ECLI:NL:RBNNE:2025:2015
text/xml
public
2025-05-23T18:00:20
2025-05-23
Raad voor de Rechtspraak
nl
Rechtbank Noord-Nederland
2025-05-23
C/18/243447 / KG ZA 25-46
Uitspraak
Eerste aanleg - enkelvoudig
Kort geding
Op tegenspraak
NL
Groningen
Civiel recht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:2015
text/html
public
2025-05-23T13:20:40
2025-05-23
Raad voor de Rechtspraak
nl
ECLI:NL:RBNNE:2025:2015 Rechtbank Noord-Nederland , 23-05-2025 / C/18/243447 / KG ZA 25-46
Vordering geldsom in kort geding. Spoedeisend belang. Beroep op verrekening slaagt niet. In dit kort geding niet vast te stellen dat bevoegdelijk is verrekend en de vordering daarmee in zoverre reeds is voldaan. Beroep op opschorting slaagt. Onvoldoende grond voor toewijzing gevorderde verrekeningsverbod. Afwijzing vorderingen.
RECHTBANK Noord-Nederland
Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/243447 / KG ZA 25-46
Vonnis in kort geding van 23 mei 2025
in de zaak van
BIOMETHANOL CHEMIE NEDERLAND B.V.,
te Farmsum,
eisende partij,
hierna te noemen: BioMCN,
advocaat: mr. S.H.P. Koster,
tegen
CHEMCOM INDUSTRIES B.V.,
te Groningen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ChemCom,
advocaat: mr. L. Gasseling.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;- de conclusie van antwoord met producties;- de mondelinge behandeling van 7 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;- de pleitnota van BioMCN;- de pleitnota van ChemCom.
2De feiten
2.1.
BioMCN is actief in de productie en verkoop van (bio-)methanol. ChemCom drijft een onderneming op het gebied van de productie van industriële chemicaliën. BioMCN en ChemCom zijn beide gevestigd op het Chemiepark Delfzijl. BioMCN heeft haar bedrijfsactiviteiten op het Chemiepark in juli 2021 stilgelegd in verband met de hoge energieprijzen.
2.2.
Ondernemingen op het Chemiepark Delfzijl zijn voor hun bedrijfsactiviteiten van elkaar afhankelijk, omdat niet al deze ondernemingen een directe eigen aansluiting hebben op zogenaamde utilities. ChemCom is voor de levering van utilities (zoals stoom en elektriciteit) afhankelijk van BioMCN. BioMCN neemt deze utilities af van derde-partijen (die zij daarvoor rechtstreeks betaalt) en levert deze utilities door aan ChemCom. De kosten voor deze utilities worden door BioMCN bij ChemCom in rekening gebracht.
3Het geschil
3.1.
Volgens BioMCN is ChemCom in 2025 plots gestopt met het betalen van de facturen voor de doorlevering van utilities en staan inmiddels 5 facturen uit bij
ChemCom. BioMCN vordert in verband daarmee - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van ChemCom tot betaling van € 1.801.702,74, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
II. ChemCom te verbieden al dan niet toekomstige, (beweerde) vorderingen in verband met het gebruik van de Binnensteiger en aangesloten faciliteiten uit hoofde van de Bijlage, de Leidingwerkovereenkomst of enige andere overeenkomst te verrekenen met de openstaande en toekomstige vorderingen van BioMCN ter zake van de back-to-back doorlevering van utilities door BioMCN aan ChemCom, op straffe van een dwangsom ter hoogte van:
(a) het bedrag waarmee ChemCom in strijd met dit verbod tracht te verrekenen; of
(b) € 100.000 per overtreding, te vermeerderen met € 100.000 per dag dat de
overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000.000;
III. ChemCom te veroordelen tot betaling aan BioMCN van:
- € 6.775 aan buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW en
- de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan.
3.2.
