Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBMNE:2024:6030

28 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/4766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J. Bel),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiseres was werkzaam bij [onderneming] als pedagogisch medewerker voor 21,72 uur per week en heeft zich op 11 oktober 2020 ziekgemeld. Nadat het arbeidscontract op 14 maart 2021 eindigde, werd eiseres vangnetter en heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen (de eerste ZW-uitkering). De (ex-)werkgever is eigenrisicodrager en verantwoordelijk voor de (betaling van) deze ZW-uitkering.

Bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is geconcludeerd dat eiseres met ingang van 10 oktober 2021 meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen. Daarom had zij met ingang van 21 november 2021 geen recht meer op een ZW-uitkering. Met ingang van 22 november 2021 is aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Tegen het besluit waarin de eerste ZW-uitkering is beëindigd, heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 30 juni 2022 is het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de eerste ZW-uitkering van eiseres per 21 november 2021 doorloopt. Inmiddels had eiseres zich per 10 mei 2022 ziekgemeld vanuit de WW. Na 13 weken is er per 9 augustus 2022 door het Uwv een ZW-uitkering vanuit deze WW-verzekering (de tweede ZW-uitkering) betaald. Omdat eiseres succesvol bezwaar had gemaakt tegen de beëindiging van haar eerste ZW-uitkering, had eiseres achteraf gezien echter geen recht op de WW-uitkering en de daaruit voortvloeiende tweede ZW-uitkering. Deze uitkeringen zijn daarom herzien en teruggevorderd. Bij besluit van 30 september 2022 is de WW-uitkering herzien en teruggevorderd.

Bij besluit van 1 maart 2023 heeft het Uwv bepaald dat eiseres geen recht heeft op de tweede ZW-uitkering. Bij een ander besluit van 1 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv de tweede ZW-uitkering van eiseres over de periode van 9 augustus 2022 tot en met 30 september 2022 teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 2.700,49.

Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Ter zitting is de conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock aan de orde gekomen over dringende redenen waardoor afgezien moet worden van herziening of terugvordering van een uitkering.n

ECLI:NL:CRVB:2023:2086.

Eiseres en het Uwv hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn om de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin deze conclusie wordt betrokken af te wachten. Ter zitting is daarom bepaald dat de rechtbank de uitspraak van de CRvB afwacht.

Op 18 april 2024 heeft de CRvB uitspraak gedaan, waarin de CRvB de dringende reden voortaan ruimer uitlegt.n

ECLI:NL:CRVB:2024:726.

De rechtbank heeft vervolgens eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren. Dit heeft zij op 6 mei 2024 gedaan. Het Uwv heeft hier vervolgens op 6 juni 2024 op gereageerd.

Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 17 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil

1. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiseres de tweede ZW-uitkering ontving, omdat zij tijdens haar WW-uitkering ziek is geworden. Als dan later de WW-uitkering wordt herzien, volgt dat ook de ZW-uitkering die daaruit voortkomt uit de ziekmelding tijdens de WW-uitkering wordt herzien. Deze ZW-uitkering is daarom volgens het Uwv onverschuldigd betaald. Het Uwv ziet verder geen reden om van terugvordering af te zien. Bij brief van 21 april 2023 heeft het Uwv met eiseres een betalingsregeling afgesproken van € 100,- per maand.

2. Eiseres voert aan dat het haar niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij te veel uitkering had ontvangen. Daarmee voert zij eigenlijk aan dat het Uwv in strijd met de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) de tweede ZW-uitkering met terugwerkende kracht heeft herzien en teruggevorderd. Daarnaast doet eiseres een beroep op de aanwezigheid van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien.

Wat vindt de rechtbank?

Ten aanzien van de terugvordering

3. Eiseres ontving eerst de eerste ZW-uitkering via haar (ex-)werkgever eigenrisicodrager. Deze is beëindigd, daarna ontving eiseres een WW-uitkering via het Uwv. Vervolgens ontving eiseres de tweede ZW-uitkering via het Uwv vanuit haar ziekmelding bij de WW. Nadat zij succesvol bezwaar had gemaakt tegen de beëindiging van de eerste ZW-uitkering, had zij, achteraf gezien, ook geen recht op WW en op de daaruit voortvloeiende tweede ZW-uitkering. Feitelijk heeft eiseres over één periode twee verschillende ZW-uitkeringen gehad, waarvan het Uwv er nu één heeft herzien en teruggevorderd.

4. De rechtbank overweegt dat het in die situatie niet relevant is of het eiseres wel of niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij te veel uitkering ontving. In artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels 2006, staat beschreven wat het Uwv doet als het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was dat er te veel uitkering werd verstrekt. In dat geval wordt de uitkering herzien of ingetrokken met ingang van de dag waarop het Uwv de verzekerde voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat er te veel uitkering is verstrekt. In het tweede lid van dit artikel staat echter een uitzondering beschreven, namelijk de situatie waarin er een andere uitkering in de plaats komt van de uitkering die moet worden herzien of ingetrokken. Van deze uitzondering is in onderhavige zaak sprake. De eerste ZW-uitkering is met de beslissing op bezwaar van 30 juni 2022 in de plaats gekomen van de tweede ZW-uitkering, omdat met het herleven van die eerste ZW-uitkering het recht op de tweede is komen te vervallen. In zo’n geval is een herziening en terugvordering met terugwerkende kracht niet in strijd met de Beleidsregels 2006, of het eiseres nu wel of niet redelijkerwijs duidelijk was dat zij te veel uitkering ontving. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Ten aanzien van de dringende redenen

5. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 30a, tweede lid, en artikel 33, zesde lid, van de Ziektewet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

6. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Door te bepalen dat het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het Uwv een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het Uwv een belangenafweging maken. Tot 18 april 2024 was het vaste rechtspraak van de CRvB dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene.

