ECLI:NL:RBNNE:2025:1776
text/xml
public
2025-05-12T12:00:24
2025-05-12
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Noord-Nederland
2025-05-12
199431 / KG ZA 25-48
Uitspraak
Kort geding
NL
Leeuwarden
Civiel recht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:1776
text/html
public
2025-05-12T09:36:29
2025-05-12
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBNNE:2025:1776 Rechtbank Noord-Nederland , 12-05-2025 / 199431 / KG ZA 25-48
Kort geding. Artikel 3:33 en 3:35 BW, artikel 2 en 5 Hnw en rechtsverwerking.
Vordering tot nakoming mondeling gesloten koopovereenkomst wordt afgewezen. In kort geding is onvoldoende aannemelijk geworden dat die koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Ook de vordering tot staking gebruik van het kenmerkende deel van de handelsnaam van eiseres wordt afgewezen. Dit kenmerkende deel van de handelsnaam heeft gedaagde rechtsgeldig gekocht van de curator in het faillissement van de dochtervennootschap van eiseres. Het is niet aannemelijk geworden dat eiseres een ouder recht heeft op dit kenmerkende deel van de handelsnaam.
Vordering tot het gedogen van het gebruik door eiseres van een gehuurd pand en bijbehorend terrein wordt eveneens afgewezen. Voor zover eiseres het door haar dochtervennootschap gehuurde pand en bijbehorende terrein gebruikte, heeft zij haar recht verwerkt om zich jegens de rechtsopvolger van haar dochtervennootschap op dit gebruiksrecht te beroepen.
RECHTBANK Noord-Nederland
Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/199431 / KG ZA 25-48
Vonnis in kort geding van 12 mei 2025
in de zaak van
TROOST & DE BOER HOLDING B.V.,
te Wolvega,
eisende partij,
hierna te noemen: Holding,
advocaat: mr. P. van Wijngaarden,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
te Assen,2. TROBO B.V.,
te Wolvega,
advocaat: mr. S.P. ten Cate,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] respectievelijk Trobo en samen te noemen [gedaagde 1] c.s.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
- de producties van de zijde van Holding- de mondelinge behandeling van 28 april 2025- de pleitnota van de zijde van Holding- de pleitnota van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
2De feiten
2.1.
Holding is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap Taxi Troost en de Boer BV (hierna: TTB). TTB hield zich onder meer bezig met taxivervoer. Beide besloten vennootschappen waren statutair gevestigd aan de Keiweg 4 te Wolvega.
2.2.
Ter zake van het pand aan de Keiweg 4 te Wolvega is op 17 juni 2021 een huurovereenkomst gesloten met [verhuurder] B.V. (hierna: [verhuurder] ), de eigenaar van het pand. De huurovereenkomst is ondertekend door de indirect bestuurder van Holding en TTB en bij zijn handtekening staat vermeld dat hij tekent namens ‘Huurder Troost en de Boer’. De huurovereenkomst is opgesteld in de vorm van een brief en geprint op briefpapier van [verhuurder] waarop de adresgegevens van haar zijn voorgedrukt. In de kop van de huurovereenkomst staat als geadresseerde ‘Taxi Troost en De Boer’.
2.3.
Sinds 22 juli 2024 is de heer [XX] (hierna: [XX] ) gevolmachtigde van zowel TTB als Holding.
2.4.
Op 23 juli 2024 heeft deze rechtbank TTB surseance van betaling verleend. Op 8 augustus 2024 is mr. W.M. Sturms door de rechtbank tot bewindvoerder benoemd. Vervolgens hebben verschillende gegadigden aan mr. Sturms te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn in de overname van TTB, zo ook [gedaagde 1] . Dat heeft toen niet tot een overname geleid. Op 10 januari 2025 heeft [gedaagde 1] aan de curator bericht dat zij de vraagprijs van € 210.000,00 voor de activa van TTB onacceptabel vond.
2.5.
Op 25 februari 2025 heeft mr. Sturms deze rechtbank verzocht om de surseance van betaling om te zetten in een faillissement. Op 26 februari 2025 heeft de rechtbank TTB in staat van faillissement verklaard en heeft zij mr. Sturms (hierna: de curator) tot curator benoemd.
2.6.
Direct nadat de rechtbank TTB in staat van faillissement had verklaard, heeft de curator reeds bekende en nieuwe geïnteresseerden in de gelegenheid gesteld om een bieding uit te brengen op de activa van TTB. Niet tot de activa van TTB behoort het wagenpark. Dit wagenpark is in eigendom van Holding, op twee voertuigen na, die zij leaset van Volkswagen Pon Financial Services B.V. TTB had dit wagenpark van Holding tot 13 maart 2025 tegen betaling in gebruik.
2.7.
[YY] (hierna [YY] ), indirect bestuurder van [gedaagde 1] , heeft op 1 maart 2025 contact opgenomen met [XX] met het verzoek voor een schouw van het wagenpark van Holding door [gedaagde 1] .
2.8.
De schouw heeft op maandag 3 maart 2025 plaatsgevonden door [YY] in bijzijn van zijn vader, de heer [ZZ] (hierna: [ZZ] ), die ook indirect bestuurder is van [gedaagde 1] . [YY] en [ZZ] hebben toen aan [XX] meegedeeld dat zij de onderneming wilden kopen inclusief het wagenpark.
2.9.
De volgende dag, 4 maart 2025, heeft [XX] telefonisch aan [ZZ] meegedeeld een bod van [bedrag a + b] exclusief 21% BTW voor de gehele onderneming inclusief het wagenpark redelijk te vinden. Op de vraag van [ZZ] hoe dit bedrag verdeeld diende te worden tussen Holding en TTB heeft [XX] geantwoord: “ [bedrag b] ten gunste van Holding en [bedrag a] ten gunste van de curator.” Naar aanleiding van het voorstel van [XX] heeft [ZZ] hem medegedeeld dat hij met [YY] zou overleggen. Enkele uren later heeft [YY] met [XX] gebeld. Toen is in ieder geval besproken dat [gedaagde 1] een bod van [bedrag a] exclusief BTW uit zou brengen aan de curator voor de activa van TTB. [gedaagde 1] heeft dit bod vervolgens ook uitgebracht en de curator heeft dit bod geaccepteerd.
2.10.
Op 6 maart 2025 heeft er ten kantore van de curator een bespreking plaatsgevonden waarbij aanwezig waren: de curator, [XX] , [YY] en twee medewerkers van [gedaagde 1] .
2.11.
Op 7 maart 2025 heeft [gedaagde 1] aan [XX] meegedeeld niet bereid te zijn om het wagenpark van Holding over te nemen voor de door [XX] voorgestelde prijs van [bedrag b] , omdat deze prijs volgens haar veel te hoog was.
2.12.
Op 10 maart 2025 heeft mr. Van Wijngaarden op verzoek van [XX] namens Holding een concept koopovereenkomst ter zake van het wagenpark aan [gedaagde 1] en haar advocaat gestuurd. In de begeleidende e-mail berichtte hij hen dat de concept koopovereenkomst was opgesteld naar aanleiding van de overeenstemming die was bereikt tijdens de gesprekken die hadden plaatsgevonden. In de considerans van de concept overeenkomst staat vermeld dat tijdens de bespreking op donderdag 5 maart 2025 (bedoeld zal zijn: 6 maart 2025) volledige overeenstemming was bereikt tussen [gedaagde 1] en de curator en tussen [gedaagde 1] en Holding, dat er toen nadere praktische afspraken zijn gemaakt aangaande de feitelijke overdracht van ‘de onderneming’ en dat deze op donderdag 13 maart 2025 zou worden geeffectueerd. Verder is in de overeenkomst ten aanzien van de twee door Holding geleasede voertuigen onder meer bepaald dat deze door [gedaagde 1] van Holding zouden worden gehuurd.
2.13.
In reactie op deze e-mail van mr. Van Wijngaarden heeft mr. Kalmijn, de toenmalige advocaat van [gedaagde 1] , namens haar aan mr. Van Wijngaarden bericht:
Anders dan door u gesteld is er slechts overeenstemming bereikt tussen de curator en
mijn cliënte. Tussen de heer [XX] en mijn cliënte werd tot op heden geen overeenstemming bereikt over de auto’s. De heer [XX] heeft u in deze onjuist geïnformeerd.
Aangezien de heer [YY] tot vandaag in het buitenland verbleef kunnen de onderhandelingen thans pas weer worden voortgezet. De heer [XX] kan daarover contact opnemen met cliënte om een afspraak in te plannen.
2.14.
Bij notariële akte van 10 maart 2025 is Trobo opgericht met [gedaagde 1] als bestuurder.
2.15.
Op 11 maart 2025 hebben de curator en [gedaagde 1] de door hen gesloten overeenkomst ter zake van de verkoop van de activa van TTB ondertekend. In die overeenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
Artikel 1. Definities
(…)
Handelsnaam c.a.
Handelsnaam, Domeinnaam, telefoonnummer (voor zover de curator bekend 0561-612 643
en 0513-745 145, Emailaccounts en website van de Vennootschap (voor zover
overdraagbaar).
(…)
Artikel 2. Activa
2.1
De Curator verkoopt aan Koper, gelijk Koper die van de Curator koopt:
1. de Bedrijfsinventaris;
2. de Handelsnaam c.a.;
3. de Goodwill.
2.2
De Curator maakt geen bezwaar tegen voorgezet gebruik door Koper van de Handelsnaam.
Artikel 8. Bijzondere bepalingen
8.1
Koper is in onderhandeling met de verhuurder van de door de Vennootschap gehuurde locatie aan de Keiweg 4 te Wolvega. Koper en de Curator gaan ervan uit dat Koper met de verhuurder een nieuw huurcontract zal sluiten per 1 april 2025. Koper zal de Curator hierover uiterlijk op 25 maart 2025 berichten. (…)
8.2
Indien er op 26 maart 2025 nog geen nieuwe huurovereenkomst is gesloten met de verhuurder staat het de Curator vrij om de huurovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. (…)
(…)
9.6
De Curator staat er niet voor in dat de Domeinnaam en de Handelsnaam mogelijk reeds elders worden gebruikt of dat de auteursrechten op de inhoud van de website bij de Vennootschap berusten.
