Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBMNE:2025:2912

MK. Omgevingsvergunning wijzigen inrichting.

Rechtbank Midden-Nederland 2 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBMNE:2025:2912 text/xml public 2025-07-02T08:55:54 2025-06-18 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Midden-Nederland 2025-02-13 UTR 23/5845 Uitspraak Eerste aanleg - meervoudig NL Utrecht Bestuursrecht; Omgevingsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2025:2912 text/html public 2025-07-02T08:55:28 2025-07-02 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBMNE:2025:2912 Rechtbank Midden-Nederland , 13-02-2025 / UTR 23/5845
MK. Omgevingsvergunning wijzigen inrichting.

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/5845
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen
[eiseres 1] B.V., en
[eiseres 2] C.V.

(samen eiseressen, beiden gevestigd in [vestigingsplaats] )

(gemachtigde: mr. W.J. Bosma)

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten,
(gemachtigde: mr. G.A.M. Bellomo).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [plaats] (vergunninghouder)

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Inleiding
1. Vergunninghouder exploiteert een zeugenhouderij aan de [adres] in [plaats] (hierna: de inrichting). Hiervoor is hij in het bezit van een natuurvergunning en een omgevingsvergunning. Op 26 oktober 2021 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de wijziging van de inrichting van een zeugenhouderij naar een vleesvarkenshouderij. Op 9 november 2021 heeft het college een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Hiertegen hebben eiseressen een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft het college op 25 september 2023 de gevraagde omgevingsvergunning verleend (het bestreden besluit).

2. Eiseressen hebben plannen om op gronden, gelegen ten oosten van de inrichting, de woonwijk [locatie] (de woonwijk) te ontwikkelen. Zij vrezen dat het verlenen van de omgevingsvergunning voor het wijzigen van de inrichting in de weg staat aan de ontwikkeling van de woonwijk. Eiseressen hebben daarom bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

3. Het beroep is behandeld op de zitting van 11 december 2024. Namens eiseressen was [A] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD), bijgestaan door ir. [B] en drs. [C] .

4. Vergunninghouder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om aan deze zaak als derde-partij deel te nemen en is daarom door de rechtbank aanvankelijk niet bij de behandeling van de zaak betrokken. Op 10 december 2024 heeft vergunninghouder de rechtbank geïnformeerd dat hij veronderstelde dat hij zich wel had aangemeld voor deelname als derde-partij aan deze zaak en dat hij wil deelnemen aan de zitting en het geding. Vergunninghouder heeft daarom, als partij alsnog deelgenomen aan het geding en was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Toepasselijk recht

5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.

Het beroepschrift was te laat

6. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit geval de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is tijdig wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.

7. De omgevingsvergunning is op 25 september 2023 verleend en op 28 september 2023 bekend gemaakt door verzending van het besluit per post aan vergunninghouder. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 9 november 2023. De rechtbank heeft op 28 november 2023 een beroepschrift van eiseressen ontvangen. Het beroepschrift is daarmee te laat ingediend. Als een beroepschrift te laat is ingediend dan moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als voor het niet tijdig indienen van het beroepschrift een geldige reden bestaat. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseressen redelijkerwijs niets aan konden doen. In zo’n geval laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring achterwege omdat de te late indiening van het beroep ‘verschoonbaar’ is.

8. Eiseressen hebben toegelicht dat de te late indiening is veroorzaakt doordat het college in strijd met de artikelen 3:41, eerste lid, artikel 3:43, eerste lid en artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder b en 4:8 van de Awb heeft nagelaten om het definitieve besluit aan eiseressen toe te zenden of hen te informeren over de terinzagelegging van het besluit.

9. De rechtbank stelt voorop dat het college niet verplicht was om eiseressen te informeren over de terinzagelegging van het besluit, maar dat het college het besluit wel aan eiseressen had moeten toezenden. Door dat niet te doen heeft het college in strijd gehandeld met de artikelen 3:43, eerste lid, en 3:44, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet daarin een geldige reden voor de termijnoverschrijding. Eiseressen hebben niet eerder dan op 22 november 2023 kennis kunnen nemen van het bestreden besluit en vervolgens binnen zes weken beroep ingesteld bij de rechtbank. Onder deze omstandigheden is het niet verwijtbaar dat eiseressen het beroepschrift te laat hebben ingediend en is de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar. Dit betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege de te late indiening achterwege blijft.

Eiseressen zijn niet belanghebbend

10. Voordat de rechtbank ingaat op de inhoudelijke behandeling van het beroep, ziet zij zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseressen kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit.

11. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat belanghebbendheid bij omgevingsrechtelijke besluiten in beginsel wordt aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarover het besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel.

12. Eiseressen stellen dat er al jaren afspraken bestaan en overleggen plaatsvinden over de realisatie van de woonwijk [locatie] . In dat kader hebben zij gewezen op een woondeal in de regio Amersfoort, een besluitenlijst van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort en een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort tot het aangaan van een Hoofdlijnenovereenkomst met eiseressen over de ontwikkeling van het gebied [locatie] . In die Hoofdlijnenovereenkomst wordt onder andere geregeld dat grondeigendom wordt overgedragen aan een door de gemeente ingerichte grondbank. Op de zitting hebben eiseressen toegelicht dat zij ten tijde van het bestreden besluit een aantal percelen in eigendom hebben, maar dat deze zijn gelegen ten noorden van het perceel van vergunninghouder. De gemeente Amersfoort heeft volgens eiseressen wel aantal percelen in eigendom die grenzen aan het perceel van vergunninghouder.