7. De CRvB heeft op 18 april 2024 echter een uitspraak gedaan, waarin de CRvB de dringende reden voortaan ruimer uitlegt en ziet als een open norm.n

ECLI:NL:CRVB:2024:726.

Daarbinnen moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken die een toets aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel kan doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet verder niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar onder meer ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.

8. De te wegen belangen zijn enerzijds het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen te veel is ontvangen en anderzijds het belang van een betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt.

9. De CRvB heeft deze uitspraak gedaan in een Wajong-zaak, maar de rechtbank ziet geen reden deze uitgangspunten niet ook van toepassing te achten in onderhavige zaak, waar het gaat om een terugvordering op grond van de Ziektewet, omdat daarvoor net zo goed het systeem van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Wet BMTI) en de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van toepassing zijn.

10. Eiseres voert aan dat er sprake is van dringende redenen om van de herziening en terugvordering af te zien. De financiële gevolgen van de herziening en terugvordering zijn het gevolg van het onterecht stopzetten van haar ZW-uitkering vanaf 21 november 2021. Hierin had eiseres geen aandeel. Ook is eiseres actief op zoek gegaan naar antwoorden op haar vragen over de aan haar betaalde uitkering en de daarop volgende terugvorderingen. Het Uwv dient te onderzoeken wat haar eigen rol in de oorzaak van de herziening en terugvordering is geweest. Ook is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden omdat niet alle relevante feiten en belangen goed onderzocht zijn. Nu de nadelige gevolgen van het besluit tot herziening en terugvordering niet in verhouding staan tot het doel daarvan, is ook niet voldaan aan het evenredigheidsbeginsel. Eiseres geeft verder aan dat zij de aan haar in 2022 verleende huurtoeslag moet terugbetalen en dat het betaalde bedrag invloed heeft op haar aanvraag voor het noodfonds energie en kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. Tot slot heeft eiseres aangegeven dat de Belastingdienst het ten onrechte ontvangen bedrag aan ZW-uitkering meetelt voor de bepaling van het verzamelinkomen bij de vaststelling van de huurtoeslag.

11. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de terugvordering niet onevenredig is. Het Uwv heeft geen fout gemaakt. Het betreft een (logisch) gevolg van een gewonnen bezwaarprocedure van eiseres. Het Uwv heeft daarna voortvarend actie ondernomen. De terugvordering van de tweede ZW-uitkering betreft een periode van 9 augustus 2022 tot en met 30 september 2022. De duur van de periode waarover het Uwv te veel heeft betaald, beslaat hiermee (ruim) anderhalve maand. Dit is niet onevenredig. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden geeft het Uwv aan dat eiseres ter zitting verklaard heeft dat de problemen met de belastingdienst en de energietoeslag zijn opgelost. De vordering van het Uwv wordt in termijnen van € 100,- per maand betaald en hierbij is rekening gehouden met de persoonlijke financiële situatie van eiseres. Verder is niet gebleken dat eiseres problematische schulden heeft. Verder merkt het Uwv op dat de (ex-)werkgever eigenrisicodrager, na de gewonnen bezwaarzaak gehouden was de ZW-uitkering per 21 november 2021 door te betalen. Eiseres had dus recht op een nabetaling van de (ex-)werkgever eigenrisicodrager. Verder is aan eiseres per 9 oktober 2022 een WIA-uitkering naar volledige arbeidsongeschiktheid 80-100% toegekend. Eiseres zat dus niet zonder inkomsten. Ook is niet gesteld of gebleken van een oorzakelijk verband tussen de persoonlijke omstandigheden van eiseres en het ontstaan van de terugvordering.

12. De rechtbank overweegt dat er in het geval van eiseres geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. De rechtbank overweegt ten eerste dat de oorzaak van de herziening en terugvordering is dat het Uwv ten onrechte de eerste ZW-uitkering had beëindigd. Daardoor kwam eiseres, achteraf gezien, onterecht in de WW en in de daaruit voortkomende tweede ZW-uitkering. Dit is op zich echter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden om af te zien van de terugvordering. Door het terugdraaien van de beëindiging heeft zij anderhalve maand twee ZW-uitkeringen tegelijk ontvangen. Eiseres heeft dus onterecht een dubbele uitkering ontvangen in die periode. De rechtbank overweegt dat er door de terugvordering van één van die twee uitkeringen weliswaar sprake is van nadelige gevolgen, maar dat dit geen onevenredige nadelige gevolgen betreft. De rechtbank overweegt verder dat er mogelijkheden bestaan om met het Uwv een betalingsregeling te treffen. Eiseres heeft dat ook gedaan. Daarnaast heeft eiseres bij de invordering bescherming van de beslagvrije voet, waardoor de financiële gevolgen van de terugvordering ook beperkt worden. Het Uwv wijst er verder terecht op dat de problemen met de belastingdienst en de energietoeslag kennelijk zijn opgelost, maar ook als dat niet het geval zou zijn geweest, zou daar nog geen dringende reden in hebben gelegen. Een beslissing om niet terug te vorderen zou namelijk niets veranderen aan het in 2022 onverschuldigd betaalde bedrag. Alles bij elkaar heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank kunnen beslissen dat er geen sprake is van een dringende reden om af te zien van de terugvordering. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

13. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht een bedrag van € 2.700,49 aan ZW-uitkering van eiseres over de periode van 9 augustus 2022 tot en met 30 september 2022 teruggevorderd.

14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen