Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/744
(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
(gemachtigde: mr. W. van Beveren).
Bij besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om urgentie van 10 september 2020 wegens dreigende dakloosheid afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021via een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiseres heeft deelgenomen via een telefonische verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Inleiding
1. Eiseres heeft eerder, op 3 december 2019, een verzoek om urgentie ingediend op medische gronden. Deze aanvraag is afgewezen op grond van artikel 2.5.1., onder b, e, en f, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (de Verordening). Eiseres was destijds inwonend, had nog maar twee keer gereageerd op het woningaanbod en was met haar inschrijving bij Woningnet vanaf 20 mei 2011 in staat om het woonprobleem zelf op te lossen. Op 8 mei 2020 heeft eiseres een urgentie op financiële gronden aangevraagd. Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld.
De urgentie-aanvraag
2. Op 10 september 2020 heeft eiseres de huidige aanvraag om urgentie van eiseres ontvangen. Bij deze aanvraag heeft eiseres aangegeven dat haar ouders haar in april 2020 uit huis hebben gezet en dat ze per 10 juni 2020 door haar ouders is uitgeschreven van het adres [adres] te [plaats] . Ze woonde ten tijde van de aanvraag in de woning van haar schoonouders. Haar schoonouders zouden in september 2020 terugkomen en dan moest eiseres de woning verlaten. Tot op heden woont eiseres nog steeds bij haar schoonouders, maar de situatie is onhoudbaar. Naast haar schoonouders wonen permanent een zoon en dochter en de 3 kinderen van deze dochter in de woning, terwijl de woning geschikt is voor 4-5 personen. Om haar schoonouders te ontlasten, logeert eiseres af en toe bij heer [A] en mevrouw [B] . Hun adres fungeert als briefadres. Eiseres logeert ook op andere adressen. Eiseres heeft zich voor opvang aangemeld bij de tussenvoorziening en het Corporatiehotel, maar komt daar niet voor woonruimte in aanmerking. Eiseres heeft een dochter van zes jaar en was zwanger ten tijde van de aanvraag. Eiseres is dringend op zoek naar een vaste verblijfplaats.
Waarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen?
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan algemene voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen zoals neergelegd in artikel 2.5.1, tweede lid, van de Verordening. Eiseres voldoet sinds 10 juni 2020 niet meer aan het criterium dat zij ingezetene is van een van de gemeenten die in de woningmarktregio is opgenomenn
artikel 2.5.1, tweede lid, onder a, van de Verordening artikel 2.5.1, tweede lid, onder g, van de Verordening artikel 2.5.1, tweede lid, onder b, van de Verordening
Waarom is eiseres het hier niet mee eens?
4. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder te krampachtig heeft vastgehouden aan de tekst van de Verordening en onvoldoende gewicht heeft toegekend aan haar bijzonder schrijnende omstandigheden. Eiseres kan niet bij haar schoonouders blijven. Zij leeft in continue angst voor haar ex-partner en de dreigende dakloosheid zorgt voor stress en spanning. De ellende van eiseres stapelt zich op en de vraag is hoeveel ellende een mens kan bevatten. Ze is nog jong, maar ze heeft al het nodige voor haar kiezen gekregen. Verweerder verwijst in het bestreden besluit veelvuldig naar de feiten en omstandigheden, maar motiveert de afwijzing door de strikte criteria ook strak toe te passen. Het had op de weg van verweerder gelegen om alle feiten en omstandigheden in onderling verband te bezien en had in deze schrijnende noodsituatie een urgentie moeten verlenen op grond van de hardheidsclausule. Eiseres heeft verder ter zitting toegelicht dat het feit dat zij niet in staat is zelfstandig de nodige zaken te regelen ook afgeleid kan worden uit het feit dat zij inmiddels voor een periode van vijf jaar onder bewind is gesteld. Ter onderbouwing van haar bijzondere omstandigheden en haar beroep op de hardheidsclausule heeft eiseres in beroep de volgende stukken overgelegd:
Medische informatie van Huisartsenpraktijk [huisartsenpraktijk] over haar zwangerschap. Eiseres ervaart veel pijnklachten.
Een betaalspecificatie van het UWV mbt haar WIA-uitkering, zijnde een bruto-uitkering van € 1.179,29 per maand.
Een brief van Altrecht te Utrecht d.d. 13 januari 2021, waarin klachten van psychische en sociale aard staan beschreven.
Preventieplan 2 februari 2021 ivm doorverwijzing naar het Diakonessenhuis.
Informatie van de Verloskundigenpraktijk te [plaats] . Er is grote angst voor haar woonsituatie, die gepaard gaat met de nodige stress en angst.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de algemene en specifieke voorwaarden zoals neergelegd in de Verordening. In geschil is of eiseres in aanmerking dient te komen voor urgentie op grond van de hardheidsclausulen
Artikel 4.3 van de Verordening
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft
hoeven zien om eiseres met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen.
7. In artikel 4.3 van de Verordening wordt verweerder de mogelijkheid geboden ten
gunste van de aanvrager van de bepalingen van de Verordening af te wijken indien toepassing van deze regels leidt tot een bijzondere hardheid.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (ABRvS)n
Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1313
9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken en uit wat eiseres naar voren heeft gebracht niet dat er sprake is van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare schrijnende situatie, welke situatie is ontstaan door de woonsituatie. Eiseres is momenteel, met haar twee kinderen, inwonend bij haar schoonouders. De omstandigheid dat eiseres met haar dochter inwoont bij haar schoonouders en er door de recente geboorte van haar tweede kind (nog meer) ruimte/kamertekort is, is geen noodsituatie waardoor iemand op grond van de Verordeningn
artikel 2.5.1. van de Verordening
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.