Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBGEL:2025:4043

De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland heeft aan twee advocaten een last onder dwangsom opgelegd, waarbij is gelast te voldoen aan de op hen rustende medewerkingsverplichting om de financiële kengetallen over het jaar 2021 in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de deken bevoegd is tot uitvraag van financiële kengetallen. Op grond van artikel 45a van de Advocatenwet...

Rechtbank Gelderland 29 May 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBGEL:2025:4043 text/xml public 2025-05-29T17:00:26 2025-05-26 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Gelderland 2025-05-27 AWB-23_7252 en AWB-23_7256 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:4043 text/html public 2025-05-28T11:48:53 2025-05-29 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBGEL:2025:4043 Rechtbank Gelderland , 27-05-2025 / AWB-23_7252 en AWB-23_7256
De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland heeft aan twee advocaten een last onder dwangsom opgelegd, waarbij is gelast te voldoen aan de op hen rustende medewerkingsverplichting om de financiële kengetallen over het jaar 2021 in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de deken bevoegd is tot uitvraag van financiële kengetallen.

Op grond van artikel 45a van de Advocatenwet (AW) is de deken belast met het toezicht op naleving van de krachtens de Aw geldende regels, waarbij het toezichtsinstrumentarium van titel 5.2 van de Awb tot zijn beschikking staat. Op grond van artikel 5:20, eerste lid, Awb geldt een medewerkingsplicht, die kan worden afgedwongen op grond van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van het opleggen van een last onder dwangsom. Daarmee is de bestuurlijke handhaving voorzien van een wettelijke grondslag. Een specifiekere grondslag is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. Er is dus geen sprake van strijd met het lex certa beginsel.

De rechtbank is verder van oordeel dat de uitvraag een passende en noodzakelijke maatregel is om het beoogde doel, namelijk inzicht krijgen in de financiële risico’s bij advocatenkantoren, te bereiken.

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 23/7252 en ARN 23/7256
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
en

[eiseres] , uit [plaats], eiseres

(samen eisers)

en
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
(gemachtigden: mr. E.J.C. Janssen en mr. F.R.H. Kuiper).
Inleiding
1. Bij besluiten van 27 maart 2023 heeft de deken aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij is eisers gelast te voldoen aan de op hen rustende medewerkingsverplichting om de financiële kengetallen over het jaar 2021 in te dienen.
1.1.
Bij besluiten van 3 november 2023 heeft de deken de door eisers daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Tegen die besluiten op bezwaar hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
De deken heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door mr. H.H.M. Meijroos en mr. S.P. Koerselman, en de gemachtigden van de deken.
Totstandkoming van het besluit
2. Eisers zijn werkzaam als advocaat en zijn beiden kantoorhoudend in [plaats]. De deken heeft eisers bij e-mailberichten van 1 juli 2022 verzocht om uiterlijk 31 augustus 2022 de financiële kengetallen (over de periode 2021-2020) van hun kantoor in te dienen. Daarbij zijn eisers erop geattendeerd dat zij naar het oordeel van de deken verplicht zijn medewerking te verlenen aan het verzoek en dat het niet voldoen aan die plicht kan leiden tot bestuurlijke handhaving. Bij e-mailberichten van 5 oktober 2022 en 3 januari 2023 heeft de deken eisers een herinnering gestuurd. Omdat eisers de gevraagde financiële kengetallen niet hebben overgelegd, heeft de deken eisers bij e-mailbericht van 1 maart 2023 bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen. Eisers hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze naar voren te brengen.
2.1
Bij afzonderlijke besluiten van 27 maart 2023 heeft de deken beide eisers een last onder dwangsom opgelegd met de vordering binnen drie weken de financiële kengetallen over het jaar 2021 in te dienen op de daartoe bestemde website. Als eisers binnen deze termijn niet aan de vordering voldoen, verbeuren zij een dwangsom van € 500 voor elke week dat zij niet aan deze verplichting voldoen met een maximum van € 3.000. Bij de bestreden besluiten is de deken bij die besluiten gebleven.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten aan de hand van de door eisers daartegen gerichte beroepsgronden.

4. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Algemene overwegingen

5. De advocatuur vervult een belangrijke en bijzondere positie in de rechtstaat. In de Advocatenwet (Aw) is de bijzondere positie van de advocaat wettelijk geborgd. Uit verschillende onderzoeksrapporten eind vorige eeuw en begin deze eeuw bleek dat het toezicht op de advocatuur onvoldoende was en modernisering en verbetering behoefde, mede vanwege de groei van de advocatuur en de toenemende internationalisering. Dit heeft geleid tot de Wet van 1 oktober 2014 tot aanpassing van de advocatenwet en enige andere wetten in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde en herziening van het toezicht op de advocaten (Wet positie en toezicht advocatuur, Wpta). Een belangrijke wijziging ziet op het aanwijzen van de deken van de orde in het arrondissement als eindverantwoordelijke voor het toezicht op de naleving van de Aw. De deken wordt in artikel 45a van de gewijzigde Aw aangewezen als toezichthouder en beschikt vanuit die hoedanigheid over het toezichtsinstrumentarium uit titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waaronder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. De Wpta voorziet daarnaast (onder meer) in de codificatie van de kernwaarden als toetsingskader voor de beroepsuitoefening door advocaten. De herziening van het toezicht moet leiden tot een evenwichtig en modern stelsel van toezicht dat voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid, transparantie, uniformiteit en effectiviteit en waarbij normovertredingen worden voorkomen dan wel vroegtijdig en stelselmatig worden gesignaleerd. Samen met de codificatie van de kernwaarden moet het toezichtstelsel bijdragen aan de kwaliteit en de integriteit van en het vertrouwen in de advocatuur, waardoor de goede rechtsbedeling wordt bevorderd.

6. In het kader van (proactief, structureel, risicogestuurd en uniform) financieel toezicht heeft het dekenberaad op aandringen van het College van Toezicht in 2016 besloten dat een lokale deken bij wijze van pilot start met het opvragen van financiële gegevens bij alle kantoren in één arrondissement (hierna: ook de Uitvraag). Het gaat om gegevens over de (vlottende) activa en (vlottende) passiva uit de balans en om gegevens uit de staat van baten en lasten (hierna ook: de Kengetallen). Op grond van de opgedane ervaring heeft het dekenberaad besloten met ingang van 2020 jaarlijks bij alle advocatenkantoren in alle arrondissementen de Kengetallen door de lokale dekens op te vragen. De ingezonden gegevens worden geautomatiseerd geanalyseerd en zijn daarna uitsluitend toegankelijk voor de lokale deken en de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (Unit FTA), die waar nodig een analyse uitvoert. Uit de analyse van de Unit FTA van de Kengetallen volgen zogenaamde rode, oranje en groene vlaggen, die met de dekens worden gedeeld. Op basis van deze indicaties wordt door de lokale dekens gericht toezicht bij individuele advocatenkantoren uitgeoefend.

Is de deken bevoegd tot uitvraag van financiële kengetallen?