2.16.
Op 15 maart 2025 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [XX] en [ZZ] en jr. waarbij ook [WW] , de zoon van [XX] , aanwezig was. Zij hebben toen geen overeenstemming kunnen bereiken over hun geschil over de vraag of [gedaagde 1] en Holding mondeling al overeenstemming hadden bereikt over de aankoop door [gedaagde 1] van het wagenpark van Holding.
2.17.
Op of rond 18 maart 2025 heeft [gedaagde 1] een huurovereenkomst gesloten met [verhuurder] ter zake van het pand aan de Keiweg 4 te Wolvega.
2.18.
Trobo voert de handelsnamen Trobo B.V. en Taxi Troost en De Boer.
2.19.
Per e-mail van 10 april 2025 gericht aan mr. Van Wijngaarden heeft mr. ten Cate namens [gedaagde 1] Holding gesommeerd om uiterlijk maandag 14 april vóór 16.00 uur de aan haar toebehorende auto’s van het terrein bij het pand aan de Keiweg 4 te verwijderen. Mr. Van Wijngaarden heeft namens Holding bij e-mail van 11 april 2025 afwijzend op de sommatie gereageerd en zich - kort gezegd – op het standpunt gesteld dat zij rechtmatig gebruik maakte van het pand en het bijbehorende terrein.
2.20.
De curator heeft per e-mail van 17 april 2025 - voor zover van belang - het volgende aan mr. Kalmijn bericht:
U vroeg mij aan te geven of er bij de bespreking op 6 maart gesproken is over de auto’s. Het antwoord is nee. Daar was ik geen partij in. We hebben toen gesproken over praktische zaken, zoals overname huur, datum overdracht exploitatie en hoe de maand maart afgefactureerd moest gaan worden, communicatie e.d.
2.21.
Per e-mail van 22 april 2025 heeft de curator – voor zover van belang – het volgende geantwoord op een e-mail van mr. Ten Cate:
Tijdens de bespreking van 6 maart is ter sprake gekomen dat de verhuurder boos was omdat er door Taxi Troost en De Boer via een kabel stroom werd afgetapt voor het opladen van elektrische auto’s en is afgesproken dat de heer [YY] een afspraak zou gaan maken met de verhuurder voor een gesprek over voortzetting van het huurcontract van Taxi Troost en de Boer door [gedaagde 1] .
Dat laatste heeft [YY] na zijn terugkomst uit Napels gedaan en terwijl hij met de verhuurder zat heeft hij mij toen gebeld. Toen hebben we mondeling afspraken gemaakt over overname van de huur door Dorenbos per 1 maart jl.
Over gebruik van het pand door Troost en de Boer Holding is nooit gesproken in mijn aanwezigheid. De rechtsgrond daarvoor zou ik niet weten.
2.22.
De bestuurder van [verhuurder] heeft per e-mail van 24 april 2025
- voor zover van belang - het volgende aan [XX] bericht:
Ik heb van mijn nieuwe huurder, [gedaagde 1] , vernomen dat de auto’s van Troost en de Boer Holding BV, nog steeds op mijn locatie op de keiweg 4, te Wolvega staan.
Ik vind dit te bizar voor woorden, (…) Ik heb deze locatie verhuurd vanaf 15 maart 2025 aan [gedaagde 1] . [verhuurder] nog [gedaagde 1] hebben hier toestemming voor gegeven.
Ik vraag U met klem deze auto’s per direct van deze locatie te verwijderen, (…)
3Het geschil
3.1.
Holding vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] zal gebieden om uitvoering te geven aan de mondeling met Holding
overeengekomen koopovereenkomst, inhoudende ondertekening van de
koopovereenkomst d.d. 10 maart 2025 en betaling van de koopsom ad [bedrag b]
binnen 3 werkdagen nadat in
onderhavig geding vonnis is gewezen. Dit op straffe van een dwangsom ad € 1.500,00
per dag voor iedere dag dat [gedaagde 1] het gebod niet nakomt met een maximum van € 150.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag alsmede een in goede justitie te bepalen maximum aan dwangsommen;
II. [gedaagde 1] zal gebieden om binnen 5 werkdagen nadat in onderhavig geding vonnis is
gewezen in onderhandeling met Holding te treden omtrent de overname of
compensatie anderszins van de twee leasevoertuigen met langlopende
leaseovereenkomsten. Dit op straffe van een dwangsom ad € 250,00 per dag voor
iedere dag dat [gedaagde 1] het gebod niet nakomt met een maximum van € 50.000,00 dan
wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag alsmede een in goede justitie
te bepalen maximum aan dwangsommen;
III. voor zover de voorzieningenrechter de vordering onder I afwijst, Trobo zal verbieden de naam ‘Taxi Troost en de Boer’ nog langer te gebruiken, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Trobo in strijd handelt met het opgelegde verbod met een maximum van € 50.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag alsmede een in goede justitie te bepalen maximum aan dwangsommen;
IV. voor zover de voorzieningenrechter de vordering onder I afwijst èn de vordering onder III toewijst, Trobo zal gebieden een ieder aan wie zij kenbaar heeft gemaakt dat zij handelt onder de naam ‘Taxi Troost en de Boer’ in kennis te stellen van het feit dat zij ten onrechte de naam ‘Troost en de Boer’ in haar naam ‘Taxi Troost en de Boer’ heeft opgenomen en vervolgens onder een andere handelsnaam verder gaat, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Trobo in gebreke blijft om aan dit gebod te voldoen met een maximum van € 50.000,00 dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag alsmede een in goede justitie te bepalen maximum aan dwangsommen;
V. [gedaagde 1] en Trobo hoofdelijk zal veroordelen om te gehengen en te gedogen dat Holding,
waaronder begrepen haar volledige wagenpark, de vrije toegang verkrijgt en behoudt
tot het pand met bijbehorende terrein dat [gedaagde 1] , dan wel Trobo van [verhuurder]
aan de Keiweg 4 te Wolvega huurt, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag of deel van een dag dat [gedaagde 1] c.s. na betekening
van dit vonnis weigert aan deze veroordeling uitvoering te geven met een maximum van € 50.000,00 dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag alsmede
een in goede justitie te bepalen maximum aan dwangsommen;
VI. voor zover de vordering onder V wordt afgewezen, [gedaagde 1] en/of Trobo zal veroordelen tot het in achtnemen van een te doen gebruikelijk wijze van opzegging van het gebruik van het pand Keiweg 4 te Wolvega door Holding met in achtneming van een redelijke opzegtermijn van drie maanden;
VII. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van onderhavig geding.
3.2.
Holding legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Primair stelt Holding dat [gedaagde 1] begin maart 2025 het aanbod heeft aanvaard dat [XX] namens Holding heeft gedaan, inhoudende dat [gedaagde 1] het wagenpark van Holding zou kopen voor een bedrag van [bedrag b] ex BTW en dat ook de door Holding geleasede voertuigen onderdeel van de overeenkomst zouden zijn. Voor het geval de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde 1] het aanbod niet heeft aanvaard, stelt Holding zich subsidiair op het standpunt dat
zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde 1] het aanbod heeft aanvaard. Meer subsidiair stelt Holding dat [gedaagde 1] misbruik probeert te maken van de door haar gecreëerde machtspositie ten opzichte van Holding door nu het wagenpark slechts voor een veel lager bedrag te willen kopen. Zij wist dat Holding en TTB volledig van elkaar afhankelijk waren in die zin dat zij zonder elkaar niet levensvatbaar waren. Door pas na het bereiken van overeenstemming met de curator over de overname van de activa van TTB aan Holding kenbaar te maken dat zij de vraagprijs voor het wagenpark te hoog vond, heeft zij Holding in een zwakkere onderhandelingspositie gemanoeuvreerd. Voorts handelt Trobo in strijd met artikel 2 Handelsnaamwet (Hnw) door de naam ‘Taxi Troost en de Boer’ in haar handelsnaam te gebruiken. Op grond van dit artikel kan een handelsnaam namelijk slechts worden overgedragen in verbinding met de onderneming die onder die naam wordt gedreven. Met uitsluitend de overname van de activa van TTB heeft [gedaagde 1] nog niet de gehele onderneming overgenomen. De curator kon ook niet zelfstandig de handelsnaam ‘Taxi Troost en de Boer’ aan [gedaagde 1] verkopen. De handelsnaam valt immers onder de bezittingen van de onderneming en de onderneming bestaat uit Holding en TTB. Holding heeft tot dusver hiervoor geen toestemming verleend. Tot slot brengt het feit dat [gedaagde 1] (c.s.) de huurovereenkomst voor het pand Keiweg 4 heeft overgenomen, geen verandering in het recht of de bevoegdheid van Holding om kantoor te houden op dit adres en om haar voertuigen hier te stallen. [gedaagde 1] c.s. dient de afspraak die hierover gold tussen Holding en TTB te respecteren.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Holding, met veroordeling van Holding in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Nakoming koopovereenkomst wagenpark en onderhandeling over leasevoertuigen
4.1.
Ten aanzien van de vorderingen onder I en II tot nakoming van de koopovereenkomst en onderhandeling over de twee leasevoertuigen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2.
