Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:3801

Eiseres is eigenrisicodrager en mocht tijdens het dienstverband de IVA-uitkering van ex-werknemer (toegekend zonder wachttijd) op de loondoorbetaling in mindering brengen. Na het einde van het dienstverband was eiseres ziekengeld verschuldigd en moest, conform de geldende regels, het dag- of maandloon op grond waarvan het ziekengeld wordt berekend, in mindering worden gebracht op de IVA-uitkeri...

Rechtbank Gelderland 21 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:3801 text/xml public 2025-05-21T17:00:19 2025-05-15 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-05-16 ARN 22_5233 en 22_5235 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Arnhem Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:3801 text/html public 2025-05-16T10:16:05 2025-05-21 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:3801 Rechtbank Gelderland , 16-05-2025 / ARN 22_5233 en 22_5235
Eiseres is eigenrisicodrager en mocht tijdens het dienstverband de IVA-uitkering van ex-werknemer (toegekend zonder wachttijd) op de loondoorbetaling in mindering brengen. Na het einde van het dienstverband was eiseres ziekengeld verschuldigd en moest, conform de geldende regels, het dag- of maandloon op grond waarvan het ziekengeld wordt berekend, in mindering worden gebracht op de IVA-uitkering. Eiseres moest toen veel meer betalen dan voorheen. Daar is eiseres het niet mee eens. Primair wil eiseres dat artikel 19d van de ZW analoog wordt toegepast. Subsidiair wil eiseres dat de IVA-uitkering in mindering wordt gebracht op het ziekengeld (net als tijdens de loondoorbetaling het geval is). De beroepsgronden slagen niet. Er is een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil tussen enerzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en anderzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd. Dat geldt ook voor het verschil tussen enerzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd en anderzijds de samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering.

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 22/5233 en 22/5235
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. M.H. Feiken),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het, met ingang van 16 juni 2021, in mindering brengen van het ziekengeld op de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) van [persoon A] (hierna: ex-werknemer). Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV om de verrekening van het ziekengeld met de IVA-uitkering van ex-werknemer niet te stoppen.
1.1.
Het UWV heeft het besluit om het ziekengeld met ingang van 16 juni 2021 in mindering te brengen op de IVA-uitkering van ex-werknemer genomen op 18 januari 2022. Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV hierbij gebleven. Het besluit van het UWV om de verrekening van het ziekengeld met de IVA-uitkering van ex-werknemer niet te stoppen, heeft het UWV genomen op 30 mei 2022. Met het bestreden besluit van 29 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op ieder beroep afzonderlijk gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
In het kader van het vooronderzoek heeft de rechtbank het UWV gevraagd om nadere vragen te beantwoorden. Dat heeft het UWV gedaan op 7 november 2024. Eiseres heeft hier op gereageerd op 11 december 2024.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025, gevoegd, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en, ook namens het UWV, [persoon B].

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eiseres is sinds 1 juli 2014 (zogenaamde) eigenrisicodrager voor de Ziektewet.
2.1.
Ex-werknemer heeft gewerkt als rotatiedrukker bij [bedrijf 1] voor 36 uur per week. Hij heeft zich ziek gemeld op 2 juli 2013. Vanaf 30 juni 2015 is aan hem een Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft bij besluit van 22 mei 2019 de WGA-uitkering van eiser met ingang van 23 juli 2019 beëindigd, omdat ex-werknemer met het werk dat hij deed al een jaar lang meer dan 65% verdiende van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op 16 november 2020 is ex-werknemer in dienst gekomen bij eiseres als offsetdrukker voor 35,86 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met als einddatum 15 juni 2021.
2.2.
Op 25 januari 2021 heeft ex-werknemer zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten. Eiseres heeft sindsdien zijn loon doorbetaald. Op 15 juni 2021 is ex-werknemer ziek uit dienst gegaan. Eiseres heeft met ingang van 16 juni 2021 het ziekengeld, door tussenkomst van [bedrijf 2], inmiddels [bedrijf 3], aan ex-werknemer betaald.
2.3.
Op 17 juni 2021 heeft ex-werknemer bij het UWV een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber-melding) gedaan. Op 5 januari 2022 heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts, zowel in het kader van deze Amber-melding op grond van de Wet WIA als in het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). Dit onderzoek is vastgelegd in een rapport van 5 januari 2022. Na ook een arbeidsdeskundig onderzoek is geconcludeerd dat ex-werknemer niet geschikt is voor zijn werk als offsetdrukker voor gemiddeld 35,86 uur per week en dat er geen functies geduid kunnen worden in algemeen geaccepteerde arbeid. Omdat hij dus minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft het UWV bij besluit van 14 januari 2022 aan ex-werknemer meegedeeld dat de uitkering van zijn ziekengeld ongewijzigd blijft.
2.4.
Naar aanleiding van het medisch onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek, vastgelegd in een rapport van 18 januari 2022, is geconcludeerd dat ex-werknemer vanwege arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak als voorheen, 100% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA en dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. Het UWV heeft daarom, bij besluit van 18 januari 2022, aan ex-werknemer met ingang van 25 januari 2021 een IVA-uitkering toegekend. De periode tussen de beëindiging van de eerdere WIA-uitkering en de dag waarop ex-werknemer opnieuw arbeidsongeschikt werd, vanwege dezelfde ziekteoorzaak, is immers korter dan vijf jaar. In ditzelfde besluit heeft het UWV, zoals al weergegeven onder 1.1, meegedeeld dat het ziekengeld met ingang van 16 juni 2021 in mindering wordt gebracht op de IVA-uitkering. De IVA-uitkering is vanaf dat moment nihil.
2.5.
Eiseres heeft op 25 april 2022 een verzoek gedaan aan het UWV om, op grond van artikel 3:4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (AIB), het ziekengeld niet als inkomen aan te merken en de verrekening van het ziekengeld met de IVA-uitkering te stoppen. Volgens eiseres moet de IVA-uitkering worden verrekend met het ziekengeld, zodat zij niet langer meer ziekengeld hoeft te betalen aan ex-werknemer.
2.6.
Vervolgens heeft het UWV het besluit van 30 mei 2022 genomen, zoals vermeld onder 1.1. Het UWV merkt het ziekengeld nog steeds aan als inkomen.
2.7.
Na bezwaar van eiseres is het UWV, met de bestreden besluiten vermeld onder 1.1, bij zijn besluiten van 18 januari 2022 en 30 mei 2022 gebleven. Volgens het UWV voorziet de geldende wet- en regelgeving in een geval als dit niet in het beëindigen van het recht op ziekengeld, het buiten beschouwing laten van het ziekengeld als inkomen voor een IVA-uitkering of het verrekenen van de IVA-uitkering met het ziekengeld. Uit artikel 3:3, vijfde lid, van het AIB volgt dat het ziekengeld als inkomen wordt aangemerkt en moet worden verrekend met de IVA-uitkering van ex-werknemer. De gedachte is dat, als er samenloop van uitkeringen is, het niet de bedoeling is dat de eerste uitkering toeneemt als het recht op een tweede uitkering ontstaat. Het AIB biedt niet de mogelijkheid deze regelgeving buiten toepassing te laten of andere uitzonderingen aan te nemen voor zover er sprake mocht zijn van een onredelijke uitkomst. De uitzonderingssituaties van artikel 3:4, eerste lid, van het AIB zien specifiek op samenloop van een IVA-uitkering (later ontstaan of met verkorte wachttijd) met een nieuwe periode van loondoorbetaling tijdens ziekte. Dit geldt ook voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 oktober 2015 (IVA met verkorte wachttijd). Het UWV kan situaties waarop andere regelgeving van toepassing is niet zonder meer gelijkstellen met artikel 3:4, eerste lid, van het AIB. Dat geldt ook voor artikel 19d van de Ziektewet (ZW). Dat ziet alleen op de situatie dat een verzekerde zonder werkgever tijdens een periode van ziekte recht krijgt op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd in welk geval er geen recht meer bestaat op ziekengeld. In dit geval gaat het om een andere situatie.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht het ziekengeld vanaf 16 juni 2021 in mindering heeft gebracht op de IVA-uitkering van ex-werknemer en dat is blijven doen ondanks het verzoek van eiseres om daarmee te stoppen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Standpunt van eiseres