7. Eisers hebben geweigerd te voldoen aan het verzoek van de deken om de Kengetallen te overleggen. Zij zijn niet tegen toezicht, ook niet tegen financieel toezicht. Zij menen echter dat de Uitvraag is ingegeven vanuit de volstrekt ondeugdelijke aanname dat er een verband is tussen de financiële gegevens en de integriteit van een advocaat, zonder dat daar een concrete aanleiding voor is. Op die manier heeft de deken “vrij spel” en kan hij toezicht houden op de manier die hem goeddunkt. Dit terwijl het niet gaat om toezicht op specifiek gedrag van een advocaat en daarmee op naleving van voorschriften in of op grond van de Aw. De Uitvraag kan leiden tot een privacy ondermijnend onderzoek en verscherpt toezicht en betreft een jaarlijks terugkerende verplichting. De Uitvraag verwordt daarmee tot een norm. Een dergelijke wijze van toezicht kan niet worden gebaseerd op de algemene inlichtingenplicht zoals die is neergelegd in artikel 5:16 van de Awb maar vereist een specifieke wettelijke grondslag. En die ontbreekt, aldus eisers.
7.1.
Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers allereerst naar artikel 45g van de Aw. Daarin is opgenomen wanneer de deken een last onder dwangsom mag opleggen of een boete. De wetgever heeft de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom alleen willen openstellen voor de lichtere overtredingen om zo de tuchtrechter te ontlasten. Volgens eisers is artikel 45g Aw limitatief bedoeld en geldt deze bepaling als lex specialis ten opzichte van de Awb. Eisers verwijzen in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020. Daarin is onder meer overwogen dat alleen de bepalingen uit de Voda (Verordening op de advocatuur) die hun grondslag vinden in één van de in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet vermelde bepalingen, bestuursrechtelijk handhaafbaar zijn. Dit onderstreept volgens eisers het limitatieve karakter. De Uitvraag is niet genoemd in artikel 45g van de Aw, zodat die ook niet bestuursrechtelijk handhaafbaar is. Daar komt bij dat de Afdeling in dezelfde uitspraak oordeelt dat volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 45g van de Aw bestuursrechtelijke handhaving alleen mogelijk is bij overtreding van administratieve voorschriften, waarbij de toepassing of uitleg van de beroepsethiek in beginsel niet in het geding is. Omdat de Uitvraag juist wordt gedaan om integriteitsproblemen te voorkomen danwel in een vroegtijdig stadium te signaleren, valt die Uitvraag niet onder het bereik van artikel 45g Aw. Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever past het niet om de bevoegdheid tot het doen van de Uitvraag te baseren op de algemene bevoegdheden van titel 5.2 van de Awb en op die manier – via een omweg – alsnog mogelijk te maken.
7.2.
Ook is volgens eisers niet duidelijk welk bij of krachtens formele wet bepaald voorschrift zou zijn overtreden. Dat is in strijd met het lex certa beginsel van artikel 5:4, tweede lid, van de Awb. Eisers voeren verder aan dat met handhaving door de deken op grond van de Awb het systeem van de Aw wordt doorkruist. Artikel 45a van de Aw ziet op toezicht op specifiek gedrag van de advocaat (en daarmee op naleving van de voorschriften van de Voda en de Aw). De Uitvraag is in dit licht bezien te algemeen en ziet niet op concreet gedrag van een advocaat. Het valt daarmee niet binnen de toezichthoudende taak van de deken. Bovendien wijzen eisers er op dat met de jaarlijks terugkerende Uitvraag in zekere zin regelgeving wordt gecreëerd, een ‘norm’ waaruit de verplichting volgt tot het jaarlijks overleggen van Kengetallen. Het is echter niet aan de deken om regelgeving vast te stellen. Het is het College van Afgevaardigden (CvA) dat verordeningen en bindende regels vast stelt. Dit geldt volgens eisers temeer nu de deken stelt dat de Uitvraag wordt gedaan in het kader van de kernwaarde ‘integriteit’. Uit artikel 28, eerste lid van de Aw volgt expliciet dat het CvA verordeningen vaststelt die zien op de kernwaarden. Indien de deken de kernwaarde ‘integriteit’ rechtstreeks aan de financiële uitvraag ten grondslag legt, ontduikt hij de door de wetgever gekozen systematiek. Ook daarom is een specifieke wettelijke grondslag vereist.
7.3.
Tot slot stellen eisers zich op het standpunt dat een zelfstandige grondslag nodig is voor de Uitvraag, omdat het gaat om informatie die raakt aan de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Artikel 8 EVRM maakt een inbreuk op die rechten weliswaar mogelijk, maar hoe zwaarder de inbreuk, hoe specifieker de wettelijk grondslag moet zijn. Nu sprake is van een zware inbreuk, is volgens eisers een specifieke zelfstandige basis nodig, die ontbreekt.