De vordering tot nakoming van de koopovereenkomst betreft een geldvordering. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. Ook moet er sprake zijn van omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen in het geval hij in de bodemprocedure alsnog in het ongelijk wordt gesteld.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft het spoedeisend belang van Holding bij deze vorderingen betwist maar de voorzieningenrechter volgt haar daarin niet. [gedaagde 1] c.s. heeft namelijk onvoldoende bestreden dat Holding door het faillissement van TTB geen bron van inkomsten meer heeft. Holding heeft door de overlegging van leaseovereenkomsten die zij met Volkswagen Pon Financial Services B.V. heeft gesloten, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij maandelijkse betalingsverplichtingen heeft. Gelet hierop heeft zij er belang bij dat [gedaagde 1] op korte termijn wordt veroordeeld om de volgens haar bestaande koopovereenkomst na te komen. De tegenwerping van [gedaagde 1] c.s. dat Holding het wagenpark of een deel daarvan ook aan een derde kan verkopen en zo inkomsten kan genereren, gaat niet op. Dit standpunt ziet eraan voorbij dat Holding dan in strijd zou handelen met de volgens haar gesloten koopovereenkomst met [gedaagde 1] . Bovendien acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat Holding, zoals zij stelt, in dat geval een lagere koopprijs voor de auto’s zou krijgen dan de koopprijs die volgens haar met [gedaagde 1] is overeengekomen. Van haar kan niet worden verwacht met die mindere prijs genoegen te nemen als die overeenkomst inderdaad is gesloten.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen is van belang dat artikel 6:217 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Aanbod en aanvaarding zijn wilsverklaringen die in iedere vorm kunnen geschieden en die ook in één of meer gedragingen besloten kunnen liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Of aanbod en aanvaarding zich voordoen hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard en van wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikelen 3:33 en 3:35 BW).
4.5.
Vaststaat dat [XX] op 4 maart 2025 namens Holding telefonisch aan [ZZ] heeft medegedeeld dat hij een totale koopsom van [bedrag a + b] ex BTW voor TTB en het wagenpark van Holding redelijk zou vinden. Toen vervolgens door [ZZ] werd gevraagd hoe dit bedrag opgedeeld moest worden tussen TTB en Holding en welk bod [gedaagde 1] volgens [XX] aan de curator uit zou moeten brengen, heeft [XX] een verdeling voorgesteld van [bedrag b] voor het wagenpark van Holding en [bedrag a] voor de activa van TTB. Volgens Holding heeft [XX] ook gezegd dat Holding haar broek niet zou scheuren aan een tweetal nog langlopende leaseovereenkomsten, inhoudende dat deze beide voortuigen ‘part of the deal’ behoorden te zijn. Verder stelt zij dat deze mededelingen van [XX] een aanbod betroffen tot verkoop van het wagenpark aan [gedaagde 1] voor [bedrag b] , waarbij een regeling over de door haar geleasede voertuigen ook onderdeel van de overeenkomst zou zijn. Volgens haar heeft [gedaagde 1] dit aanbod geaccepteerd althans mocht zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde 1] dit aanbod heeft geaccepteerd. [gedaagde 1] c.s. heeft dit betwist.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde 1] c.s. de feiten en omstandigheden die volgens Holding de conclusie rechtvaardigen dat haar aanbod is aanvaard althans dat zij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, op een aantal cruciale punten voldoende gemotiveerd betwist. Dit maakt dat niet zonder nader onderzoek en eventuele bewijsvoering kan worden vastgesteld wie het gelijk aan haar zijde heeft. Een kort geding leent zich niet voor dergelijk onderzoek of dergelijke bewijsvoering. Daarom wordt in dit kort geding niet aannemelijk dat sprake is van de door Holding gestelde koopovereenkomst met [gedaagde 1] ter zake van haar wagenpark en overeenstemming over het treffen van een regeling ter zake van de door Holding geleasede voertuigen. Hiermee is niet voldaan aan de belangrijkste eis voor een geldvordering in kort geding. De voorzieningenrechter licht dit toe aan de hand van de volgende door Holding gestelde en cursief gedrukte feiten en omstandigheden.
4.6.1.
[ZZ] heeft aan het einde van het telefoongesprek met [XX] van 4 maart 2025 gezegd dat hij met [YY] zou overleggen. Enkele uren na dit telefoongesprek heef [YY] telefonisch aan [XX] medegedeeld dat hij overeenkomstig hetgeen [XX] met [ZZ] had besproken zou handelen.
[gedaagde 1] c.s. betwist niet dat [YY] later die dag met [XX] heeft gebeld maar volgens haar heeft hij enkel aan [XX] meegedeeld dat [gedaagde 1] een bieding van [bedrag a] ex BTW ging uitbrengen aan de curator op de activa van TTB. Weliswaar heeft [gedaagde 1] c.s. niet toegelicht waarom [YY] [XX] zou hebben opgebeld om enkel dit mee te delen, terwijl dit bod [XX] in feite niets aanging, maar een cruciaal deel van de inhoud van het gesprek wordt wel betwist.
4.6.2.
