders van [kind 1] en [kind 2] gelijkwaardig aan elkaar zijn.

Zorgregeling
3.17.
Door partijen zijn (mondeling) verzoeken ingediend over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.18.
Naar aanleiding van het Raadsonderzoek adviseert de Raad de rechtbank om de voorlopige zorgregeling vast te leggen als definitieve zorgregeling. Het is belangrijk dat de kinderen eerst rust krijgen na alles wat zij hebben meegemaakt. Daarom is het ook belangrijk dat de zorgregeling tussen ouder en kind is, zonder stiefouder (of anderen) erbij. Hierover zijn veiligheidsafspraken gemaakt door Pactum, maar deze afspraken hebben de vrouw en haar partner meerdere keren geschonden. Verder is de Raad van mening dat, indien het belang van de kinderen dit toelaat, de zorgregeling stapsgewijs uitgebreid kan worden onder regie van de gezinsvoogd. De gezinsvoogd kan goed monitoren hoe het met de kinderen gaat en of zij een uitbreiding aankunnen. Er lijken mogelijkheden te zijn voor uiteindelijk een 50/50 verdeling van de zorgtaken, maar dit dient zorgvuldig onderzocht te worden door de gezinsvoogd. Noodzakelijk hiervoor is dat de vrouw een eigen woonplek heeft in de buurt van de kinderen, aldus de Raad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad geadviseerd om de beslissing over de zorgregeling zes maanden aan te houden, zodat partijen de noodzaak voelen om via een ouderschapstraject te werken aan hun onderlinge verstandhouding.
3.19.
Anders dan de Raad, acht de rechtbank het niet in belang van de kinderen om de beslissing over de zorgregeling aan te houden in afwachting van het verloop van de hulpverlening. Zowel de kinderen als partijen zelf zijn gebaat bij rust en duidelijkheid en niet bij een procedure die steeds op de achtergrond speelt. Onder regie van de GI kunnen partijen in de toekomst de hierna te bespreken zorgregeling uitbreiden als het belang van de kinderen dit toelaat.
3.20.
De rechtbank overweegt dat zowel de GI als de Raad mogelijkheden zien om de zorgtaken in de toekomst meer 50/50 te verdelen. Belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de vrouw een vaste, eigen woonplek heeft in de buurt van de kinderen. Aan die voorwaarde wordt sinds medio februari 2025 voldaan. In praktische zin zijn hierdoor mogelijkheden ontstaan om de zorg voor de kinderen meer bij helfte te verdelen. Echter, voor uitbreiding van de zorgregeling is ook noodzakelijk dat partijen de kinderen emotioneel toestemming geven om bij de andere ouder te verblijven en het daar naar hun zin te hebben. Gebleken is dat de vrouw hier nog niet toe in staat of bereid is.
3.21.
De vrouw heeft zorgen over de (mentale) gezondheid van de man en de veiligheid van de kinderen bij de man. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de kinderen zowel fysiek als emotioneel bij beide partijen veilig zijn. Net als de Raad vertrouwt de rechtbank hierin op de GI, omdat de GI het meeste zicht heeft op de kinderen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de veiligheid van de kinderen bij beide partijen gewaarborgd is als zij bij een van beide partijen verblijven. De rechtbank adviseert de vrouw om de zorgen die zij heeft met hulpverlening te bespreken, zodat hulpverlening kan helpen om het wantrouwen tussen partijen weg te nemen.
3.22.
Verder zitten partijen qua visie over wat goed is voor de kinderen niet (altijd) op één lijn. Vooral de vrouw maakt zich zorgen over de kinderen bij de man thuis qua voeding, persoonlijke hygiëne en tijdsbesteding. Volgens de rechtbank zit ook hier de oplossing voor partijen in het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en communicatie. Partijen moeten elkaars opvoedstijl en de keuzes die daarin gemaakt worden accepteren en respecteren. Het is aan partijen om een middenweg te vinden in hun verschillen in opvoedstijlen, hierin een constructieve samenwerking te organiseren en gezamenlijk te handelen in het belang van de kinderen.
3.23.
De rechtbank benadrukt, net als de GI en de Raad, dat het noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen dat partijen (met hulpverlening) hun verstandhouding en onderlinge communicatie verbeteren. Voor een zorgregeling in welke vorm dan ook is het noodzakelijk dat partijen in staat zijn om op basaal niveau met elkaar te communiceren. De GI wil dat ouders het Gezamenlijk Ouderschapstraject hervatten. Het is op dit moment nog onzeker of de vrouw hiervoor open staat en of dat traject voldoende vruchten zal afwerpen.
3.24.
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat, indien en zodra de emotionele toestemming van de vrouw wel aanwezig is en de verstandhouding tussen partijen afdoende is verbeterd, de zorgregeling wordt uitgebreid. Omdat de GI het beste zicht heeft op de kinderen, legt de rechtbank de regie voor deze uitbreiding bij de GI.
3.25.
Door de vrouw is verzocht om te bepalen dat partijen de vakantie- en feestdagen in onderling overleg verdelen. De GI dient de verdeling van de vakantie- en feestdagen mee te nemen bij de uitbreiding van de zorgregeling.
3.26.
De rechtbank zal daarom een zorgregeling vastleggen zoals hierna in het dictum omschreven.