ChemCom voert verweer. ChemCom betwist de (hoogte van de) facturen waar BioMCN betaling van vordert als zodanig niet, maar meent dat zij die facturen niet (meer) hoeft te betalen. ChemCom stelt een (tegen)vordering op BioMCN te hebben en beroept zich op verrekening, danwel opschorting. ChemCom concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van BioMCN, met veroordeling van BioMCN in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten). Bij toewijzing van enige vordering, verzoekt ChemCom hieraan de voorwaarde van zekerheidstelling door BioMCN te verbinden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Spoedeisend belang en belangenafweging
4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat BioMCN zogenaamde ‘utilities’ (door)levert aan ChemCom en dat de facturen waarvan BioMCN betaling vordert daarmee verband houden. Zoals ter zitting is gebleken gaat het daarbij om doorbelasting van reeds door BioMCN ten behoeve van ChemCom gemaakte kosten, zonder opslag voor winst en risico. Dat ChemCom aan BioMCN een vergoeding verschuldigd is voor de utilities en de hoogte van de betreffende bedragen wordt door ChemCom ook niet betwist. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van BioMCN worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het spoedeisend belang van BioMCN bij de gevraagde voorziening voldoende is gegeven. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nog dat het door ChemCom aangevoerde restitutierisico niet aan toewijzing in de weg staat. Dat niet zeker is of BioMCN verhaal biedt als in een bodemprocedure anders wordt beslist, zoals ChemCom aanvoert, is daarvoor onvoldoende.
Primair verweer (verrekening)
4.3.
Uit artikel 6:127, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW), volgt dat een schuldenaar de bevoegdheid heeft tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Het primaire verweer van ChemCom tegen de vordering van BioMCN strekt ertoe dat de facturen waar BioMCN betaling van vordert door ChemCom grotendeels zijn voldaan door verrekening met een drietal facturen van ChemCom d.d. 31 december 2024 voor een totaalbedrag van
€ 1.630.122,28 (incl. BTW). Voor het overige kan de vordering volgens ChemCom worden voldaan door verrekening van enkele andere facturen en heeft betaling van het restant plaatsgevonden.
4.4.
De facturen van ChemCom d.d. 31 december 2024 zien - kort gezegd - op vergoeding van (meer)kosten van ChemCom, omdat BioMCN volgens ChemCom haar verplichtingen onder een tweetal tussen hen geldende overeenkomsten sinds januari 2022 niet meer nakomt. Het gaat daarbij volgens ChemCom om kosten van gebruik van de binnensteiger en meerkosten als gevolg van de lage lossnelheid van de binnensteiger (arbeidskosten en demurrage). BioMCN heeft deze (tegen)vorderingen van ChemCom betwist. BioMCN heeft in dit verband aangevoerd dat de beweerde vordering van ChemCom geen steun vindt in de gemaakte afspraken en dat als ChemCom al een vordering had op BioMCN, haar vorderingsrecht inmiddels is vervallen op grond van art. 6:89 BW, omdat ChemCom de klachtplicht heeft geschonden.
4.5.
De voorzieningenrechter merkt hierover op dat in kort geding niet vast te stellen is of de door ChemCom genoemde tegenvorderingen juist zijn. Daarvoor is nader feitelijk onderzoek en bewijslevering nodig, waarvoor in kort geding geen plaats is
4.6.
Gelet op het voorgaande is voor de voorzieningenrechter niet vast te stellen dat door ChemCom bevoegdelijk is verrekend en de vordering van BioMCN daarmee in zoverre reeds is voldaan. Dit verweer van ChemCom slaagt dan ook niet.
4.7.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat indien zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een verrekeningsverweer in de zin van artikel 6:136 BW, hetgeen volgens ChemCom niet het geval is, dat verweer niet aan toewijzing van de vordering van BioMCN in de weg staat gelet op hetgeen onder 4.5 en 4.6 is overwogen. Daaruit volgt immers dat de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Subsidiair verweer (opschorting)
4.8.