[gedaagde 1] heeft een bod uitgebracht van [bedrag a] voor de door de curator aangeboden activa waaronder de goodwill in going concern. Dit zou [gedaagde 1] volgens Holding nimmer hebben gedaan zonder te weten hoeveel zij voor de voertuigen diende te betalen, want zij heeft tijdens de schouw van het wagenpark op 3 maart 2025 gezegd dat zij de gehele onderneming, inclusief het wagenpark van Holding, wilde kopen. [gedaagde 1] c.s. heeft hiertegen ingebracht dat zij de voertuigen van Holding niet nodig had om het taxibedrijf van TTB voort te zetten, omdat zij zelf een groot wagenpark heeft. Volgens haar heeft zij tijdens de schouw van het wagenpark op 3 maart 2025 wel gezegd dat zij de gehele onderneming inclusief het wagenpark van Holding wilde kopen, maar wilde zij dat enkel doen tegen een redelijke prijs. Het enkele feit dat het bod dat zij aan de curator heeft uitgebracht voor de activa van TTB, het bedrag is dat [XX] op 4 maart 2025 had geadviseerd om als bod uit te brengen, wil volgens haar niet zeggen dat zij ook het bedrag van [bedrag b] heeft aanvaard dat [XX] in dat gesprek heeft genoemd als vraagprijs voor het wagenpark. Met dit betoog motiveert [gedaagde 1] haar betwisting.
4.6.3.
De curator heeft het bod van DMV aanvaard, waarna de curator de activa van TTB aan [gedaagde 1] heeft geleverd; Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom dit feit een aanwijzing vormt dat [gedaagde 1] het aanbod van Holding heeft geaccepteerd.
4.6.4.
Op 6 maart 2025 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij de curator en [gedaagde 1] aanwezig waren en [XX] namens Holding. Wegens gebrek aan beschikkingsbevoegdheid inzake TTB zou [XX] volgens Holding niets bij die bespreking te zoeken hebben, ware het niet dat hij bij deze bespreking aanwezig was om de belangen van Holding te behartigen.
Holding stelt dat er tijdens deze bespreking nadere afspraken zijn gemaakt aangaande de feitelijke overdracht van ‘de onderneming’, zijnde TTB en Holding, en dat deze op donderdag 13 maart 2025 zou worden geeffectueerd. [gedaagde 1] c.s. voert hiertegen aan dat [XX] niet alleen gevolmachtigde is van Holding maar ook van TTB en dat hij uit dien hoofde bij die bespreking aanwezig was. Voorts voert zij aan dat tijdens die bespreking enkel is gesproken over de overdracht van de activiteiten van TTB en dat de overname van het wagenpark van Holding niet ter sprake is gekomen. Dit standpunt vindt steun in de e-mail van de curator van 17 april 2025 (r.o. 2.20), waarin ook de curator aangeeft dat niet is gesproken over het wagenpark maar enkel over zaken verband houdende met de overdracht van de exploitatie van TTB.
4.6.5.
In de periode gelegen tussen dinsdagmiddag 4 maart en 6 maart 2025 heeft [gedaagde 1]
op generlei wijze kenbaar gemaakt dat zij geen gebruik wenste te maken van het aanbod
van Holding d.d. 4 maart 2025. Het uitblijven van deze afwijzing impliceert volgens Holding aanvaarding van het aanbod van Holding door [gedaagde 1] . [gedaagde 1] c.s. voert hiertegen aan dat [ZZ] en [YY] . aan het eind van de schouw van het wagenpark op 3 maart 2025 hebben aangegeven dat zij vóór de mogelijke aanschaf van het wagenpark eerst alle auto’s wilden zien, omdat een aantal auto’s van Holding niet aanwezig waren. Zij wilden dit volgens [gedaagde 1] c.s. doen, omdat in nijpende financiële situaties, waarin TTB zich al geruime tijd bevond, vaak noodzakelijk onderhoud en reparaties van voertuigen achterwege blijft. Nu [gedaagde 1] die ontbrekende auto’s niet heeft gezien na 3 maart 2025 kan daarom van wilsovereenstemming over de verkoop van het wagenpark geen sprake zijn en mocht Holding er evenmin gerechtvaardigd op vertrouwen dat haar aanbod was aanvaard, aldus [gedaagde 1] c.s. Voorts voert zij aan dat een mondeling aanbod op grond van artikel 6:221 BW vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard. De ‘stille periode’ is volgens haar daarom juist een omstandigheid die aantoont dat geen sprake is van aanvaarding van het aanbod door [gedaagde 1] . Holding bestrijdt dat [ZZ] en [YY] . op 3 maart 2025 het voorbehoud zouden hebben gemaakt dat zij eerst alle auto’s wilden zien alvorens eventueel een koopovereenkomst te willen sluiten. Echter ook als de voorzieningenrechter er veronderstellenderwijs met Holding vanuit zou gaan dat dat voorbehoud niet is gemaakt, is in dit kort geding gelet op alles wat [gedaagde 1] c.s. daartegen heeft aangevoerd, onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] het aanbod van Holding heeft aanvaard.
4.6.6.
[gedaagde 1] is zich samen met Trobo op 13 maart 2025 in het pand en op het terrein aan Keiweg 4 te Wolvega gaan vestigen alwaar zich het wagenpark van Holding bevond en bevindt. [gedaagde 1] c.s. heeft hiertegen ingebracht dat zij dit wagenpark niet hebben gebruikt en Holding ook hebben gesommeerd de voertuigen te verwijderen. Het in gebruik nemen van het pand en het terrein aan de Keiweg 4, had volgens haar dan ook niets te maken met het sluiten van een overeenkomst met Holding ter zake van het wagenpark maar was het gevolg van het sluiten van een huurovereenkomst ter zake van dat pand en terrein.
4.7.
Ten aanzien van het door [gedaagde 1] c.s. betwiste beroep van Holding op misbruik van omstandigheden overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Als dat beroep al zou slagen, kan dit niet tot toewijzing van de vordering leiden. Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een overeenkomst vernietigbaar indien zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Holding vordert echter geen vernietiging maar wil juist nakoming van een door haar gestelde overeenkomst. De voorzieningenrechter gaat daarom aan dit beroep voorbij.
4.8.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder I en II moeten worden afgewezen. Een belangenafweging leidt in de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel. In deze procedure is niet komen vast te staan of [gedaagde 1] een overeenkomst met Holding heeft gesloten. Dit zal eerst vastgesteld moeten worden. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die er toe zouden moeten leiden dat het belang van [gedaagde 1] om geen koopprijs te hoeven betalen die zij wellicht niet verschuldigd is, zou moeten wijken voor het belang van Holding om te beschikken over gelden om haar schuldeisers te kunnen voldoen.
Het gebruik van de woorden ‘Troost en De Boer’ in de handelsnaam van Trobo
4.9.
Het spoedeisend belang bij de vordering onder III en IV die zien op gesteld onrechtmatig gebruik door Trobo van de woorden ‘Troost en De Boer’ in haar handelsnaam, vloeit voort uit de aard van de gevorderde voorziening en is door [gedaagde 1] c.s. ook niet betwist. De vorderingen zijn echter niet toewijsbaar. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.10.
De stellingen die Holding aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd, nemen tot uitgangspunt dat zij en TTB gezamenlijk één onderneming vormden met één handelsnaam. Dat is niet juist. Er was sprake van twee (sterk) gelieerde ondernemingen met elk een eigen handelsnaam. TTB exploiteerde een taxibedrijf (onder meer) onder de handelsnaam Taxi Troost en de Boer BV en Holding exploiteert een onderneming die zich blijkens haar inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezighoudt met verkrijgen, beheren en vervreemden van roerende zaken en vermogensbeheer onder de handelsnaam Troost & De Boer Holding BV. Holding kan daarom niet gevolgd worden in haar stelling dat de handelsnaam van TTB op grond van artikel 2 Hnw door de curator niet overgedragen kon worden zonder dat ook het wagenpark van Holding werd overgedragen.
4.11.
Bovendien is de ratio van de eis in artikel 2 Hnw dat overgang van de handelsnaam mede-overgang van de onderneming behoeft, achterhaald. Naar huidige maatschappelijke opvattingen kan een handelsnaam als goed worden beschouwd, dat, afgezonderd van de onderneming, aan derden kan worden overgedragen. Daarbij komt dat, zo dit anders is, aan de verbinding tussen handelsnaam en onderneming, naar huidige maatstaven, geen al te grote eisen gesteld mogen worden (zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 april 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BM3008. Nu TTB opgehouden is te bestaan en de curator alle activa van TTB heeft overgedragen aan [gedaagde 1] , waaronder de goodwill, is de overdracht van de handelsnaam van TTB aan [gedaagde 1] niet strijdig met artikel 2 Hnw.
4.12.
Voor zover Holding stelt dat Trobo door het gebruik van de woorden ‘Troost en de Boer’ in haar handelsnaam, in strijd handelt met het verbod van artikel 5 Hnw, kan zij daarin evenmin wordt gevolgd. Op grond van artikel 5 Hnw is het verboden om een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Uit deze bepaling volgt dat een onderneming enkel in strijd met het verbod handelt door een bepaalde handelsnaam te voeren als een andere onderneming deze handelsnaam of een gelijkende handelsnaam eerder voerde. Dat Holding haar handelsnaam eerder voerde dan TTB is gesteld noch gebleken. Daarom is niet aannemelijk geworden dat Holding zich jegens TTB op dit verbod kon beroepen. Nu [gedaagde 1] de handelsnaam overgedragen heeft gekregen van de curator in het faillissement van TTB, is zij, waar het de handelsnaam betreft, als rechtsopvolger van TTB te beschouwen. Holding kan ook jegens haar daarom geen beroep doen op het verbod. Hetzelfde geldt voor Trobo, nu deze besloten vennootschap door [gedaagde 1] is opgericht en met haar toestemming de handelsnaam Taxi Troost en de Boer voert.
4.13.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de vordering onder III niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de vordering onder IV, nu ook deze vordering ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat het gebruik door Trobo van de woorden ‘Troost en de Boer’ in haar handelsnaam onrechtmatig is.
Vrije toegang Holding tot het pand met bijbehorende terrein aan de Keiweg 4 in Wolvega
4.14.