5. Tussen partijen is niet in geschil dat ex-werknemer na zijn ziekmelding ingaande 25 januari 2021 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering. Op dat moment was hij nog in dienst bij eiseres en rustte op eiseres de verplichting om ex-werknemer het loon door te betalen. Op dit loon mocht echter de IVA-uitkering, die het UWV betaalde, in mindering worden gebracht. Na het einde van het dienstverband per 16 juni 2021 is eiseres als eigenrisicodrager niet langer loon verschuldigd, maar ziekengeld. Echter, omdat vanaf dat moment de wijze van verrekening wijzigt en het ziekengeld op de IVA-uitkering in mindering wordt gebracht, moest eiseres veel meer betalen dan voorheen. Eiseres is het hiermee niet eens.
5.1.
Eiseres voert primair aan dat, analoog aan artikel 19d van de ZW, voor ex-werknemer geen recht op ziekengeld is ontstaan dan wel dat dit beëindigd had moeten worden. In dit artikel is geregeld dat het recht op ziekengeld wordt beëindigd, zodra er een IVA-uitkering met verkorte wachttijd wordt toegekend. In artikel 3:3, vijfde lid, van het AIB is geregeld dat als er, naast ziekengeld, sprake is van een WIA-uitkering, het loon waarop het ziekengeld is gebaseerd, gekort moet worden op de WIA-uitkering. Dat betekent volgens eiseres dat er, als het gaat om ziekengeld, nog steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen een IVA-uitkering zonder wachttijd en een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd. Dit onderscheid wordt niet langer gemaakt als het gaat om het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte op grond van artikel 7:629, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek juncto artikel 3:4, eerste lid, van het AIB. Dan wordt een IVA-uitkering zonder wachttijd gelijkgesteld met een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en wordt de IVA-uitkering in mindering gebracht op de loondoorbetaling. De CRvB had dit, vooruitlopend op de met ingang van 1 juli 2015 gewijzigde tekst van artikel 3:4 van het AIB, al geoordeeld in zijn uitspraak van 28 oktober 2015. Daarmee is het bestaande onderscheid voor het ziekengeld ook niet terecht. Dat de wetgever dit nog niet heeft geregeld, hoeft aan die analoge toepassing niet in de weg te staan. Dat was immers ook niet het geval in de zaak waarover de CRvB heeft geoordeeld.
5.1.1.
Subsidiair (dus voor het geval wordt geoordeeld dat wel het recht op ziekengeld is ontstaan dan wel dat dit niet beëindigd kan worden) voert eiseres aan dat de IVA-uitkering op grond van de genoemde uitspraken van de CRvB op het ziekengeld in mindering moet worden gebracht en niet andersom. Het is niet te begrijpen dat gedurende het bestaan van het dienstverband de IVA-uitkering wel in mindering gebracht mag worden op de loondoorbetalingsverplichting van eiseres, maar dat zodra het dienstverband eindigt eiseres, als eigenrisicodrager, wel het volledige ziekengeld moet betalen en het loon waarop het ziekengeld is gebaseerd op de IVA-uitkering wordt gekort.

Volgens eiseres rijmt het handelen van het UWV ook niet met artikel 63a van de ZW. Op grond daarvan moet eiseres als eigenrisicodrager ook zorgen voor de begeleiding (re-integratie) van de personen die laatstelijk tot haar in dienstbetrekking stonden bij gebleken arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Bij een IVA-uitkering is de werknemer niet meer tot re-integratie in staat en daarom wordt bij een vervroegde IVA-uitkering het ziekengeld ook op grond van artikel 19d van de ZW ingetrokken, dus waarom ook niet bij toekenning van een IVA-uitkering zonder wachttijd. Als de eigenrisicodrager de ex-werknemer moet betalen en begeleiden alsof die nog in dienst zou zijn, dan is er ook geen houdbare reden om een onderscheid te maken tussen de werkgever en werknemer in loondienst en de werkgever in zijn hoedanigheid als eigenrisicodrager en de ex-werknemer. Zowel als het gaat om het betalen van ziekengeld als om begeleiding van de betreffende werknemer.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat met ingang van 16 juni 2021 sprake is van een samenloop van twee (rechten op) uitkeringen: het ziekengeld en de IVA-uitkering (zonder wachttijd). Ook is niet in geschil dat in dat geval artikel 52, eerste en vierde lid, van de Wet WIA juncto artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB voorschrijven dat op de IVA-uitkering het dag- of maandloon op grond waarvan het ziekengeld wordt berekend, in mindering wordt gebracht en dat het UWV, conform deze regels, de IVA-uitkering heeft berekend.

De primaire beroepsgrond van eiseres: Had het UWV artikel 19d van de ZW analoog moeten toepassen?

6. Primair is in geschil of het UWV artikel 19d van de ZW in dit geval analoog had moeten toepassen. Als dat het geval is, is er geen recht op ziekengeld en is toepassing van artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB, niet meer aan de orde. De rechtbank heeft, naar aanleiding van hetgeen door eiseres is aangevoerd, nadere vragen aan het UWV gesteld. Ten aanzien van het primaire standpunt van eiseres, luidde die vraag als volgt:

“Eiseres voert primair aan dat artikel 19d van de Ziektewet analoog toegepast zou moeten worden. U wijst erop dat dit artikel alleen ziet op de situatie dat een verzekerde zonder werkgever tijdens een periode van ziekte recht krijgt op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. Naar de letter genomen is dat zo. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de verkorte wachttijd zou leiden tot de samenloopsituatie waarbij een zieke vangnetter in aanmerking komt voor zowel een IVA-uitkering als ziekengeld en deze samenloopsituatie wilde de wetgever voorkomen. De rechtbank verzoekt u toe te lichten of er in deze voor een onderscheid tussen de situatie van toekenning van een IVA met verkorte wachttijd en die van een IVA zonder wachttijd een objectieve en redelijke rechtvaardiging te vinden is in de wet(sgeschiedenis)? Bestaat er een rechtens en feitelijk verschil?”
6.1.
Het UWV heeft hierop geantwoord dat er, in het geval van samenloop van een IVA-uitkering zonder wachttijd en ziekengeld, sprake is van een andere situatie omdat in dat geval de daaraan ten grondslag liggende verzekerde arbeid verschilt. Bij artikel 19d ZW (samenloop van een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en ziekengeld) leidt de uitval voor de verzekerde arbeid tot zowel recht op een IVA-uitkering als recht op ziekengeld. De wetgever vond het niet wenselijk dat recht zou ontstaan op beide uitkeringen. Als de wetgever er in geval van samenloop van een IVA-uitkering zonder wachttijd en ziekengeld ook voor had gekozen om het recht op het ziekengeld uit te sluiten, dan zou dat grote gevolgen kunnen hebben voor de werknemer. Door het verschil in bedongen arbeid ligt het namelijk voor de hand dat de IVA-uitkering en het ziekengeld verschillen in hoogte. Het ziekengeld kan hoger zijn. Bij een systematiek waarin de ene uitkering wordt gekort op de andere, is dit verschil in hoogte niet relevant. Uiteindelijk heeft de zieke werknemer recht op een uitkering ter hoogte van de hoogste van de twee uitkeringen. Als het recht op ziekengeld wordt uitgesloten, kan dat ten nadele zijn van de (te beschermen) zieke werknemer. Bij een verkorte wachttijd kan er weliswaar ook een verschil zijn in de hoogte van de uitkering (de dagloonsystematiek is immers anders), maar de keuze om een IVA-uitkering met verkorte wachttijd aan te vragen is voorbehouden aan de werknemer.
6.2.
Eiseres heeft dit standpunt betwist. Voor zover het UWV wil zeggen dat bij toepassing van artikel 19d van de ZW het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid ziet op arbeidsongeschiktheid in dezelfde arbeid, kan eiseres dit volgen, maar er kan zeker wel sprake zijn van een verschil in hoogte van de beide uitkeringen. Dit erkent het UWV ook, maar geeft als verklaring hiervoor dat de keus om een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd aan te vragen is voorbehouden aan de werknemer. Maar ook als er sprake is van uitval bij een nieuwe werkgever en er reden is om uit te gaan van een IVA-situatie, begint dit altijd met een aanvraag van de werknemer: ofwel met een aanvraag voor een vervroegde IVA-uitkering ofwel met een melding toename verslechtering van de gezondheid dan wel een aanvraag voor een WIA-uitkering omdat een mogelijk eerder recht niet wordt onderkend. De nieuwe werkgever/eigen risicodrager ZW kan al deze aanvragen/meldingen niet doen. En ook als ervan uitgegaan wordt dat het verschil in recht op ziekengeld bij een vangnetter met een verkorte wachttijd en een vangnetter met een IVA-uitkering zonder wachttijd, erin gelegen is dat de daaraan ten grondslag liggende verzekerde arbeid verschilt, dan blijft volgens eiseres de vraag waarom deze situatie anders moet worden beoordeeld dan in de situatie dat een werknemer in een vergelijkbare situatie nog in dienst is bij de (nieuwe) werkgever en recht op loondoorbetaling heeft. Er is dan net zo goed verschil in verzekerde arbeid. In het laatste geval houdt de werknemer zijn ongekorte IVA-uitkering (die hoger of lager kan zijn dan het recht op loondoorbetaling), hij houdt zijn recht op loondoorbetaling, maar de werkgever mag de ongekorte IVA-uitkering wel aftrekken van het loon dat zij aan de werknemer moet doorbetalen. Eiseres moet als ex-werkgever/eigenrisicodrager wel de volledige ZW-uitkering betalen. In de situatie van eiseres betekent dit dat, gedurende de periode dat het dienstverband bestaat, de IVA-uitkering in mindering mag worden gebracht op de loondoorbetalingsverplichting. Maar zodra het dienstverband eindigt, moet eiseres als eigenrisicodrager het volledige ziekengeld betalen en het loon waarop het ziekengeld is gebaseerd wordt juist op de IVA-uitkering gekort. Er bestaat dus geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil tussen enerzijds ziekengeld met een recht op een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en anderzijds ziekengeld met een recht op een IVA-uitkering zonder wachttijd. Er is ook geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil tussen enerzijds een zieke werknemer met recht op loondoorbetaling en recht op een IVA-uitkering zonder wachttijd en anderzijds een ZW-gerechtigde met een recht op een IVA-uitkering zonder verkorte wachttijd.
6.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil tussen enerzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en anderzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd. In artikel 19d van de ZW is geregeld dat als de zieke verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij recht heeft op loon (de zogenaamde vangnetter) na een verkorte wachttijd een IVA-uitkering krijgt toegekend, hij geen recht heeft op ziekengeld. Deze uitsluitingsgrond is door de wetgever in het leven geroepen nadat bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet bezava) de mogelijkheid in het leven was geroepen voor zieke vangnetters om (net als dat geldt voor zieke werknemers met een vast dienstverband) een IVA-uitkering met verkorte wachttijd aan te vragen. Door de verkorte wachttijd ontstond de situatie dat een zieke vangnetter zowel recht had op ziekengeld als recht had op een IVA-uitkering. Deze samenloopsituatie wilde de wetgever uitdrukkelijk voorkomen. Hieruit volgt - waar het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht op heeft gewezen - dat artikel 19d van de ZW in het leven is geroepen voor die situatie dat uitval voor dezelfde verzekerde arbeid leidt tot zowel een recht op ziekengeld als recht op een IVA-uitkering. Dat de wettekst niet vermeldt dat het om dezelfde verzekerde arbeid gaat, waar eiseres ter zitting op heeft gewezen, doet daar niet aan af. Uit de wettekst volgt dat samenloop tussen ziekengeld en een IVA-uitkering met verkorte wachttijd wordt uitgesloten. Daaruit, mede gelet op de bedoeling van de wetgever, volgt dat sprake is van dezelfde verzekerde arbeid. Dit is anders in de situatie zoals die van ex- werknemer, waarbij door de toekenning van IVA-uitkering zonder wachttijd samenloop met ziekengeld is ontstaan. Aan het ziekengeld en de IVA-uitkering ligt in dit geval andere verzekerde arbeid ten grondslag. Eiseres heeft dat ook niet betwist. De rechtbank volgt het UWV verder in zijn standpunt dat in een dergelijk geval het ziekengeld hoger kan zijn dan de IVA-uitkering en de vangnetter benadeeld zal worden als, analoog aan artikel 19d van de ZW, het recht op ziekengeld wordt uitgesloten. Bij een verkorte wachttijd kan er weliswaar ook een verschil zijn in de hoogte van de uitkeringen, maar het UWV heeft er terecht op gewezen dat de keuze om een IVA-uitkering met verkorte wachttijd aan te vragen is voorbehouden aan de vangnetter. Die is immers, gelet op artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA degene die dat moet aanvragen. In het geval van een IVA-uitkering zonder wachttijd kan hier ook door de vroegere ex-werkgever in het kader van een herbeoordeling om worden verzocht. Het UWV heeft ook gemotiveerd toegelicht dat, wanneer bij samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd, conform de geldende regels, het ziekengeld wordt verrekend in plaats van beëindigd, het verschil in hoogte tussen de uitkeringen niet relevant is, omdat de vangnetter dan recht heeft op een uitkering ter hoogte van de hoogste van de twee uitkeringen. Eiseres heeft er nog op gewezen dat ook bij samenloop van loondoorbetaling en een IVA-uitkering zonder wachttijd sprake is van een verschil in verzekerde arbeid en daar ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie van samenloop van loondoorbetaling en een IVA-uitkering met verkorte wachttijd. In het kader van de primaire beroepsgrond van eiseres gaat het echter om de vraag of ook in het geval van samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd - net als bij samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering met verkorte wachttijd -, het ziekengeld beëindigd moet worden. Bij de loondoorbetaling speelt deze vraag niet, omdat een loondoorbetaling niet beëindigd kan worden vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. Er is dus, gedurende het dienstverband, altijd sprake van samenloop. Het voorgaande betekent dat het UWV artikel 19d van de ZW terecht niet analoog heeft toegepast en dat er wel recht op ziekengeld bestaat. De primaire beroepsgrond slaagt niet.

De subsidiaire beroepsgrond van eiseres: Had het UWV de IVA-uitkering in mindering moeten brengen op het ziekengeld?

7. Conform de hoofdregel van artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB, heeft het UWV het dag- of maandloon op grond waarvan het ziekengeld wordt berekend, in mindering gebracht op de IVA-uitkering. Eiseres betoogt subsidiair, zo begrijpt de rechtbank, dat het UWV deze bepaling in dit geval buiten toepassing had moeten laten en de uitzonderingsbepaling van artikel 3:4, eerste lid, van het AIB, (analoog) had moeten toepassen. Deze uitzonderingsbepaling ziet op samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering. In dat geval mag de werkgever de IVA-uitkering in mindering brengen op de loondoorbetaling en prevaleert dus de IVA-uitkering. Volgens eiseres is de situatie van samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd daarmee gelijk te stellen. De rechtbank heeft het UWV hierover de volgende vraag gesteld:

“Het gaat dan om samenloop van een loondoorbetaling met een IVA met verkorte wachttijd (artikel 3:4 lid 1 onder a van het AIB) of met een later ontstaan recht op IVA zonder wachttijd (in de gevallen genoemd onder art. 3:4 lid 1 onder b en c van het AIB). De wetgever vond het zinledig dat de werkgever in deze situaties een financiële prikkel in de vorm van een loondoorbetalingsverplichting heeft om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen. Daarom mag de werkgever de IVA-uitkering in mindering brengen op het loon dat hij moet doorbetalen(gedurende het dienstverband blijft de loondoorbetalingsverplichting immers bestaan (voor max 2 jaar)). Als de loondoorbetaling op grond van de hoofdregel zou prevaleren dan zou de IVA-uitkering nul bedragen en dat vond de wetgever niet de bedoeling. De rechtbank verzoekt u toe te lichten of er in deze voor een onderscheid tussen de situatie van samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering en de situatie van samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering een objectieve en redelijke rechtvaardiging te vinden is in de wet(sgeschiedenis)? Bestaat er een rechtens en feitelijk verschil? Gezegd zou immers kunnen worden dat ook dan de financiële prikkel (in de vorm van ziekengeld) om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen er toch niet is?”
7.1.
Het UWV heeft hierop geantwoord dat in het geval van samenloop van een IVA-uitkering met een loondoorbetalingsverplichting het te beschermen subject de werkgever is. Het loon moet 104 weken worden doorbetaald en de IVA-uitkering mag daarop worden gekort omdat de wetgever het niet nodig vond dat de werkgever in die situatie een financiële prikkel in de vorm van een loondoorbetalingsverplichting nodig heeft om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen. Bij samenloop van een IVA-uitkering met ziekengeld, is er geen werkgever aan wie een financiële prikkel kan worden gegeven om de re-integratie te bevorderen. De eigenrisicodrager moet in dit verband niet worden vergeleken met de werkgever die het loon doorbetaalt, maar met het UWV die het ziekengeld betaalt. Hierin ligt volgens het UWV het rechtens en feitelijk verschil.
7.2.
Ook dit betwist eiseres. Volgens eiseres is de positie van de eigenrisicodrager ZW wel degelijk anders dan die van het UWV die het ziekengeld voor publieke werkgevers en/of andere vangnetters uitbetaalt. Eiseres wijst hierbij naar artikel 63a, eerste tot en met het derde lid, zesde lid, van de ZW en artikel 26, eerste en tweede lid, van de Wet WIA. Er is dus volgens eiseres geen objectieve en redelijke rechtvaardiging te vinden waarom de eigenrisicodrager ZW als ex-werkgever verantwoordelijk voor de re-integratie van zijn ex-werknemer, wel de financiële prikkel moet blijven behouden om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen. Dit geldt te meer in de situatie dat er eerst sprake is geweest van samenloop van loondoorbetaling en een IVA-uitkering (geen financiële prikkel meer nodig) die overgaat in samenloop van ziekengeld en een IVA-uitkering (waarbij op grond van de verplichtingen van de eigenrisicodrager ZW die financiële prikkel, vanaf de datum van recht op ziekengeld, weer wel bestaat c.q. ontstaat).
7.3.
Ook in dit geval is de rechtbank van oordeel dat er wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het verschil tussen enerzijds de samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering zonder wachttijd en anderzijds de samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.3.1.
