ECLI:NL:RBGEL:2025:4701
Omgevingsrecht. Hoogte toegekende tegemoetkoming in planschade verschilt bij vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat het college een eerder gehanteerd verkeerd uitgangspunt over de maximale mogelijkheden van het vorige planologische regime moet blijven herhalen.
Rechtbank Gelderland 23 June 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:4701
text/xml
public
2025-06-23T17:00:31
2025-06-18
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Gelderland
2025-06-19
AWB-24_6722
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Arnhem
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2025:4701
text/html
public
2025-06-19T09:26:16
2025-06-23
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBGEL:2025:4701 Rechtbank Gelderland , 19-06-2025 / AWB-24_6722
Omgevingsrecht. Hoogte toegekende tegemoetkoming in planschade verschilt bij vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat het college een eerder gehanteerd verkeerd uitgangspunt over de maximale mogelijkheden van het vorige planologische regime moet blijven herhalen.
RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6722
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal.
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over tegemoetkoming in de planschade voor het perceel aan [locatie 1] in [plaats] vanwege de vaststelling van het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Eiser is eigenaar van het perceel en is het niet eens met de door het college toegekende tegemoetkoming in de planschade. Hij voert daartoe beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit op bezwaar waarmee het college is gebleven bij zijn besluit om een bedrag van € 11.200,- toe te kennen als tegemoetkoming in de planschade.
1.1.
De rechtbank oordeelt dat het besluit van het college om eiser een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 11.200,- in stand blijft. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij zijn besluit van 13 februari 2024 gebleven om eiser een tegemoetkoming in de planschade ter hoogte van € 11.200,- toe te kennen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de aan eiser toegekende tegemoetkoming in de planschade aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden doordat het college zich heeft gebaseerd op een ander deskundigenrapport dan in een vergelijkbaar geval?
4. Eiser betoogt dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door voor de beoordeling van de planschadeaanvraag voor zijn perceel een ander adviesbureau ( Langhout & Wiarda ) in te schakelen dan voor planschadeaanvragen van de percelen van [locatie 2] en de [locatie 3] in [plaats] (SAOZ). Dit terwijl de schadeoorzaak in alle gevallen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ is. Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het advies van Langhout & Wiarda , maar in dit advies is de berekening van de planschade nadeliger dan in het advies van SAOZ. Zo krijgt eiser ongeveer 15% minder planschade vergoed dan de eigenaar van het perceel [locatie 3] , terwijl dat perceel minder nadelig ligt ten opzichte van het plangebied dan het perceel van eiser. De bewoners rond het plangebied worden zo niet gelijk behandeld.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het eerder ingeschakelde adviesbureau SAOZ voor de [locatie 3] bij de planologische vergelijking is uitgegaan van verkeerde uitgangspunten. Het college erkent dat vergelijkbare aanvragen op dezelfde manier moeten worden behandeld. Echter, als een besluit op verkeerde uitgangspunten is gebaseerd dan is geen sprake van een zorgvuldig besluitvormingsproces. Daarom heeft het college bij de beoordeling van de aanvraag van eiser zijn besluit gebaseerd op het advies van Langhout & Wiarda , omdat dit advies wel op basis van de juiste uitgangspunten tot stand is gekomen.
4.2.
Het college mag uitgaan van het advies van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige als het verslag van het advies objectief en inzichtelijk weergeeft wat de feiten, omstandigheden en de daaruit volgende conclusies zijn, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het advies.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de vaststelling van de tegemoetkoming in de planschade het planologische regime van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het nieuwe planologische regime) dient te worden vergeleken met het bestemmingsplan ‘Dorpen’ (het oude planologische regime).
4.4.
Ook is niet in geschil is dat het perceel van eiser en het perceel van de [locatie 3] in [plaats] tot op zekere hoogte vergelijkbare gevallen zijn. Beide percelen grenzen direct aan het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ en voor beide percelen is een tegemoetkoming in planschade door het college vastgesteld. Wel heeft het college zijn besluiten voor de beide percelen gebaseerd op adviezen van verschillende deskundigen en daar is eiser het niet mee eens.
4.5.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel omdat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom hij een andere deskundige heeft ingeschakeld voor de schadebeoordeling van het perceel van eiser. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het advies van SAOZ over de [locatie 3] is uitgegaan van een verkeerd uitgangspunt over het oude planologische regime. In het advies van de commissie bezwaarschriften is hierover onderbouwd dat het advies van SAOZ over de [locatie 3] bij de vergelijking van de planologische regimes ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de planologische mogelijkheid van teeltondersteunende voorzieningen. Langhout & Wiarda heeft wel rekening gehouden met deze voorzieningen, bestaande uit voorzieningen met een hoogte van 2,5 meter zonder beperking in oppervlakte. Dat verklaart dat er een verschil zit tussen de hoogte van de tegemoetkoming in planschade van de beide adviezen. Volgens vaste rechtspraak dient het nieuwe planologische regime te worden vergeleken met de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude planologische regime. Het betoog van eiser geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit in het advies van Langhout & Wiarda op onjuiste wijze is gebeurd. Dat SAOZ in haar advies tot een andere vergelijking is gekomen, maakt dat niet anders en heeft ook niet tot gevolg dat het college bij de beoordeling van de aanvraag van eiser moest aansluiten bij de door SAOZ gemaakte vergelijking. Het gelijkheidsbeginsel strekt namelijk niet zo ver dat een bestuursorgaan een eerder gehanteerd verkeerd uitgangspunt moet blijven herhalen. Ook verder heeft eiser niet gesteld dat het advies van Langhout & Wiarda ondeugdelijk is. Het college heeft zich daarom mogen baseren op het advies van Langhout & Wiarda . De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het college om eiser een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 11.200,- in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage – Bestemmingsplan ‘Dorpen’ van de gemeente West Maas en Waal
(het oude planologische regime)
Artikel 3 Agrarisch
3.1
Bestemmingsplanomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat fruitteelt uitsluitend is toegestaan op een afstand van minimaal 50 m van gevoelige bestemmingen;
b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m2;
c. een kwekerij ter plaatse van de aanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
met daaraan ondergeschikt:
d. voorzieningen van openbaar nut;
e. extensieve dagrecreatie;
f. infrastructurele voorzieningen;
g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
h. evenementen, met dien verstande dat maximaal 4 evenementen per kalenderjaar zijn toegestaan met een duur per evenement van maximaal 7 dagen inclusief opbouwen en afbreken;
i. zorgboerderij;
j. streekwinkel, met dien verstande dat deze ondergeschikt is en ten dienste staat van het agrarisch bedrijf.
(…)
3.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m mag bedragen;
b. voor overkappingen, niet zijnde carports geldt dat de maximale bouwhoogte 3 m bedraagt, met dien verstande dat de maximale oppervlakte 30 m2 bedraagt en de overkapping niet voor de voorgevellijn is toegestaan;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582 onder 8.3.
Zie pagina 22 derde alinea van het rapport van Langhout & Wiarda van 14 december 2023, en zie de bijlage voor het oude planologische regime van bestemmingsplan ‘Dorpen’.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1275.