Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659053-17 (herroeping VI)
Zaaksnummer VI: 99-001056-44
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 6 december 2023
op de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
(hierna: veroordeelde).
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019
(16-659053-17) en arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 april 2017 (23-004026-15
en 23-000492-16) is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
respectievelijk 7 jaren, 6 maanden en 1 week.
Veroordeelde is op 12 december 2022 feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder enkele bijzondere voorwaarden waaronder een locatieverbod en een verbod op het gebruik van alcohol.
De proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en het strafrestant bedroeg 824 dagen.
Op 9 juni 2023 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 180 dagen herroepen wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden.
Op 30 oktober 2023 is veroordeelde opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarbij het strafrestant is vastgesteld op 644 dagen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 10 november 2023, strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept voor een periode van 644 dagen, omdat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd niet heeft gehouden aan de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn verbonden. Veroordeelde heeft volgens de vordering de voorwaarden om zich actief in te zetten voor het behouden van werk en dagbesteding, een open en meewerkende houding ten aanzien van het toezicht te tonen en zich niet te bevinden in Amsterdam, overtreden.
Op 9 november 2023 heeft de officier van justitie de aanhouding van veroordeelde bevolen. Veroordeelde is vervolgens aangehouden. Op 15 november 2023 is de voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter-commissaris geschorst.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 10 november 2023 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
- de officier van justitie, mr. A. Alaghagi;
- de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam;
- mevrouw J. van Pommeren, reclasseringswerker;
- mevrouw K. van Eunen, reclasseringswerker.
In het advies van mevrouw S.M. Richardson, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, van 9 november 2023 adviseert de reclassering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking, ook niet na een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De reclassering is van mening dat veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden. Veroordeelde is op 31 oktober om 06.40 uur door Amsterdam gereden, ondanks het locatieverbod. Verder wordt beschreven dat veroordeelde sinds zijn vrijlating geen enkele dag heeft gewerkt. Hij zou aan de slag gaan om [werkzaamheden uit te voeren] , maar dit zou volgens veroordeelde gevaarlijk en niet gebruikelijk zijn onder de huidige weersomstandigheden. Aan hem zijn alternatieve werkzaamheden aangeboden, maar daarover moest hij nadenken. Door de werkgever is om die reden het werkcontract opgezegd. Zijn huisvesting was gekoppeld aan zijn werk en veroordeelde moest uiterlijk 10 november 2023 de woning verlaten, omdat hij zijn huur niet had betaald en tevens had gezorgd voor overlast. De politie moest namelijk op 7 november 2023 ter plaatse komen wegens een voorval met zijn partner.
Mevrouw K. Eunen, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft verklaard dat de opeenstapeling aan incidenten binnen een zeer korte periode na vrijlating ertoe leidt dat slechts geconcludeerd kan worden dat veroordeelde onvoldoende inspanningen levert om zijn voorwaarden na te komen. Afgezet tegen de risico’s, bestaande uit onder meer de agressieproblematiek bij veroordeelde, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking en adviseert zij om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Verder merkt mevrouw Eunen op dat inspanningen zijn verricht om een woonruimte voor veroordeelde te vinden, maar dat dit tot op heden nog niet geleid heeft tot een plek. Ten aanzien van het wonen bij de partner voorziet de reclassering veiligheidsrisico’s.
Mevrouw J. van Pommeren, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, is tevens ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft verder verklaard dat verdachte op de wachtlijst staat voor [zorginstelling] in [locatie] . Ook licht zij toe dat op 10 mei 2023 een intake bij [GGZ instelling] heeft plaatsgevonden voor agressieproblematiek, hetgeen niet specifiek zag op agressie binnen de relationele sfeer.
4. De standpunten
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er geen voorwaarden zijn overtreden. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de voorwaarde van huisvesting niet is overtreden, aangezien veroordeelde bij zijn moeder woont, waar hij beschikt over een eigen kamer en andere benodigde basisvoorzieningen. Daardoor hoeft hij niet bij zijn partner te wonen, waardoor veiligheidsrisico’s hieromtrent worden weggenomen. De problemen binnen de relationele sfeer dienen weggenomen te worden door een behandelverplichting. Daarnaast heeft veroordeelde zich wel degelijk ingespannen om te beschikken over werk. Hij heeft de baan bij het [bedrijf] zelf geregeld. Door de weersomstandigheden was het gevaarlijk en onmogelijk om werkzaamheden te verrichten. Voor de alternatieve werkzaamheden beschikte hij niet over de juiste vaardigheden, aangezien hij een geheel huis moest opknappen. Kortom, de inspanning is wel degelijk geleverd.
Subsidiair stelt de raadsman dat slechts het locatieverbod overtreden zou kunnen zijn. Veroordeelde reed over de snelweg om de oplader van zijn enkelband op te halen, Gelet op de omstandigheden is dit geen onbegrijpelijke overtreding, waarvoor dus ook geen herroeping dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk kan worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde binnen een zeer korte tijd meerdere malen zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Allereerst heeft hij het locatieverbod overtreden. Daarnaast heeft hij onvoldoende inspanning geleverd om zijn werk- en dagbesteding te behouden, waardoor hij tevens de bijbehorende huisvesting heeft verloren. Ook heeft hij geen open en meewerkende houding getoond. Er is sprake van meerdere incidenten binnen korte tijd, terwijl hij net en opnieuw voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Dit ondersteunt de conclusie van de reclassering dat zij geen mogelijkheden ziet voor gedragsverandering en risicobeperking. Dat verdachte momenteel bij zijn moeder woont en aangeeft dat hij zich inspant voor werk- en dagbesteding, leidt niet tot een andere conclusie. Aansluitend bij de door de reclassering in kaart gebrachte risico’s, bestaande uit onder meer zijn agressieproblematiek, ziet de rechtbank onvoldoende mogelijkheden om op basis van voorwaarden de risico’s voldoende in te dammen en veroordeelde gecontroleerd in vrijheid te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat er – gelet op het voorgaande – reden is om de vordering toe te wijzen. De vordering wordt daarom toegewezen voor de duur van 644 dagen.
De rechtbank:
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 644 dagen;
- bepaalt dat, gelet op de beslissing van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding als bedoeld in artikel 6:3:15 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beslissing is genomen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E.J. van de Mortel als griffier en uitgesproken ter openbaar terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2023.