ChemCom doet subsidiair een beroep op opschorting in de zin van artikel 6:52, althans artikel 6:262 BW. ChemCom stelt in dit verband dat zij een opeisbare vordering heeft en dat tussen de tegenover elkaar staande vorderingen van ChemCom en
BioMCN voldoende samenhang bestaat om opschorting te rechtvaardigen, omdat deze vorderingen voortvloeien uit het samenstel van verbintenissen tussen partijen met betrekking tot de exploitatie van het Chemiepark. BioMCN betwist dat. Volgens BioMCN heeft ChemCom onvoldoende onderbouwd dat zij een opeisbare vordering en is geen sprake van samenhang tussen de vordering van BioMCN die ziet op door ChemCom verbruikte utilities en de beweerde vorderingen van ChemCom.
4.9.
In dit verband is het bepaalde in artikel 6:52 BW relevant. Dat artikel luidt als volgt:
1.Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
2.Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechter aan een beroep op opschorting, als verweer tegen toewijzing van de vordering van de wederpartij, niet voorbij mag gaan. Daarnaast is in de rechtspraak over een dergelijk opschortingsverweer onder meer overwogen dat het feit dat de omvang van een vordering voorshands nog niet vaststaat, niet meebrengt dat die vordering nog niet opeisbaar is. Ook is daarin overwogen dat de rechter in gevallen waarin nog bewijslevering of een afzonderlijke procedure moet volgen voordat (de omvang van) de tegenvordering vaststaat, bij de beoordeling of de opschorting gerechtvaardigd is mag volstaan met een voorshands oordeel omtrent (de omvang van) die tegenvordering.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de door ChemCom gestelde en voldoende onderbouwde (tegen)vordering op BioMCN, voorshands niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er geen enkele vordering van ChemCom op BioMCN is. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat in het kader van dit kort geding aangenomen moet worden dat er een opeisbare vordering is.
4.12.
Een volgende vraag die gelet op het bepaalde in artikel 6:52 BW moet worden beantwoord is of er voldoende samenhang bestaat tussen de gestelde (tegen)vordering van ChemCom en de vordering van BioMCN. Uit het tweede lid van artikel 6:52 BW volgt dat een zodanige samenhang onder meer kan worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vorderingen van partijen verband houden met zaken die zij, gelet ook op de wederzijdse afhankelijkheid, doorlopend met elkaar doen en dat het kennelijk in de onderlinge verhouding eerder geaccepteerd is dat betalingen door een partij worden aangehouden zolang er geen duidelijkheid bestaat over een (andere) betalingsverplichting. ChemCom heeft verder gesteld dat opschorting in de gegeven omstandigheden proportioneel is, hetgeen door BioMCN als zodanig niet is betwist. Mede gelet op de hoogte van de over en weer gevorderde bedragen gaat de voorzieningenrechter er dan ook vanuit dat de opschorting proportioneel is. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat sprake is van voldoende samenhang tussen de vorderingen om de opschorting te rechtvaardigen.
4.13.
Dit oordeel zou anders kunnen luiden indien ChemCom de klachtplicht heeft geschonden, zoals BioMCN stelt, en dientengevolge het vorderingsrecht is vervallen. ChemCom heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij tijdig bij BioMCN heeft geklaagd onder meer gewezen op een e-mail van 18 januari 2023 en gespreksverslagen van 20 december 2023, 4 juni 2024 en 25 november 2024. Uit die stukken leidt de voorzieningenrechter af dat ChemCom al in 2023 heeft gewezen op de zeer langzame lossnelheden op de binnensteiger en hoge en onnodige demurragekosten als gevolg daarvan en over het ten onrechte in rekening brengen van ‘steigerhuur’ aan ChemCom. BioMCN heeft in dit verband niet meer aangevoerd dan dat de gespreksverslagen eenzijdig en zonder haar betrokkenheid zijn opgemaakt en dat de inhoud van de gespreksverslagen met betrekking tot de beweerde vorderingen van ChemCom feitelijk onjuist is en wordt betwist. Dat en waarom de gespreksverslagen de zakelijke inhoud van de gesprekken onjuist weergeven is door BioMCN echter niet (voldoende) onderbouwd. Het enkele feit dat het verslag door de andere partij is opgesteld is daarvoor in ieder geval onvoldoende. In het kader van dit kort geding kan niet worden onderzocht of het beroep op schending van de klachtplicht met succes kan worden gedaan.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van ChemCom op opschorting slaagt. Dat leidt ertoe dat het door BioMCN onder I. gevorderde niet toewijsbaar is.
Het gevorderde verrekeningsverbod wordt afgewezen
4.15.
Wat betreft het door BioMCN gevorderde verrekeningsverbod met betrekking tot vorderingen van BioMCN ter zake van de back-to-back doorlevering van utilities, merkt de voorzieningenrechter op dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen er tot nu toe in geslaagd zijn hun geschillen over betaling voor utilities in onderling overleg op te lossen. Weliswaar is in de onderhavige zaak door ChemCom een beroep gedaan op verrekening, waarvan de juistheid door de voorzieningenrechter niet is vast te stellen, maar dat enkele feit biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor toewijzing van het door BioMCN gevorderde verrekeningsverbod. De betreffende vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
BioMCN is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ChemCom worden begroot op:
- griffierecht
€
10.188,00
- salaris advocaat
€
1.107,00
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
11.473,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van BioMCN af,
5.2.
veroordeelt BioMCN in de proceskosten van € 11.473,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als BioMCN niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt BioMCN tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken mr. M. Griffioen op 23 mei 2025.
964
Zie in deze zin ook ECLI:NL:GHARL:2020:753, ro 4.3.
“Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats en er moeten dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal moeten worden betrokken.”
Zie ook ECLI:NL:GHSHE:2022:2918, ro. 6.4.3.:
“(..) Een vordering tot betaling van een geldsom kan in kort geding worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Ook hier kan het beeld worden geschetst van communicerende vaten waarin het hoge niveau van de ene factor het lage niveau van een andere factor kan opheffen.”
Zie ECLI:NL:HR:2002:AE0660, ro 3.4.
Zie randnummer 46 van de Conclusie van Antwoord.
Zie randnummer 76 van de Conclusie van Antwoord.
Gezamenlijke Methanol Tankenpark contract (de “GMT-Overeenkomst”, prod. 17 bij dagvaarding) en brief van 19 november 2018 met kenmerk [kenmerk] (de “Leidingwerkovereenkomst”, prod. 18 bij dagvaarding).
ECLI:NL:HR:2006:AX5379, ro. 3.3:
“3.3 Onderdeel I, dat erover klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep dat, naast het beroep op verrekening, door [eiseres] was gedaan op opschorting, is gegrond. In paragraaf 13 van haar conclusie van antwoord heeft [eiseres] zich in verband met het onbetaald blijven van haar hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde factuur van 28 maart 2001 subsidiair beroepen "op het recht haar prestatie op te schorten totdat in rechte is vastgesteld welke vorderingen partijen over en weer kunnen doen gelden". Dit verweer heeft [eiseres] in hoger beroep herhaald in de vorm van de hiervoor in 3.2 vermelde klacht dat de kantonrechter daaraan niet had mogen voorbijgaan. Desondanks heeft het hof het evenmin behandeld, en daarmee verzuimd in te gaan op een essentiële stelling van [eiseres], waarmee deze toewijzing van de vordering van WWW c.s. trachtte af te wenden.”
ECLI:NL:HR:2007:BA9610, ro. 4.6.
Zie bijvoorbeeld het gespreksverslag van 25 november 2024 (prod. 22 bij dagvaarding):
“Volgens [naam] staat er nu circa 1m€ open. [naam] vraagt of ChemCom direct betaald als de Elektra kwestie opgelost is. Antwoord [naam] is dat vervallen facturen direct vrijgegeven zullen worden voor betaling bij juiste facturatie.”