Ten aanzien van de samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering heeft de CRvB in zijn uitspraak van 28 oktober 2015 geoordeeld dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het maken van een onderscheid tussen de situatie van samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering met verkorte wachttijd en de situatie van samenloop van een loondoorbetaling met een IVA-uitkering zonder wachttijd. In alle gevallen moet de IVA-uitkering prevaleren boven de loondoorbetaling en mag de werkgever dus de IVA-uitkering in mindering brengen op het loon. Dit is vastgelegd in artikel 3:4, eerste lid, van het AIB. Reden hiervoor is dat de regelgever het zinledig vond dat de werkgever in deze situaties een financiële prikkel, in de vorm van een loondoorbetalingsverplichting, heeft om de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen. Als de loondoorbetaling op grond van de hoofdregel zou prevaleren, zoals vastgelegd in artikel 3:3 van het AIB, dan zou de IVA-uitkering nul bedragen en dat vond de regelgever niet de bedoeling. De uitzonderingsregel van artikel 3:4, eerste lid, van het AIB, is ook in het geval van eiseres toegepast. In de periode waarin het dienstverband nog liep, namelijk de periode van 25 januari 2021 tot 16 juni 2021, heeft eiseres, als werkgever, loon doorbetaald aan de ex-werknemer en mocht zij de IVA-uitkering daarop in mindering brengen. Het UWV heeft er terecht op gewezen dat de werkgever in dit geval door de regelgever wordt beschermd. De werkgever heeft namelijk gedurende het dienstverband geen andere keus dan het loon, als financiële prikkel, door te betalen.
7.3.2.
Na afloop van het dienstverband op 16 juni 2021 ontstond de situatie van samenloop van het ziekengeld met de IVA-uitkering. In het geval van samenloop van ziekengeld met een IVA-uitkering geldt de hoofdregel, vastgelegd in artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB, dat het dag- of maandloon van de ZW-uitkering in mindering moet worden gebracht op de IVA-uitkering. Het ziekengeld prevaleert in dat geval. Volgens de regelgever neemt, door het dag- of maandloon van de ZW-uitkering als inkomen in aanmerking te nemen, de hoogte van de eerste uitkering (de WIA-uitkering) niet toe als het recht op de tweede uitkering (het ziekengeld) ontstaat. Voorkomen wordt dat meer dan 70% van het loonverlies vanwege ziekte wordt gecompenseerd. Deze regel heeft het UWV juist toegepast. Na afloop van het dienstverband verkeerde eiseres niet langer in de hoedanigheid van te beschermen werkgever die geen andere keus heeft dan het loon door te betalen. Zij heeft wel bewust gekozen voor het eigenrisicodragerschap en daarmee ervoor gekozen om zorg te dragen voor betaling van het ziekengeld van de ex-werknemers en verantwoordelijk te zijn voor hun re-integratie. Had zij er voor gekozen om zich publiek te verzekeren, dan had het UWV hiervoor moeten zorgdragen, waarvoor eiseres dan een gedifferentieerde premie had betaald. Het UWV heeft er dus terecht op gewezen dat de rol van eiseres in dit geval niet vergelijkbaar is met die van de werkgever bij een loondoorbetaling, maar met die van het UWV bij uitkering van het ziekengeld. Dat de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager gelijk is aan die van de werkgever voor werknemers met een vast dienstverband, zoals ook is neergelegd in artikel 63a van de ZW, betekent niet dat de positie van de eigenrisicodrager in zijn geheel gelijk is aan die van de werkgever die loon moet doorbetalen. De eigenrisicodrager heeft er namelijk ook zelf voor gekozen om, zoals hiervoor weergegeven, verantwoordelijk te zijn voor de betaling van het ziekengeld aan de ex-werknemer. Niet gezegd kan dus worden dat de wet- en regelgever hiermee geen rekening heeft gehouden. Het UWV hoefde dus niet de hoofdregel van artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB buiten toepassing te laten en de uitzonderingsbepaling van artikel 3:4, eerste lid, van het AIB, toe te passen. Ook deze subsidiaire beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht het dag- of maandloon op grond waarvan het ziekengeld wordt berekend, in mindering heeft gebracht op de IVA-uitkering van ex-werknemer en dat is blijven doen ook nadat eiseres had verzocht om daarmee te stoppen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8.1.
Eiseres heeft griffierecht betaald in beide procedures in beroep. Zij heeft de rechtbank verzocht om slechts eenmaal griffierecht te heffen vanwege de samenhang van de zaken. Dit verzoek wijst de rechtbank af. Dit verzoek komt alleen al niet voor toewijzing in aanmerking omdat eiseres twee afzonderlijke beroepschriften heeft ingediend.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en