De kinderalimentatie
3.27.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar een bedrag van

€ 408 per kind per maand betaalt als kinderalimentatie.
3.28.
Doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft. In dit geval hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man. Uitgangspunt is daarbij dat de man alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van de kinderen bij hem betaalt, en dat de vrouw de kosten die samenhangen met het verblijf bij haar (de zogenoemde zorgkosten) voor haar rekening neemt. Deze zorgkosten worden bij de berekening van kinderalimentatie afgeleid van de behoefte van het kind, welke behoefte weer is afgeleid van de welstand waarin partijen eerder als gezin leefden. Het is niet uitgesloten dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft een bijdrage in de zorgkosten aan de andere ouder moet betalen.
3.29.
De rechtbank zal daarom moeten beoordelen of de vrouw voldoende in staat is om de zorgkosten van de kinderen te dragen op de momenten dat zij in het kader van de zorgregeling bij haar zijn.

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.30.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
3.31.
De rechtbank zal het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, omdat de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

Conclusie
3.32.
De rechtbank beslist dat de man vanaf de datum van deze beschikking een kinderalimentatie van € 60 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.

Ingangsdatum
3.33.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum op de datum van deze beschikking, omdat er een voorlopige voorziening voor de kinderalimentatie is gegeven.

Behoefte
3.34.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. Verder wordt rekening gehouden met het aantal kinderen dat tot het gezin behoort. Uit onderzoek blijkt namelijk dat naarmate er meer kinderen tot het huishouden behoren, de totale kosten van de kinderen weliswaar stijgen, maar dat de gemiddelde kosten per kind daartegenover dalen.
3.35.
In de voorlopige voorziening is de behoefte van de kinderen berekend op € 494 per kind per maand in 2024. Deze behoefte is door partijen niet betwist. Gecorrigeerd voor de inflatie betekent dit dat de behoefte van de kinderen in 2025 € 526 per kind per maand bedraagt. De rechtbank zal van deze behoefte uitgaan.

Draagkracht ouders
3.36.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
3.37.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er in 2025 als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1310)]. Voor zover het inkomen lager is dan € 1.875 wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25 per maand voor één kind en € 50 per maand voor twee of meer kinderen.

Draagkracht man
3.38.
In de voorlopige voorzieningenprocedure is de rechtbank voor de man uitgegaan van een inkomen van € 4.021 per maand, wat neerkwam op een netto besteedbaar inkomen per maand van € 4.718. Tijdens de mondelinge behandeling in onderhavige procedure heeft de man gezegd dat hij nog steeds hetzelfde inkomen heeft. Dit is door de vrouw niet betwist. Gecorrigeerd voor de inflatie zal de rechtbank daarom uitgaan van een netto besteedbaar inkomen per maand van € 5.025.
3.39.
Op basis van de hiervoor voormelde formule heeft de man in beginsel een draagkracht van € 1.573.
3.40.
Tussen partijen bestaat discussie in hoeverre er rekening moet worden gehouden met een maandelijkse aflossing van € 253 voor de [auto] . De vrouw stelt dat deze inmiddels is afgelost. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende onderbouwd dat de aflossingen op de auto nog tot en met augustus 2025 doorlopen. Omdat deze last niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is, zal de rechtbank met deze last rekening houden. De draagkracht van de man komt dan uit op € 1.320 per maand.

Draagkracht vrouw
3.41.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw momenteel een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Daarom zal de rechtbank uitgaan van een minimale draagkracht van € 50 per maand.

Verdeling kosten
3.42.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.43.
Partijen hebben samen een draagkracht van (€ 1.320 + € 50 =) € 1.370 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn (2 x € 526 =) € 1.052 per maand. Dit betekent dat de man een deel van (€ 1.320/€ 1.370 x € 1.052=) € 1.014 per maand moet dragen, wat neerkomt op € 507 per kind per maand. De vrouw moet een deel van (€ 50/ € 1.370 x € 1.052 =) € 38 per maand dragen, wat neerkomt op € 19 per kind per maand.

