ECLI:NL:RBNHO:2025:6370
Ambtshalve toetsing. Artikel 6:230m lid 1 en 6:230t BW. Geen recht op ontbinding, op grond van artikel 6:230p sub d BW heeft een consument geen ontbindingsrecht als de dienstverlener de nakoming van de overeenkomst volledig is nagekomen binnen de ontbindingstermijn, als de consument toestemming heeft gegeven voor de nakoming van de overeenkomst én de consument uitdrukkelijk heeft verklaard om a...
Rechtbank Noord-Holland 9 July 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:6370
text/xml
public
2025-07-09T17:00:20
2025-06-11
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Noord-Holland
2025-07-02
11234198 CV EXPL 24-5347
Uitspraak
Bodemzaak
Verstek
NL
Haarlem
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2025:6370
text/html
public
2025-06-23T09:42:29
2025-07-09
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBNHO:2025:6370 Rechtbank Noord-Holland , 02-07-2025 / 11234198 CV EXPL 24-5347
Ambtshalve toetsing. Artikel 6:230m lid 1 en 6:230t BW. Geen recht op ontbinding, op grond van artikel 6:230p sub d BW heeft een consument geen ontbindingsrecht als de dienstverlener de nakoming van de overeenkomst volledig is nagekomen binnen de ontbindingstermijn, als de consument toestemming heeft gegeven voor de nakoming van de overeenkomst én de consument uitdrukkelijk heeft verklaard om afstand te doen van het ontbindingsrecht nadat de overeenkomst is uitgevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat hieraan is voldaan. Sanctie van 10%.
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11234198 CV EXPL 24-5347
Uitspraakdatum: 2 juli 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Dela Uitvaartverzorging N.V.
te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen
1De procedure
1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.
2De beoordeling
2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 9.540,77, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
Ambtshalve toetsing van de (pre)contractuele informatieplichten
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. De overeenkomst is gesloten buiten de verkoopruimte. De eisende partij stelt dat de schriftelijke kostenopgave en opdracht tot uitvoering door de gedaagde thuis is ondertekend. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230t van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd.
2.3.
De eisende partij stelt te hebben voldaan aan de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l BW. De (pre)contractuele informatieplichten van dit artikel sluiten niet aan bij de kwalificatie van de overeenkomst, namelijk een overeenkomst gesloten buiten de verkoopruimte. Uit de stukken en de toelichting van de eisende partij blijkt niet dat de gedaagde partij is gewezen op het herroepingsrecht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW in samenhang met artikel 6:230o BW. Op het herroepingsrecht van de consument zijn een aantal uitzonderingen toegestaan. Deze uitzonderingen zijn neergelegd in artikel 6:230p BW. In die gevallen is een ontbindingsrecht gezien de aard van de betrokken dienst niet op zijn plaats.
2.4.
Op grond van artikel 16 van de Wet op de lijkbezorging dient de begraving of crematie uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats te vinden. De aard van de dienst verzet zich in dit geval tegen de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. Dat betekent echter niet dat de consument in het geheel geen bedenktijd of ontbindingsrecht heeft. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.5.
Op grond van artikel 6:230p sub d BW heeft een consument geen ontbindingsrecht als de dienstverlener de nakoming van de overeenkomst volledig is nagekomen binnen de ontbindingstermijn, als de consument toestemming heeft gegeven voor de nakoming van de overeenkomst én de consument uitdrukkelijk heeft verklaard om afstand te doen van het ontbindingsrecht nadat de overeenkomst is uitgevoerd. Niet gesteld of gebleken is dat hieraan is voldaan.
2.6.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.7.
In deze zaak heeft de eisende partij de essentiële (pre)contractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h BW geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen, te weten voor 10%. Als de eisende partij in navolgende zaken op dezelfde wijze blijft handelen, zal de kantonrechter deze sanctie heroverwegen.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplicht
2.8.
De eisende partij heeft voldoende toegelicht en onderbouwd dat is voldaan aan de contractuele informatieplicht.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.9.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest, gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.10.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: Algemene Voorwaarden van de Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartondernemingen (hierna: de algemene voorwaarden).
2.11.
Ten aanzien van het rentebeding (artikel 9.5) wordt overwogen dat 1% per maand is overeengekomen en dat is een hoger percentage dan de wettelijke rente. Omdat de rente is gemaximeerd op 7% per jaar en dat percentage beneden de destijds geldende wettelijke handelsrente blijft, is geen sprake van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument.
2.12.
Het incassokostenbeding (artikel 9.6) uit de algemene voorwaarden is door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Wat is toewijsbaar?
2.13.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 8.586,69 aan hoofdsom toewijsbaar (€ 9.540,77 x 0.9).
2.14.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.15.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
Conclusie en proceskosten
2.16.
De vordering wordt (grotendeels) toegewezen.
2.17.
De gedaagde partij wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
3De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 8.586,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 juli 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 137,38;
griffierecht € 524,00;
salaris gemachtigde € 339,00;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, te vinden op rechtspraak.nl.
HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).