mr. G.J.H. Boerhof en mr. F. Ernens, leden, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Artikel 23

(...)

6. Op aanvraag van de verzekerde stelt het UWV, in afwijking van het eerste lid, een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en bij de aanvraag artikel 66 in acht is genomen. Een verkorte wachttijd bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken. Het einde van een verkorte wachttijd wordt niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.

Artikel 50

1. Indien op grond van artikel 49 het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is geëindigd, herleeft het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:

recht had op een WGA-uitkering;

minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:

1°.de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

2°.de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of

minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vier weken na:

1°.de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of

2°.de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.

(...)

Artikel 51

De arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt per kalendermaand 75% van het maandloon.

Artikel 52

1. Op de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt per kalendermaand in mindering gebracht:

0,7 x A x B/C waarbij:

 A staat voor inkomen per kalendermaand;

 B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;

 C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

2. Indien de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte gedurende een aaneengesloten termijn van twaalf kalendermaanden per kalendermaand een inkomen verwerft dat meer bedraagt dan 20% van het maatmaninkomen per maand, roept het UWV de verzekerde op voor een onderzoek naar het voortbestaan van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

3. Het tweede lid is niet van toepassing op bij ministeriële regeling te bepalen groepen volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.

4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Ziektewet

Artikel 19d

Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet en die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een verkorte wachttijd heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten

Artikel 3:3. Uitbreiding inkomen

(...)

5. Indien voor de uitkeringsgerechtigde naast een recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht bestaat op:

een uitkering op grond artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet; of

een reguliere WW-uitkering of een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet,

wordt tevens onder inkomen verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de uitkering, bedoeld in onderdeel a of b, wordt berekend.

(...)

Artikel 3:4. Uitzonderingen voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

1. Voor het bepalen van het inkomen, bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, geldt dat het loon dat door de werkgever wordt betaald, voordat het recht op loondoorbetaling, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voor het eerst is geëindigd, niet als inkomen wordt aangemerkt, indien:

a. sprake is van een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

b. de uitkeringsgerechtigde geen recht had op een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar daarna en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende die wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van arbeid; of

c. de uitkeringsgerechtigde op de dag voorafgaand aan het intreden van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid recht had op een WGA-uitkering.

(...)

Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 22/5233 (WIA).

Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 22/5235 (WIA).

ECLI:NL:CRVB:2015:3741. Bevestigd in de uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:656.

ECLI:NL:CRVB:2015:3741. Bevestigd in de uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:656.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 556, nr. 3, p. 25 bovenaan en p. 27.

Staatsblad 2012, 464.

Zie de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 556, nr. 3, p. 25 en 27.

Staatsblad 2015 242, p. 13.

Staatsblad 2012 79, p. 22 bovenaan en p. 38.

Staatsblad 2012, 79, p. 22 eerste alinea en p. 38 en Staatsblad 2015, 242, p. 13.

Staatsblad 2012, 79, p. 20.

Zie ook de uitspraak van de CRvB van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1430.

Artikel delen