Zorgkorting
3.44.
Omdat de bijdrage van de man in de zorgkosten van de vrouw zich beperkt tot de hoogte van de zorgkorting, dient de rechtbank deze zorgkorting vast te stellen. Op basis van de hiervoor bepaalde zorgregeling, is het redelijk om te rekenen met een zorgkorting van 15%. Dit komt neer op een zorgkorting van € 79 (15% van € 526) per kind. De zorgkosten voor de vrouw zijn gelijk aan dit bedrag. Deze zorgkosten zijn hoger dan het aandeel dat de vrouw in de kosten van de kinderen moet dragen. Zonder correctie zou de vrouw dan ook met een hoger bedrag bijdragen dan waartoe zij op basis van de draagkrachtvergelijking gehouden is, namelijk € 158 in plaats van € 38. Ook zou zonder correctie de man met een lager bedrag bijdragen dan waartoe hij op basis van de draagkrachtvergelijking gehouden is. De zorgkosten die de vrouw maakt, leveren voor de man een besparing in de zorgkosten op die hij voor de kinderen moet maken. Zonder correctie zou de man ‘slechts’ (€ 526 - € 79 =) € 447 per kind per maand bijdragen in plaats van € 507. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een bijdrage ten laste van de man vast te stellen van (€ 79 - € 19 =) € 60 per kind per maand, zodat partijen beiden conform de draagkrachtvergelijking bijdragen in de kosten van de kinderen.

Alimentatie vooruitbetalen
3.45.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

Verzoeken vermogensrechtelijke afwikkeling huwelijk
3.46.
De man verzoekt de rechtbank de wijze van afwikkeling van de gemeenschap vast te stellen, zoals nader door de man in een aanvullend verzoekschrift zal worden verzocht, voor zover partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming kunnen raken, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

De vrouw heeft een gelijkluidend verzoek gedaan.
3.47.
De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om hun verzoeken ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime te concretiseren. De man heeft hier niet aan voldaan. Daarom wordt zijn verzoek afgewezen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De vrouw heeft (pas) op 7 maart 2025 concrete verdelingsverzoeken ingediend. Deze verzoeken wijst de rechtbank af, omdat deze verzoeken niet tijdig zijn ingediend en behandeling daarvan in strijd zou zijn met de goede procesorde.

Uitvoerbaar bij voorraad
3.48.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.

De proceskosten
3.49.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn.
4De beslissing
De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op

[huwelijksdatum] 2014 in [plaats] , Mexico;
4.2.
bepaalt dat de minderjarige kinderen:

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Mexico;

[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Mexico.

hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
4.3.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor [kind 1] en [kind 2] dat:

de vrouw de kinderen op woensdag om 12.00 uur op school ophaalt en ze na de [sportles] van [kind 1] rond 18.30 uur terug brengt naar de man;

de vrouw op vrijdag om 12.15 uur [kind 2] uit school haalt en haar om 15.00 uur naar de man brengt en zij vervolgens [kind 1] van school haalt en hem rond 19.30 uur bij de man brengt;

de kinderen ieder weekend op zaterdag of op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vrouw verblijven, waarbij de vrouw de kinderen bij de man ophaalt en terugbrengt;

de kinderen de overige tijd bij de man verblijven;

met dien verstande dat, indien en voor zover dit door de GI in het belang van de kinderen wordt geacht, deze zorgregeling onder regie van de GI wordt uitgebreid, waarbij ook de vakantie- en feestdagen tussen partijen in overleg kunnen worden verdeeld;
4.4.
bepaalt dat man met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen € 60 per kind per maand

aan de vrouw zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan het [adres] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.6.
bepaalt dat de onder 4.2 tot en met 4.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij

voorraad;
4.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.8.
wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. G. Hilberink, Rechter, in tegenwoordigheid van

mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.

Dossiernummers C/05/434479 FZ RK 24-922 en C/05/434642 FZ RK 24-950.

Dossiernummer C/05/436361/FZ RK 24-1265.

Dossiernummer C/05/436580/ZJ RK 24-380.

Artikel 3 aanhef en onder a sub i Verordening 2019/1111 van de Raad.

Artikel 815 lid 2 Rv.

Vgl. ECLI:NL:GHAMS:2025:346.

Op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008).

Op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007.

Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel delen