8. De deken stelt zich op het standpunt, dat hij op grond van de artikelen 35, vierde lid en 45a van de Aw en artikel 24 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) belast is met het toezicht op de advocaten in zijn arrondissement. Daarmee is de deken toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb en beschikt hij over het instrumentarium van titel 5.2 van de Awb. Uit de Wpta volgt verder, dat het toezicht onafhankelijk, transparant, uniform en effectief moet zijn. Met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van de Wpta stelt de deken dat de wetgever hem een ruime beleidsvrijheid heeft gegeven over de invulling van dat toezicht en dat het toezicht vooral preventief is. De uitvraag van financiële kengetallen is een instrument dat de dekens hanteren in het kader van preventief toezicht. Met de aldus verkregen gegevens kan inzicht worden verkregen in de financiële positie en mogelijke financiële risico’s van een kantoor. Een zwakke financiële positie brengt verschillende risico’s mee, zoals faillissement, inbreuk op onafhankelijkheid en integriteit, afbreuk van kwaliteit, gebrekkige bedrijfsvoering en ontbrekende aansprakelijkheidsdekking. Het opvragen van financiële kengetallen is een beproefd middel om invulling te geven aan dat toezicht. Eisers zijn op grond van artikel 5:20 van de Awb verplicht om hun medewerking te verlenen aan de uitvraag van financiële kengetallen. Nu zij die medewerking niet hebben verleend, is sprake van schending van artikel 5:20 van de Awb en is de deken bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.

9. De rechtbank is van oordeel dat de deken bevoegd is tot de uitvraag van financiële kengetallen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9.1.
Met de invoering op 1 januari 2015 van de Wpta is het toezichtstelsel op de advocatuur gewijzigd en is paragraaf 3a (de artikelen 45a tot en met 45i) aan de Aw toegevoegd. Op grond van artikel 45a van de Aw is de deken expliciet belast met de toezichthoudende taak. In de Aw zijn geen specifieke, nadere bevoegdheden gegeven om het toezicht uit te oefenen.
9.2.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wpta kan worden afgeleid dat de wetgever met de wijzigingen het toezicht onafhankelijker, transparanter, uniformer en effectiever wilde maken. Het bestaande toezicht was voornamelijk repressief van karakter en te weinig proactief. Het doel en karakter van het (preventief) toezicht wordt in de toelichting op de Wpta als volgt geformuleerd:

“Toezicht op de advocatuur behelst de controle op naleving van wettelijke voorschriften (wetgeving in formele zin, in verordeningen vastgelegde beroeps- en gedragsregels, etc.) en voorziet erin vroegtijdig en stelselmatig normovertredingen te signaleren en waar mogelijk te voorkomen. Toezicht bestaat uit het verwerven van informatie, het bepalen van een oordeel over het handelen en nalaten van beroepsbeoefenaren en, bij gebleken noodzaak, uit het nemen van maatregelen om het gedrag van beroepsbeoefenaren te beïnvloeden. Het heeft tot doel de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen. Ook draagt toezicht eraan bij dat maatschappelijke risico’s die samenhangen met de bijzondere positie van de advocatuur– zoals het mogelijk misbruik van het verschoningsrecht– vroegtijdig kunnen worden opgespoord. Van de uitvoering van controles op de naleving van wettelijke voorschriften, zonder dat van een overtreding hoeft te zijn gebleken, gaat een belangrijke preventieve werking uit. Zo kunnen in een vroegtijdig stadium gedragingen, die strijdig zijn met een wettelijk voorschrift, worden voorkomen of kan door bijvoorbeeld aansporingen na constatering van een overtreding worden bereikt dat voorschriften alsnog worden nageleefd.”.

