Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBNNE:2025:3759

Verzoek om een voorlopige voorziening in verband met beëindigen zorgtraject op grond van de Jeugdwet. Ontbreken dossier van het college. Toewijzing verzoek tot voortzetting zorgtraject tot zes weken na besluit op bezwaar. Dwangsom.

Rechtbank Noord-Nederland 16 September 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNNE:2025:3759 text/xml public 2025-09-16T17:42:51 2025-09-16 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Noord-Nederland 2025-09-16 25/3189 Uitspraak Voorlopige voorziening NL Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2025:3759 text/html public 2025-09-16T17:35:33 2025-09-16 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBNNE:2025:3759 Rechtbank Noord-Nederland , 16-09-2025 / 25/3189
Verzoek om een voorlopige voorziening in verband met beëindigen zorgtraject op grond van de Jeugdwet. Ontbreken dossier van het college. Toewijzing verzoek tot voortzetting zorgtraject tot zes weken na besluit op bezwaar. Dwangsom.

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 25/3189
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2025 in de zaak tussen
[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J.J. Achterveld),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de beëindiging van een zorgtraject. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Verzoekster heeft op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar gemaakt tegen de mondelinge mededeling van het college dat een zorgtraject wordt stopgezet per 1 juli 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Verzoekster heeft in het verzoekschrift aangegeven dat de indicatie voor het zorgtraject door [zorgverlener] liep tot 1 juli 2025 en kennelijk per die datum niet is verlengd, maar, zoals mondeling aan haar is meegedeeld, is beëindigd. Verzoekster stelt dat het college over deze beëindiging geen besluit heeft afgegeven, ondanks het verzoek van verzoekster dit wel te doen. Nu de betaling blijkt te zijn stopgezet, haar hulpverleners al twee maanden onbetaald zorg verlenen en verzoekster van het college geen reactie op haar brieven ontvangt, heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt te bepalen dat het zorgtraject door [zorgverlener] wordt gecontinueerd vanaf het moment dat het is stopgezet en overeenkomstig de zorg die is aangegeven in het eerdere ondersteuningsplan.

3. Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter het college op 5 september 2025 gevraagd de dossierstukken en een verweerschrift in te dienen op uiterlijk 11 september 2025. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze termijn, zonder bericht van het college van het tegendeel, als voldoende lang worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat bedoeld verzoek door het college is ontvangen en gelezen maar heeft binnen de gegeven termijn geen dossierstukken noch enige reactie van het college ontvangen. Op 12 september 2025 en op 15 september 2025 is vanuit de rechtbank telefonisch contact gezocht met het college over het ontbreken van de dossierstukken. Op 12 september 2025 lukte het niet telefonisch contact te krijgen. Op 15 september 2025 was er niemand aanwezig met kennis over de zaak van verzoekster en is er een terugbelverzoek neergelegd. Er is die dag namens het college niet teruggebeld. Ook zijn de dossierstukken niet alsnog ontvangen.

4. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd en ingediend een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu verzoekster immers al sinds 1 juli 2025 zonder indicatie en dus geld voor het zorgtraject bij [zorgverlener] zit. Door het ontbreken van een besluit (en overige dossierstukken) van de zijde van het college hierover is vooralsnog geenszins duidelijk waarom de indicatie is beëindigd. Een nieuw ondersteuningsplan kan niet als een besluit worden aangemerkt. Nu verder zonder reactie van het college evenmin duidelijk is wanneer een besluit op het bezwaar valt te verwachten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter bepaalt dat het college op basis van het eerdere ondersteuningsplan de zorg vanuit [zorgverlener] binnen een week na deze uitspraak voortzet, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2025 tot en met zes weken na het besluit op bezwaar.

5. Met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat het college weigerachtig blijft om op basis van het eerdere ondersteuningsplan de zorg vanuit [zorgverlener] binnen een week na deze uitspraak met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2025 voort te zetten tot en met zes weken na het besluit op bezwaar. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.

6. Omdat het verzoek wordt toegewezen moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek toe;

- bepaalt dat het college de indicatie voor zorg door [zorgverlener] , het zorgtraject, overeenkomstig het eerdere ondersteuningsplan binnen een week na deze uitspraak voortzet, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2025 tot en met zes weken na het besluit op bezwaar;

- bepaalt dat het college aan verzoekster een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat het college weigert om op basis van het eerdere ondersteuningsplan de zorg vanuit [zorgverlener] binnen een week na deze uitspraak met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2025 voort te zetten tot en met zes weken na het besluit op bezwaar, met een maximum van € 15.000,-;

- veroordeelt het college in de proceskosten van € 907,-;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan verzoekster vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen