Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBLIM:2024:2583

21 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Sector bestuursrecht

zaaknummer: ROE 23/558

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024

in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigden: mr. A. Harmanci en mr. J.M. Van der Kooij),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, het college,

(gemachtigde: mr. V.J.H.M. van de Heuvel).

Inleiding

1.1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden en de hoogte van het pgb-uurtarief door het college.

1.2.Bij besluit van 1 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het college eiser met ingang van 1 juli 2022 hulp bij het huishouden toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De hulp is toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 5 uur per week à € 16,76 per uur.

1.3.Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiser 6,5 uur per week hulp bij het huishouden wordt toegekend. Voor het overige is het primaire besluit gehandhaafd.

1.4.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de huishoudelijke hulp van eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is bekend met diverse beperkingen zoals een luchtwegaandoening, huisstofmijtallergie, longproblemen en covid waardoor aan hem een indicatie voor hulp bij het huishouden is afgegeven door het college. Voorheen ontving de echtgenote van eiser op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) n

Zie de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2015, nr. 13/6278 WMO.

hulp bij het huishouden voor 6 uur en 15 minuten per week op grond van de Wmo 2015. Later ontving de echtgenote van eiser hulp bij het huishouden op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Nadat zijn echtgenote was opgenomen in het ziekenhuis (waar ze op 29 januari 2022 is overleden) heeft eiser zich op 17 januari 2022 gemeld bij het college voor hulp bij het huishouden. Deze melding is door het college opgepakt als een spoedmelding en er is toen tijdelijk bij besluit van 7 maart 2022, in afwachting van een onderzoek door de GGD, hulp bij het huishouden toegekend voor 5 uur per week tegen een pgb tarief van € 16,76 tot en met 30 juni 2022. Vervolgens is na afronding van het onderzoek door de GGD en het toesturen van het medisch advies en onderzoeksverslag bij het primaire besluit beslist op de aanvraag van eiser van 18 juli 2022.

Bij het primaire besluit heeft het college eiser hulp bij het huishouden toegekend in de vorm van een pgb met een omvang van 5 uur per week tegen een tarief van € 16,76 met ingang van 1 juli 2022. Het GGD-advies is aan dit besluit ten grondslag gelegd.

De voorziening is als volgt opgebouwd:

  • Lichte huishoudelijke taken: 60 minuten per week;

  • Zware huishoudelijke taken: 180 minuten per week;

  • Volledige wasverzorging (incl. strijk): 60 minuten per week.

2.2.Eiser heeft in bezwaar onder verwijzing naar een eerder GGD-advies van 2011 onder meer aangevoerd dat er meer uren huishoudelijke hulp nodig zijn, namelijk minimaal in totaal 6 uur per week. Eiser wijst er daarbij op dat zijn gezondheidstoestand achteruit is gegaan en dat vanwege zijn allergieën op een speciale manier moet worden schoongemaakt. Het pgb-tarief is daarom te laag volgens eiser.

2.3.Op 19 januari 2023 heeft het college de beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit).

Standpunten van partijen

3. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaar van eiser gegrond is en heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiser 6,5 uur per week hulp bij het huishouden wordt toegekend. Voor het overige wordt het primaire besluit gehandhaafd. In bezwaar heeft het college aanvullend advies gevraagd aan de GGD. Uit dit advies van 18 januari 2023 volgt dat de medische aandoeningen van eiser niet zozeer aanleiding vormen om meerwerk te indiceren als wel dat maatregelen dienen te worden genomen, waaronder het op een andere en grondige wijze uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, om de blootstelling aan huisstofmijt terug te dringen. Het college ziet in de medische omstandigheden, specifiek in de longproblematiek in combinatie met de huisstofmijtallergie, bij nader inzien wel reden om tot uitbreiding van de indicatie over te gaan. Het college heeft daarom besloten maximaal meerwerk toe te kennen, ondanks het feit dat reeds een forse indicatie voor overname van het zware werk is verleend, zonder daarbij rekening te houden met minder werk (het aantal in gebruik zijnde kamers) en de GGD-arts in feite concludeert dat niet méér werk hoeft te worden ingezet maar het werk op een andere wijze dient te worden uitgevoerd. Deze verhoging maakt het ruimschoots mogelijk het schoonmaakwerk extra gronding uit te voeren. Tot slot ziet het college geen aanleiding om het uurtarief te verhogen naar € 20,94 aangezien dit tarief enkel van toepassing is bij hulp waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist. Dat is in het geval van eiser niet aan de orde. Nu vaststaat dat in ieder geval één professionele aanbieder bereid is om tegen een uurtarief van € 16,76 de hulp bij het huishouden te leveren, slaagt het betoog van eiser dat het niet mogelijk is om tegen het door het college gehanteerde uurtarief hulp bij het huishouden in te kopen niet.

3.1.Eiser voert aan dat er te weinig uren zijn toegekend gelet op zijn verslechterde gezondheidssituatie. De woning dient grondig schoongemaakt te worden gelet op zijn stofallergie en longproblematiek. Ook de kamers die eiser niet of nauwelijks gebruikt moeten regelmatig worden afgestoft vanwege zijn stofallergie. Er had een proceskostenvergoeding in bezwaar toegekend moeten worden. Daarnaast voert eiser aan dat het pgb-uurtarief te laag is om hulp te kunnen inkopen. Er is een bijzondere deskundigheid vereist om de woning zo grondig schoon te kunnen maken en daar hoort een passend tarief bij. Eiser wenst zijn huidige hulp te behouden en zij hanteert een tarief van € 20,20 per uur. Eiser stelt dat het pgb-tarief niet herleid kan worden naar de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT). De cao wordt telkens geactualiseerd vanwege loonsverhogingen en inflatie, maar het tarief van het college is al jaren niet aangepast en de functiewaarderingsgroep (fwg) 10 is vervallen. Op welke wijze het tarief is gebaseerd op de cao is niet duidelijk. Dat het college aangeeft dat er één aanbieder is die bereid is tegen het tarief hulp te verlenen klopt niet. Eiser heeft de contactgegevens ontvangen en die hulpverlener was niet bereikbaar, ondanks herhaalde pogingen. Tot slot legt eiser in beroep het deskundigenrapport van [naam] van 19 september 2023 over. Daarin is opgenomen dat eiser momenteel 12 uur per week huishoudelijk hulp inkoopt en verder dat de aanwezige woonhuislift van eiser tot een substantiële toename van de noodzakelijke hulp voor de zware en een deel van de lichte taken leidt.

3.2.Het college stelt zich in het verweerschrift primair op het standpunt dat de inkoop van de benodigde hulp met het gehanteerde tarief mogelijk is en dat gelet op rechtspraak van de CRvB n

In het bestreden besluit is in dit verband verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:467.

het college niet gehouden is een hoger tarief te hanteren. Subsidiaire merkt het college op dat, voor zover de uitspraak van de CRvBn

Zie de uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1394.

aanleiding mocht geven om tot het oordeel te komen dat de gehanteerde tarieven te laag zijn, het in de rede ligt om voor de hoogte van het uurtarief aan te sluiten bij de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de geldende cao VVT. Alhoewel die uitspraak betrekking heeft op de inkoop van hulp bij het huishouden bij een persoon die behoort tot het sociale netwerk is er geen reden om voor de inkoop bij een zzp’er andere tarieven te hanteren. Genoemde cao geldt tenslotte voor beroepskrachten werkzaam in de thuiszorg. De uurtarieven uit de cao VVT onderdeel HBH periodiek 5 zijn verhoogd met 23,653% om te komen tot de minimale pgb-uurtarieven. Wanneer dit door wordt gerekend naar januari 2022 en juli 2022 dan zou het pgb-uurtarief in die periode € 17,73 respectievelijk € 18,26 moeten bedragen. Tot slot merkt het college op dat terecht niet tot een proceskostenvergoeding is overgegaan, nu er in bezwaar geen verzoek is ingediend om de proceskosten te vergoeden.

Beoordelingskader

4. Het beoordelingskader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?

5. De rechtbank beoordeelt of het college kan volstaan met het aan eiser toegekende aantal uren hulp bij het huishouden en de hoogte en inzichtelijkheid van het pgb-tarief. Ook zal de rechtbank beoordelen of het college terecht niet tot een proceskostenvergoeding in bezwaar is overgegaan.

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Aantal uren hulp bij het huishouden

7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is welke huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, maar dat het geschil ziet op het aantal toegekende uren voor het uitvoeren van die taken (de omvang van de hulp). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hulp bij het huishouden kunnen toekennen zoals in rechtsoverweging 2.1 is weergegeven met daarbij (zoals bij het bestreden besluit is toegevoegd) 90 minuten in verband met meerwerk (30 minuten extra bij de lichte huishoudelijke taken en 60 minuten extra bij de zware huishoudelijke taken).

8. Het college heeft de omvang van de indicatie gebaseerd op het protocol Hulp bij het huishouden dat is gebaseerd op het oude CIZ protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Dat het college zich mag baseren op dit normenkader ten aanzien van de hulp bij het huishouden is meermaals door de CRvB bevestigd.n

Zie onder meer de uitspraken van de CRvB van 22 februari 2017, ECLI:NL: CRVB:2017:885 en van 27 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:430 en van 11 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4262.

De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft toegelicht waarom de gehanteerde normtijden (ook) in het geval van eiser toereikend zijn. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het college rekening heeft gehouden met de grootte van de woning van eiser. In basis is namelijk een voorziening toegekend (180 minuten per week voor zware huishoudelijke taken) voor een eengezinswoning, waarbij reeds wordt uitgegaan van een eenpersoonshuishouden, met drie of meer in gebruik zijnde kamers (terwijl eiser minder kamers noodzakelijkerwijs in gebruik heeft). Daarmee is tegemoet-gekomen aan de stelling van eiser dat gelet op zijn aandoening alle kamers stofvrij moeten zijn, ondanks het feit dat eiser die stelling niet heeft onderbouwd en dit ook niet volgt uit het GGD-advies. Daarbovenop heeft het college 90 minuten meerwerk geïndiceerd vanwege de longproblemen van eiser in combinatie met zijn huisstofmijtallergie. Dit terwijl deze medische aandoeningen van eiser daartoe volgens de GGD-art geen aanleiding geven. Met het college is de rechtbank van oordeel dat hiermee ruimschoots tegemoet is gekomen aan wat eiser, gelet op zijn gezondheidsproblemen en de woning waarin hij woont, nodig heeft. Het betoog van eiser dat de aanwezige woonhuislift tot een verdere verhoging van de indicatie moet leiden, omdat hierdoor het stof zich meer verplaatst, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Met de geïndiceerde uren kan immers de gehele woning worden schoongemaakt en door in de gehele woning nat te stoffen wordt de verplaatsing van allergenen voorkomen. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat zijn meubels, nadat ze nat zijn afgenomen, moeten worden afgedroogd. Dit zou meer tijd kosten. De rechtbank volgt deze stelling evenmin, omdat de noodzaak van het afdrogen van de meubels niet is onderbouwd.

Hoogte pgb-tarief

9. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het toegekende pgb-tarief.

Eiser voert aan dat het uurtarief van het pgb te laag is om hulp te kunnen inkopen. Er is volgens eiser een bijzondere deskundigheid vereist om de woning zo grondig schoon te kunnen maken en daar hoort een passend tarief bij.

9.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet voldoende onderbouwd dat er een bijzondere deskundigheid nodig is om de woning grondig schoon te kunnen maken. Uit de adviezen van de GGD en [naam] volgt niet dat er speciale kwaliteiten nodig zijn of dat het gaat om een speciale of aangepaste manier van schoonmaken, maar slechts om het grondiger schoonmaken van de woning. Dat de huidige huishoudelijke hulp van eiser vanwege jarenlange betrokkenheid bij eiser weet wat er van haar verwacht wordt, betekent niet dat zij over bijzondere deskundigheden beschikt of dat iemand anders die taken niet zou kunnen uitvoeren.

9.2.De rechtbank is van oordeel dat het college het pgb mag beperken tot de hoogte van de kosten van het gecontracteerde aanbod, ook als de door eiser ingekochte hulpverlener een hoger tarief hanteertn

Op grond van artikel 2.3.6, vijfde lid, onderdeel a, van de Wmo 2015.

. De hoogte van een pgb hoeft niet de keuze uit meerdere aanbieders mogelijk te maken. Duidelijk moet zijn dat eiser de benodigde voorziening met het pgb kan inkopen. Al is dat alleen maar bij de door het college gecontracteerde aanbiedern

Zie de uitspraken van de CRvB van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:456 en van 2 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:275.

. Het college heeft toegelicht dat eiser met het door het college gehanteerde pgb-tarief van € 16,76 hulp bij het huishouden kan inkopen bij de aanbieder Cleaning Is Our Care. Gelet op de uitspraak van de CRvBn

Uitspraak van de CRvB van 2 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:275.

is een budgethouder er zelf voor verantwoordelijk dat hij zich voldoende informeert over waar en hoe hij met het pgb de noodzakelijke voorziening kan inkopen. Dat er geen aanbieder is die eiser hulp bij het huishouden kan verlenen voor het vastgestelde tarief, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De stelling van eiser dat dit tarief niet is vermeld op de website van Cleaning Is Our Care en dat deze aanbieder telefonisch niet bereikbaar was, is daartoe onvoldoende. De gemachtigde van het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat er op 15 maart 2024 nog contact is geweest met deze aanbieder en dat bevestigd is dat tegen genoemd pgb-tarief de hulp bij het huishouden wordt verleend. Nu eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij de hulp bij het huishouden niet kan inkopen voor het pgb-tarief, is de rechtbank van oordeel dat het met het toegekende pgb-tarief voor eiser mogelijk is om de toegekende hulp bij het huishouden in te kopen.

PGB-tarief inzichtelijk

10. De beroepsgrond dat niet inzichtelijk is op welke wijze de hoogte van het pgb-tarief is bepaald, slaag niet. Het college heeft de hoogte van het pgb cijfermatig onderbouwd onder verwijzing naar (fwg 10 in) de cao VVT. De berekeningsmethodiek is toegelicht. Dat de cao VVT nadien is geactualiseerd, de lonen zijn geïndexeerd en fwg 10 is vervallen, doet aan die inzichtelijkheid niet af. Het college is niet verplicht het pgb-tarief te indexeren. Dat is alleen nodig als in de gemeentelijke verordening of in de verleende indicatie is aangegeven dat de tarieven geïndexeerd zullen worden of wanneer het pgb niet meer toereikend is. Geen van beide situaties doet zich in het geval van eiser voor. Met betrekking tot het toereikend zijn van het pgb verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 9.2.

Proceskostenvergoeding in bezwaar

11. Het college is naar het oordeel van de rechtbank terecht niet tot een proceskostenvergoeding van de kosten in bezwaar overgegaan. Een proceskostenvergoeding wordt uitsluitend op verzoek verstrektn

Zie artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb.

. De stelling van eiser dat een dergelijk verzoek tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure door eiser naar voren is gebracht, is onvoldoende onderbouwd nu dit niet blijkt uit het opgemaakte proces-verbaal van de hoorzitting of uit enig ander stuk, zoals bijvoorbeeld een reactie op het proces-verbaal van de zijde van eiser.

Conclusie en gevolgen

12. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser dan ook ongegrond.

12.1.Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

rechter

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op: 21 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 1.2.1, aanhef en onder a

Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit, door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Artikel 2.3.2

Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid.

Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college

a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,

b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,

c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.

Het achtste lid bepaalt dat het college de ondersteuningsvrager een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek dient te verstrekken.

Artikel 2.3.6, vijfde lid, onderdeel a

Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Een bestuursorgaan vergaart bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 7:15

Het tweede lid bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Het derde lid bepaalt dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

Artikel delen