Het spoedeisend belang van Holding bij de vordering onder V om [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat Holding de vrije toegang verkrijgt en behoudt tot het pand met bijbehorende terrein aan de Keiweg 4 te Wolvega volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uit de stellingen van Holding. Het spoedeisend belang is door [gedaagde 1] c.s. ook niet betwist.
4.15.
[gedaagde 1] c.s. heeft tegen deze vordering aangevoerd dat noch de curator noch de verhuurder bekend is met enig recht van Holding op gebruik van het pand met bijbehorend terrein aan de Keiweg 4 in Wolvega. Zij wijst in dit verband op de e-mails van de curator en [verhuurder] van 22 respectievelijk 24 april 2025, die hiervoor onder r.o. 2.21 en 2.22 zijn geciteerd.
4.16.
De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan Holding lijkt te stellen, uit de huurovereenkomst die in 2021 met [verhuurder] is gesloten ter zake van het pand en het bijhorende terrein niet blijkt dat Holding partij was bij die overeenkomst.
Uit het feit dat de overeenkomst is ondertekend door ‘Huurder Troost en de Boer’ en in de kop van de huurovereenkomst ‘Taxi Troost en De Boer’ als geadresseerde staat, leidt de voorzieningenrechter af dat de huurovereenkomst is gesloten met TTB. Holding heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] c.s. ook niet aannemelijk gemaakt dat zij met instemming van TTB gebruik maakte van het pand en het terrein. Het enkele feit dat zij statutair gevestigd is aan de Keiweg 4 rechtvaardigt niet de conclusie dat zij daar ook feitelijk kantoor hield. Ook rechtvaardigt het feit dat haar voertuigen op het terrein stonden niet de conclusie dat zij het terrein gebruikte. Vast staat immers dat TTB deze voertuigen in gebruik had, zodat het logisch is dat deze voertuigen op het door TTB gehuurde terrein stonden.
4.17.
Ook indien Holding wel gevolgd zou moeten worden in haar standpunt dat zij met instemming van TTB gebruik maakte van het pand en het terrein aan de Keiweg 4, kan haar dit niet baten. Uit voormelde e-mail van de curator van 22 april 2025 volgt dat Holding de curator van dit gebruik niet op de hoogte heeft gesteld, terwijl zij wist dat de curator bezig was met overdracht van de activiteiten van TTB. Ook is niet gebleken dat zij tijdens de bespreking op 6 maart 2025, toen met [gedaagde 1] onder meer over overname van de huurovereenkomst door [gedaagde 1] is gesproken, hiervan melding heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had van Holding verwacht mogen worden om voor of tijdens die bespreking melding te maken van dit gebruik en mee te delen dat zij van mening was dat dit gebruik door [gedaagde 1] bij overname van de huurovereenkomst gerespecteerd moest worden. Door dat pas te doen, nadat [gedaagde 1] de huurovereenkomst met de verhuurder had gesloten, heeft zij [gedaagde 1] voor een voldongen feit geplaatst. Dit maakt dat zij haar recht heeft verwerkt om zich nu jegens [gedaagde 1] c.s. op een gebruiksrecht te beroepen.
4.18.
Vaststaat dat in ieder geval het wagenpark van Holding nog op het terrein bij de Keiweg 4 staat. De voorzieningenrechter acht het redelijk om Holding enige tijd te gunnen om een ander plek te zoeken voor die voertuigen en eventuele andere goederen van haar die zich in het pand bevinden. Hij zal daarom de vordering toewijzen voor een periode van één maand om Holding de gelegenheid te bieden haar wagenpark en eventuele andere goederen van haar van het terrein en uit het pand te verwijderen. Anders dan gevorderd, zal de voorzieningenrechter de vordering niet hoofdelijk uitspreken. De veroordeling betreft namelijk in wezen een tot een niet-doen, ten aanzien waarvan een hoofdelijke veroordeling in beginsel niet mogelijk is (zie HR 7 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0593).
4.19.
De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, zij het dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze als in het dictum weer te geven.
4.20.
Nu de vordering onder V deels wordt toegewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering onder VI is ingesteld. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan beoordeling van die vordering.
Proceskosten
4.21.
Holding is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht
€
6.861,00
- salaris advocaat
€
1.107,00
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
8.146,00
5De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om gedurende een maand na dagtekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat Holding, waaronder begrepen haar volledige wagenpark, de vrije toegang verkrijgt en behoudt tot het pand met bijbehorende terrein dat [gedaagde 1] van [verhuurder] aan de Keiweg 4 te Wolvega huurt, zodat Holding dit wagenpark en eventuele andere goederen van haar uit het pand en van het terrein kan verwijderen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 aan Holding voor iedere dag of deel van een dag dat zij na betekening van dit vonnis weigert aan de veroordeling onder 5.1 uitvoering te geven, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt Trobo tot betaling van een dwangsom van € 250,00 aan Holding voor iedere dag of deel van een dag dat zij na betekening van dit vonnis weigert aan de veroordeling onder 5.1 uitvoering te geven, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.
veroordeelt Holding in de proceskosten van € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Holding niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2025.
fn: 445