13. De rechtbank stelt vast dat eiseressen in dit geval geen percelen in eigendom hebben die grenzen aan het perceel van vergunninghouder zodat belanghebbendheid op die grond niet kan worden aangenomen. Dat de gemeente Amersfoort wel een aantal percelen in eigendom heeft die grenzen aan het perceel van vergunninghouder, maakt dat niet anders, omdat de gemeente Amersfoort geen partij is in deze procedure.

14. Verder is niet gebleken dat eiseressen al concrete stappen hebben gezet voor de ontwikkeling van de woonwijk, zoals bijvoorbeeld een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen of het strijdig gebruiken van de gronden. Eiseressen hebben er ter zitting op gewezen dat inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 300 woningen aan de oostzijde van het gebied. De rechtbank overweegt echter dat dit niet wijst op de start van de ontwikkeling van de woonwijk [locatie] . De verleende omgevingsvergunning is voor het realiseren van 300 tijdelijke woningen en heeft geen verdere relatie met de ontwikkeling van de woonwijk [locatie] . Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eiseressen niet als belanghebbende worden aangemerkt bij het bestreden besluit omdat een objectief en actueel belang ontbreekt.

Eiseressen hebben wel een zienswijze ingediend

15. Het voorgaande betekent echter niet dat het beroep van eiseressen tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is. Immers, bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

16. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Daartegen konden zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder. Eiseressen hebben een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Hierdoor zal in beroep niet aan eiseressen worden tegengeworpen dat zij geen belanghebbenden zijn.

De rechtbank beoordeelt de gronden over inspraak

17. Eiseressen hebben allereerst aangevoerd dat zij nadeel hebben ondervonden van het feit dat het bestreden besluit niet door het college aan hen bekend is gemaakt en dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met de door hen ingebrachte zienswijze en hun belangen. Deze beroepsgrond ziet naar het oordeel van de rechtbank op het recht op inspraak van eiseressen.

18. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat eiseressen onevenredig nadeel hebben ondervonden doordat het college het bestreden besluit niet aan hen heeft bekendgemaakt. Het niet tijdig bekend zijn met een omgevingsvergunning kan leiden tot het te laat instellen van beroep. Daarvan was in dit geval sprake, maar het te laat indienen van het beroep acht de rechtbank verschoonbaar omdat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt aan eiseressen. Verder is niet gebleken van nadeel of onomkeerbare gevolgen doordat het college het bestreden besluit ten onrechte niet aan eiseressen hebben bekendgemaakt. De beroepsgrond slaagt op dit punt niet.

19. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de zienswijze en de belangen van eiseressen onvoldoende zijn betrokken in het bestreden besluit. Eiseressen hadden de gelegenheid om een zienswijze in te dienen en hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De door eiseressen ingebrachte zienswijze is naar het oordeel van de rechtbank uitgebreid en voldoende inzichtelijk betrokken bij het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt ook op dit punt niet.
De rechtbank beoordeelt de overige gronden tegen de achtergrond van relativiteit
20. Eiseressen hebben verder beroepsgronden aangevoerd over de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen in het gebied, de toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, de onjuistheid van de berekeningen door het gebruik van Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) – emissiefactoren, de onbenutte emissieruimte, strijd met het bestemmingsplan en geurhinder.

21. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Bij de beantwoording van de vraag of voor de door eiseressen aangevoerde beroepsgronden geldt dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit omdat artikel 8:69a van de Awb hieraan in de weg staat, is van belang vast te stellen of het beroep strekt tot de bescherming van de belangen waarvoor eiseressen in rechte op kunnen komen. Voor zover een beroep wordt gedaan op een procedurele norm of een formeel beginsel van behoorlijk bestuur, die geen betrekking heeft op inspraak, of wanneer wordt aangevoerd dat in strijd met een materiële norm is gehandeld, staat de relativiteit wél in de weg aan vernietiging als dat beginsel of die norm niet strekken tot bescherming van zijn of haar ingeroepen belangen.

22. De rechtbank stelt vast dat de in overweging 20 opgesomde beroepsgronden niet zien op het recht op inspraak. De rechtbank overweegt verder, onder verwijzing naar overweging 13 en 14, dat de aan de beroepsgronden ten grondslag liggende materiële normen niet kunnen worden herleid tot belangen waarvoor eiseressen in deze procedure kunnen opkomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseressen in dit geval geen percelen in eigendom hebben die grenzen aan het perceel van vergunninghouder. Verder is niet gebleken dat eiseressen al concrete stappen hebben gezet voor de ontwikkeling van de woonwijk, zoals bijvoorbeeld een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen of het strijdig gebruiken van de gronden. En de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 300 tijdelijke woningen heeft geen verdere relatie met de ontwikkeling van de woonwijk [locatie] .

23. Gelet hierop staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsbeginsel in de weg aan vernietiging van het voorliggende besluit naar aanleiding van de niet op het recht op inspraak ziende beroepsgronden zoals opgenomen in overweging 19 van deze uitspraak. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Verzoek om een proceskostenveroordeling

24. Eiseressen hebben ten slotte verzocht om vergoeding van hun proceskosten omdat het college het bestreden besluit ten onrechte niet aan hen heeft bekendgemaakt. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiseressen, omdat zoals in deze uitspraak is overwogen niet is gebleken dat eiseressen nadeel hebben ondervonden van de late kennisneming van het bestreden besluit.
Conclusie
25. Uit deze uitspraak volgt dat de verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de inrichting in stand blijft. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. J.W. Veenendaal, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2025.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit is mogelijk op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.

Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.

Uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1392.

ECLI:NL:RVS:2021:953, overweging 4.3 tot en met 4.8.

ECLI:EU:C:2021:7.

Artikel delen