Over de wijze waarop het toezicht effectief en eventueel ook preventief kan worden uitgeoefend, vermeldt de toelichting op de Wpta (zie paragraaf 5 van de toelichting op de tweede nota van wijziging, nr. 10 TK 2011-2012, 32382) het volgende:

“Effectief toezicht

Om het toezicht daadwerkelijk te kunnen effectueren, moeten het college van toezicht en de toezichthouders over een passend instrumentarium beschikken. De dekens en andere toezichthouders krijgen daartoe allereerst de beschikking over het bevoegdhedenpakket op grond van titel 5.2 Awb. Dit betekent onder andere dat dekens in het kader van de uitoefening van het toezicht plaatsen mogen betreden (artikel 5:15 Awb), inlichtingen mogen vorderen (artikel 5:16 Awb), gegevens en bescheiden mogen inzien (artikel 5:17 Awb) en onderzoek mogen verrichten (artikel 5:18 Awb). Advocaten zijn vervolgens gehouden hieraan medewerking te verlenen (artikel 5:20, eerste lid, Awb). Mede in het licht van het tweede lid van artikel 5:20 Awb, kan op grond van artikel 45b, derde lid, de geheimhoudingsplicht van advocaten worden doorbroken bij het houden van toezicht. Op de toezichthouders rust vervolgens een afgeleide geheimhoudingsplicht. Zie hierover verder de toelichting op artikel 45b.

Preventief toezicht

Bij modern toezicht is er sprake van controle op de naleving van wettelijke voorschriften zonder dat van een overtreding hoeft te zijn gebleken. Zo kan worden voorkomen dat overtredingen plaatsvinden, kan bij gebleken overtredingen in een zo vroegtijdig mogelijk stadium worden bereikt dat wettelijke voorschriften alsnog worden nageleefd, en kan indien nodig een klacht snel bij de tuchtrechter worden ingediend. Een en ander laat onverlet dat ook naar aanleiding van een klacht van bijvoorbeeld een cliënt (aanvullende) controles kunnen plaatsvinden. Toezicht dient met name een preventieve functie te hebben en niet in hoofdzaak repressief van aard te zijn. Het huidige toezicht op advocaten is in een aantal opzichten te zeer gekoppeld aan de indiening van een klacht, waardoor het gewenste preventieve karakter van het toezicht onvoldoende uit de verf komt. Toezicht vindt vooral plaats naar aanleiding van een klacht en ter voorbereiding op een tuchtzaak. Het wordt in dat geval feitelijk uitgeoefend in het kader van het tuchtrecht. Hierdoor raken toezicht en tuchtrecht te zeer met elkaar vermengd. Met onder meer het instrumentarium dat in deze nota van wijziging wordt geboden aan de deken, wordt het toezicht meer preventief van karakter”
9.3.
Voor de vraag of de deken bevoegd was de financiële kengetallen uit te vragen, sluit de rechtbank aan bij het door de wetgever geformuleerde doel en karakter van het in de Aw gewijzigde toezichtstelsel met de invoering van de Wpta, namelijk het vroegtijdig en stelselmatig signaleren van normovertredingen en te voorkomen. Het toezicht van de deken op naleving van de regels en normen door advocaten is met name preventief bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat de Uitvraag voldoet aan de uitgangspunten van de Wpta, omdat hierdoor op een objectieve en uniforme wijze inzicht wordt verkregen in de financiële positie en daaraan verbonden (potentiële) risico’s voor advocaten en hun cliënten. Dat toezicht in de vorm van een Uitvraag als zodanig niet in de Aw wordt genoemd, is daarbij op zichzelf niet van belang. Op grond van artikel 45a van de Aw is de deken belast met het toezicht op naleving van de krachtens de Aw geldende regels, waarbij het toezichtsinstrumentarium van titel 5.2 van de Awb tot zijn beschikking staat. Daarbij geldt dat de Uitvraag naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet normstellend is, maar is aan te merken als een middel om het (preventieve) toezicht te kunnen uitoefenen en dat wordt toegepast zonder aanziens des persoons en zonder waardeoordeel over de integriteit van de betreffende advocaat. In dat opzicht wordt de systematiek van de Aw niet doorkruist en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de Uitvraag om die reden moet worden voorzien van een specifieke wettelijke basis. Het is bovendien niet de verplichting tot verstrekking van financiële kengetallen (sec) die wordt gehandhaafd, maar het niet naleven van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 5:20, eerste lid, van de Awb. Die medewerkingsplicht kan worden afgedwongen op grond van het bepaalde in het derde lid van dit artikel, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van het opleggen van een last onder dwangsom. Daarmee is de bestuurlijke handhaving voorzien van een wettelijke grondslag. Een specifiekere grondslag is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. Dat sprake is van strijd met het lex certa beginsel van artikel 5:4, tweede lid, van de Awb, zoals eisers nog hebben betoogd, volgt de rechtbank dus niet.
9.4.
De rechtbank volgt eisers, gelet op het voorgaande, evenmin in hun standpunt dat artikel 45g van de Aw limitatief is bedoeld en ten opzichte van de Awb geldt als een lex specialis. De uitspraak van 8 juli 2020 van de Afdeling leidt niet tot een ander oordeel, omdat die uitspraak gaat over de toepassing van artikel 45g van de Aw en de Verordening op de advocatuur (Voda). Dat is hier niet aan de orde. Bovendien dateert deze uitspraak van vóór de inwerkingtreding van artikel 5:20, derde lid, van de Awb en mist het ook om die reden toepassing.
9.5.
Tot slot volgt de rechtbank eisers ook niet in hun standpunt dat een zelfstandige wettelijke grondslag nodig is voor de Uitvraag, omdat het gaat om informatie die raakt aan de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens. De gevraagde gegevens zijn beperkt in omvang en behoren reeds tot de administratie van de betreffende advocaat uit hoofde van zijn verplichting om een behoorlijke administratie te voeren. Daarmee is geen sprake van een zodanig zware inbreuk op grondrechten dat het verzoek om informatie niet langer mag worden gebaseerd op een algemeen geformuleerde toezichtsbepaling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de deken bevoegd een last onder dwangsom op te leggen op grond van artikel 5:20 van de Awb. Voor zover sprake is van een inbreuk op de in artikel 8 EVRM neergelegde rechten, is daarvoor een voldoende wettelijke grondslag.

De beroepsgronden slagen niet.

Is de opgelegde last in strijd met artikel 5:13 van de Awb?

10. Indien sprake is van een voldoende wettelijke grondslag voor de Uitvraag, stellen eisers zich op standpunt dat niet wordt voldaan aan de normen uit de Awb die gelden voor de toezichtsbevoegdheid. In de eerste plaats niet omdat er geen noodzaak bestaat voor de Uitvraag. Eisers wijzen er in dit verband op dat de deken toezicht houdt op naleving van de voorschriften van de Aw en de Voda. De Uitvraag als financieel onderzoek valt daar niet onder en is niet nodig in het kader van de toezichthoudende taak. Maar zelfs als er al een noodzaak zou bestaan, dan is de uitvraag niet redelijk, omdat er geen enkel concreet vermoeden is van financieel wanbeheer en eerder sprake is van een “fishing expedition”. Dit klemt te meer nu de Uitvraag ziet op bedrijfsgevoelige financiële gegevens en een inbreuk maakt op het in artikel 8 van het EVRM beschermde recht op privacy. Ook is de Uitvraag niet proportioneel, omdat inzicht in financiële gegevens ook op een minder vergaande manier kan worden verkregen, bijvoorbeeld door een accountantsverklaring, aldus eisers.

11. De deken stelt zich op het standpunt dat bij de inrichting van de Uitvraag zorgvuldig is stilgestaan bij noodzaak, evenredigheid en proportionaliteit. Het opvragen van financiële kengetallen maakt het mogelijk om beter risico gestuurd toezicht uit te oefenen, dat wil zeggen om de beperkte middelen zoveel mogelijk aan te wenden voor de zaken waar de meeste risico’s liggen. Door middel van de Uitvraag kan met een beperkte capaciteit een baliebrede en tegelijkertijd goede risicoscan worden uitgevoerd. Hoewel faillissementen en integriteitsschendingen onder druk van financiële situaties vooralsnog niet vaak lijken voor te komen, rechtvaardigen de ernst van deze risico’s alleen al dat het instrument ter voorkoming hiervan wordt ingezet. Het doel van de Uitvraag kan niet op een minder vergaande wijze worden bereikt. Ook wijst de deken erop dat de uitgevraagde gegevens uitsluitend toegankelijk zijn voor medewerkers van Unit FTA (op welke medewerkers een geheimhoudingsplicht rust) en dat er veel aandacht is besteed aan de beveiliging van de verstrekte gegevens. De Uitvraag is dan ook niet onredelijk.

12. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 5:13 van de Awb het voor toezichtshandelingen geldende ‘evenredigheidsbeginsel’ is vastgelegd. Het geldt niet alleen voor de uitoefening van door de Awb toegekende bevoegdheden, maar ook voor bevoegdheden die in aanvulling daarop door de bijzondere wetgever zijn toegekend. Het evenredigheidsbeginsel houdt in ieder geval in dat de toezichthouder een bevoegdheid niet mag uitoefenen als dat voor de vervulling van zijn taak niet redelijkerwijs noodzakelijk is. Uit het beginsel vloeit voort dat de toezichthouder zijn bevoegdheid op de voor de burger minst belastende wijze moet uitoefenen. Verder beoogt het artikel de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit te laten gelden voor toezichtshandelingen.
12.1.
Zoals hiervoor is overwogen moet de deken op een effectieve manier preventief financieel toezicht kunnen houden op advocaten. Voor een dergelijk toezicht is het essentieel dat voldoende informatie wordt verzameld op grond waarvan financiële risico’s op een voor alle advocaten uniforme wijze worden geanalyseerd en vroegtijdig kunnen worden gesignaleerd. Op grond van de aldus verzamelde informatie wordt een eerste data analyse gedaan, waarna voor zover nodig nader onderzoek op maat wordt gedaan. Dat betekent dat de uitgevraagde informatie relevant is voor de toezichthoudende taak van de deken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitvraag een passende en noodzakelijke maatregel is om het beoogde doel, namelijk inzicht krijgen in de financiële risico’s bij advocatenkantoren, te bereiken. De rechtbank volgt de deken in zijn standpunt dat de Uitvraag het minst belastend is, omdat elke advocaat die financiële cijfers toch al paraat heeft. Het gaat bovendien om beperkte informatie die wordt gevraagd en het invullen via een beschikbaar portaal kost weinig tijd, waardoor de uitvraag ook minder belastend is, dan bijvoorbeeld een kantoorbezoek of het indienen van een (dure) accountantsverklaring.

De beroepsgronden slagen niet.

13. Eisers hebben zich nog op het standpunt gesteld dat de verwerking van de met de Uitvraag verkregen gegevens mogelijk in strijd komt met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank zal hier niet (verder) op ingaan omdat dit standpunt niet binnen de grenzen van dit beroep valt. Indien eisers menen dat wordt gehandeld in strijd met de AVG, kunnen zij hiertegen afzonderlijke (rechts)middelen aanwenden.
Conclusie en gevolgen
14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur, eindrapportage Pro Facto, 5 augustus 2020.

ECLI:NL:RVS:2020:1603.

Kamerstukken II 2011/12, 32382, nr. 10 blz. 33.

Kamerstukken II 2011/12, 32382, nr. 10 blz. 39.

Artikel delen