Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/399277 / HA ZA 23-774
Vonnis in incident van 10 juli 2024
in de zaak van
NEWCO EUROPE B.V.,
te Klundert,
eisende partij,
hierna te noemen: NewCo,
advocaat: mr. R.L.G. Kraaijvanger,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde] GMBH,
te [plaats] ( [land] ),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Staab.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van NewCo van 23 oktober 2023
- de akte houdende een bevoegdheids- en aanhoudingsincident van [gedaagde] van 6 maart 2024
- de conclusie van antwoord in incident, tevens houdende aanvullende producties van NewCo van 17 april 2024
- de akte uitlating producties in incident van [gedaagde] van 1 mei 2024.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
Het geschil in de hoofdzaak in het kort
In de hoofdzaak speelt, samengevat, het volgende.
NewCo heeft (onder andere) winter-ruiterwisservloeistof -15 ⁰C gekocht bij [gedaagde] . Vanaf het najaar van 2022 heeft [gedaagde] deze vloeistof volgens NewCo afgeleverd in een magazijn in Deurne (hierna: Edco).
2.2.In de hoofdzaak stelt NewCo zich op het standpunt dat een deel van de geleverde ruiterwisservloeistof -15 ⁰C niet aan de overeenkomst beantwoordt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft volgens NewCo namelijk vastgesteld dat die vloeistof een te hoge concentratie methanol bevat. NewCo heeft op last van de NVWA in Nederland, België, Luxemburg en Duitsland terughaalacties uitgevoerd. Bij circa 1200 verkooppunten heeft NewCo jerrycans met ruiterwisservloeistof -15 ⁰C moeten terughalen.
De door [gedaagde] geleverde vloeistof beantwoordt volgens NewCo vanwege de aanwezigheid van methanol niet aan de tussen partijen gesloten overeenkomst. NewCo heeft daarom een deel van de facturen van [gedaagde] onbetaald gelaten. Dit tot een totaal bedrag van € 426.600,96, waarvan € 204.249,60 betrekking heeft op facturen voor de non-conforme ruitenwisservloeistof. NewCo beroept zich op een (partiële) ontbinding van de koopovereenkomst voor zover die betrekking heeft op de door [gedaagde] geleverde jerrycans met ruiterwisservloeistof -15 ⁰C. Op de koopovereenkomst van partijen is naast het Duitse recht het Weens Koopverdrag (verder: WKV) van toepassing.
In verband met de ontbinding vordert NewCo in de hoofdzaak op de voet van de betreffende artikelen van het WKV een verklaringen voor recht met betrekking tot de gestelde tekortkoming in de nakoming en de ontbinding van de koopovereenkomst en tot betaling van de volgende schadevergoedingsposten:
terugbetaling betaalde koopsom non-conforme vloeistof € 430.272,-
transportkosten € 52.917,46
bestuurlijke boete NVWA € 1.590,-
gederfde winst € 173.917,96
handelingskosten € 61.537,35
vernietigingskosten € 180.342,50
opslagkosten € 85.142,41
door derden geleverde diensten € 81.739,33
vertaalkosten dagvaarding € 3.449,-
NewCo kondigt in de dagvaarding ook aan, dat zij zich op verrekening zal beroepen als [gedaagde] in reconventie en vordering instelt tot betaling van het nog openstaande factuurbedragen met betrekking tot de wél conforme ruitenwisservloeistoffen.
2.4.NewCo baseert de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op artikel 7 lid 1 onder b van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Verordening Brussel I-bis). Daarin is in geval van een overeenkomst van koop van roerende lichamelijke zaken als bevoegde rechter aangewezen het gerecht van de plaats waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden. NewCo stelt dat de ruiterwisservloeistof door [gedaagde] werd afgeleverd in Deurne, Nederland.
2.5. [gedaagde] heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak. Uit de aktes van [gedaagde] met betrekking tot het voorliggende incident, maakt de rechtbank op dat [gedaagde] in de hoofdzaak in ieder geval zal betwisten dat de door haar aan NewCo geleverde winter-ruiterwisservloeistof -15 ⁰C niet aan de overeenkomst beantwoordt. Volgens [gedaagde] bevatte die ruiterwisservloeistof namelijk geen methanol.
De vordering van [gedaagde] in het incident en de grondslag daarvan
2.6. [gedaagde] vordert in deze incidentele procedure, dat de rechtbank de zaak aanhoudt totdat over de bevoegdheid van het Landgericht Osnabrück definitief is geoordeeld en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart als de bevoegdheid van het Landgericht Osnabrück definitief komt vast te staan.
[gedaagde] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
NewCo heeft vanaf 21 november 2022 de facturen van [gedaagde] niet meer betaald. In totaal gaat het om een factuurbedrag van € 426.600,96. Een gedeelte daarvan van € 204.249,60 heeft betrekking op de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C. Het restant-bedrag heeft betrekking op andere ruiterwisservloeistoffen die NewCo bij [gedaagde] heeft gekocht.
In verband met deze onbetaald gelaten facturen, heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 11 september 2023 NewCo opgeroepen te verschijnen voor het Landgericht Osnabrück. NewCo heeft de dagvaarding op 20 oktober 2023 van het Landgericht Osnabrück ontvangen.
[gedaagde] vordert in die procedure betaling van het genoemde bedrag van € 426.600,96. De bevoegdheid van het Landgericht baseert [gedaagde] op een in haar algemene voorwaarden opgenomen exclusieve forumkeuze. Volgens [gedaagde] zijn haar algemene voorwaarden van toepassing op de overeenkomst met NewCo.
NewCo is in de Duitse procedure verschenen en heeft daar allereerst de bevoegdheid van de Duitse rechter betwist. Inhoudelijk stelt NewCo zich in de Duitse procedure op het standpunt, dat [gedaagde] als gevolg van wanprestatie geen recht heeft op betaling van de onbetaald gebleven facturen met betrekking tot de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C. Voor zover [gedaagde] recht heeft op betaling van facturen die op andere vloeistoffen zien, beroept NewCo zich in de Duitse procedure op verrekening met door haar gestelde schadeposten.
Er zijn tussen partijen dus twee procedures aanhangig in verschillende landen, die allebei zien op het internationale handelsgeschil tussen partijen. De procedure in Duitsland is als eerste aanhangig gemaakt.
Ten aanzien van de vorderingen die betrekking hebben op de ontbinding door NewCo van de koopovereenkomst voor de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C is er sprake van litispendentie als bedoeld in artikel 29 van de Verordening Brussel I-bis. De rechtbank moet daarom haar uitspraak ambtshalve aanhouden totdat de bevoegdheid van de Duitse rechter vaststaat.
Nu [gedaagde] de procedure bij het Landgericht Osnabrück aanhangig heeft gemaakt op grond van een exclusief forumkeuzebeding, moet de rechtbank ook op grond van artikel 31 lid 2 Verordening Brussel I-bis de zaak aanhouden.
Ten aanzien van de overige vorderingen van NewCo (die dus betrekking hebben op andere door [gedaagde] geleverde producten dan de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C), is er volgens [gedaagde] sprake van connexiteit als bedoeld in artikel 30 Verordening Brussel I-bis. Uit dat artikel volgt dat de rechtbank ook de beoordeling van die vorderingen moet aanhouden.
Los hiervan, wijst [gedaagde] nog op de volgende aanvullende redenen om de zaak aan te houden:
het voorkomt dubbele kosten voor beide partijen;
het voorkomt onnodige druk op de rechtspraak;
het respecteert de forumkeuze ten gunste van Landgericht Osnabrück;
het bewaart de goede proceseconomie.
Het verweer van NewCo in het incident
NewCo voert in het incident het volgende verweer.
NewCo betwist dat tussen partijen een forumkeuze geldt als bedoeld in artikel 25 Verordening Brussel I-bis. Op de relatie tussen NewCo en [gedaagde] zijn geen algemene voorwaarden van toepassing.
Verder merkt NewCo op dat [gedaagde] in haar akte van 18 maart 2024 in de Duitse procedure de grondslag van haar vorderingen heeft gewijzigd. Die vorderingen van [gedaagde] zijn nu volledig en alleen gegrond op een door NewCo begane onrechtmatige daad (naar Duits recht). In het verlengde daarvan baseert [gedaagde] in die akte de bevoegdheid van het Landgericht Osnabrück in de akte daarom nu op artikel 7 lid 2 Verordening Brussel I-bis. [gedaagde] heeft het in haar akte niet meer over een forumkeuzebeding in haar algemene voorwaarden.
De onrechtmatige daad van NewCo zou volgens [gedaagde] daaruit bestaan, kort samengevat, dat NewCo jegens haar bedrog/fraude heeft gepleegd door te stellen dat de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C een verboden hoeveelheid methanol bevat. NewCo zou daarom volgens [gedaagde] op onterechte gronden schadevergoeding van [gedaagde] vorderen op grond van een koopovereenkomst en bovendien op onterechte gronden een beroep doen op verrekening. Ook ziet het bedrog/de fraude van NewCo er volgens [gedaagde] op, dat NewCo opzettelijk 61 orders heeft geplaatst voor de levering door [gedaagde] van ruiterwisservloeistoffen, terwijl NewCo op voorhand al wist dat zij die niet zou betalen.
Het beroep van [gedaagde] op een door NewCo gepleegde onrechtmatige daad is volstrekte onzin. Het dient alleen maar om bevoegdheid van de Duitse rechter te creëren. Voor zover de Duitse rechter al bevoegd zou zijn om kennis te nemen van de vorderingen van [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad, maakt dat de Duitse rechter echter niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering van [gedaagde] op NewCo tot betaling van openstaande facturen in verband met de tussen partijen geldende koopovereenkomst. Artikel 7 lid 1 onder b Verordening Brussel I-bis bewerkstelligt immers een concentratie van bevoegdheid door ten aanzien van geschillen over koopovereenkomsten slechts één rechter bevoegd te verklaren (en wel de rechter van de plaats van levering, hier zijnde Nederland/Deurne). Uitsluitend de rechtbank Oost-Brabant is dus de bevoegde rechter om te oordelen over de door NewCo in de hoofdzaak ingestelde vorderingen op [gedaagde] .
Van litispendentie als bedoeld in artikel 29 Verordening Brussel I-bis is dan volgens NewCo geen sprake. De vorderingen van partijen over en weer betreffen niet hetzelfde onderwerp en berusten niet op dezelfde oorzaak. Voor het geval de rechtbank wel litispendentie aanneemt, stelt NewCo zich op het standpunt dat de Nederlandse procedure eerder aanhangig was, omdat [gedaagde] pas in haar akte van 18 maart 2024 in de Duitse procedure (en dus na de dagvaarding in deze zaak) haar vorderingen op grond van onrechtmatige daad tegen NewCo heeft ingesteld.
Ook is volgens NewCo geen sprake van connexiteit als bedoeld in artikel 30 Verordening Brussel I-bis (dat overigens slechts een “kan”-bepaling is). De door [gedaagde] gestelde vrees voor onverenigbare beslissingen van de Duitse en de Nederlandse rechter is onterecht. Voor zover het Landgericht Osnabrück zich al bevoegd gaat verklaren, kan zij uitsluitend oordelen over de door [gedaagde] tegen NewCo ingestelde vorderingen uit onrechtmatige daad. De rechtbank Oost-Brabant zal oordelen over de door NewCo ingestelde vorderingen op grond van de koopovereenkomst van partijen, die wordt beheerst door het WKV. Ook hierbij geldt overigens dat de Nederlandse procedure in wezen eerder aanhangig was dan de Duitse procedure.
Ten slotte acht NewCo de door [gedaagde] genoemde aanvullende redenen voor aanhouding van de zaak ongegrond.
In reactie op de inbreng door NewCo van de Duitse akte van [gedaagde] van 18 maart 2024, heeft [gedaagde] in haar laatste akte nog het volgende aangevoerd.
Anders dan NewCo stelt, heeft [gedaagde] in haar akte van 18 maart 2024 geen bevoegdheids- en/of vorderingsgronden prijsgegeven. Zij heeft de gronden van de vordering zoals opgenomen in de dagvaarding dus niet laten varen. [gedaagde] heeft in de akte die gronden alleen aangevuld. [gedaagde] beroept zich in de Duitse procedure nu primair op onrechtmatige daad. Ook met die grondslag vordert [gedaagde] echter betaling van haar leveringsfacturen. De vordering van [gedaagde] uit onrechtmatige daad is dus verbonden aan, en bestaat enkel naast, de vordering van [gedaagde] op NewCo uit hoofde van de tussen partijen gesloten koopovereenkomsten.
3.1.Het onderhavige geval betreft een burgerlijke- of handelszaak waarop de Verordening Brussel I-bis ingevolge artikel 1 daarvan materieel toepasselijk is. Brussel I-bis is ook formeel toepasselijk nu beide partijen woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat. Ten slotte is Verordening Brussel I-bis temporeel toepasselijk, gelet op het tijdstip waarop de in deze zaak te behandelen vorderingen zijn ingesteld.
Is er sprake van litispendentie (artikel 29 Verordening Brussel I-bis)?
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Artikel 29 Verordening Brussel I-bis hanteert als cumulatieve vereisten voor litispendentie dat sprake moet zijn van (1) “dezelfde partijen” en van vorderingen die (2) “hetzelfde onderwerp” betreffen en op (3) “dezelfde oorzaak” berusten. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat deze begrippen autonoom moeten worden uitgelegd (vgl. onder andere HvJ 8 december 1987, NJ 1989/420 (Gubisch/Palumbo)).
Onder het begrip onderwerp in de zin van artikel 29 Verordening Brussel I-bis moet worden verstaan het doel van de vordering. Het begrip oorzaak in de zin van dat artikel omvat de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd (vlg. onder andere HvJ 19 oktober 2017, ecli:eu:c:2017:771 (Tatry/Maciej Ratai)).
Om te bepalen of vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen, moet uitsluitend rekening worden gehouden met de aanspraken van de eisers in elk van de gedingen en niet met de verweermiddelen - van welke aard dan ook - die een verweerder (gedaagde) eventueel aanvoert (HvJ 8 mei 2003, NJ 2006/349 (Gantner/Basch)).
Vast staat dat de procedures in Nederland en Duitsland door dezelfde partijen wordt gevoerd. Aan dat vereiste is dus voldaan. De rechtbank gaat er verder van uit dat de vorderingen in de Duitse procedure eerder zijn aangebracht dan de vorderingen in de onderhavige procedure. Daarbij is het volgende van belang.
Artikel 32 Verordening Brussel I-bis bepaalt wanneer een zaak wordt geacht te zijn aangebracht bij een gerecht. In dat artikel wordt onderscheid gemaakt tussen het systeem waarbij een zaak aanhangig wordt door een processtuk bij het gerecht in te dienen (lid 1 onder a) en het systeem waarbij het inleidende processtuk voor indiening bij het gerecht eerste betekend moet worden aan de wederpartij (lid 1 onder b). In Nederland geldt een stelsel als bedoeld onder b en in Duitsland een stelsel als bedoeld onder a van lid 1.
Betekening van de dagvaarding in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2023. Dat is de datum die dan volgens artikel 32 lid 1 onder b Verordening Brussel I-bis als tijdstip van aanhangigheid van de onderhavige zaak heeft te gelden. In een Duitse civiele procedure is een vordering (“Klage”) aanhangig op het moment van instellen van deze vordering. Het instellen vindt plaats door het indienen (“Zustellung”) van het proces inleidende stuk (“Klageschrift”) bij het betreffende gerecht. In dit geval gebeurde dat in ieder geval vóór 23 oktober 2023. Op 20 oktober 2023 is het Klageschrift van [gedaagde] immers door het Landgericht Osnabrück aan NewCo verstrekt. Dit betekent dat de onderhavige zaak later aanhangig is gemaakt, namelijk op 23 oktober 2023 dan de zaak voor het Landgericht Osnabrück.
3.4.De omstandigheid dat [gedaagde] in de Duitse procedure na het aanbrengen van haar zaak de grondslag van haar vordering heeft aangevuld en de nieuwe grondslag als primaire grondslag heeft aangemerkt, maakt het voorgaande niet anders. Onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] haar overige vorderingen en stellingen ten aanzien van de bevoegdheid heeft prijsgegeven Wel ziet de rechtbank daarin aanleiding om bij de verdere beoordeling van dit incident uit te gaan van de nu primair door [gedaagde] gestelde grondslag in de Duitse procedure (de onrechtmatige daad).
Voor een geslaagd beroep van [gedaagde] op artikel 29 Verordening Brussel I-bis is vereist dat de vorderingen van partijen in de Nederlandse en Duitse procedure dezelfde oorzaak hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake.
[gedaagde] heeft haar vorderingen in de Duitse procedure gebaseerd op een buitencontractuele aansprakelijkheid, namelijk op grond van een door NewCo gepleegde onrechtmatige daad naar Duits recht. Hiertoe stelt [gedaagde] - kort samengevat - dat NewCo artikel 263 lid 3 onder 2 van het (Duitse) Strafgesetzbuch heeft overtreden. De (door NewCo gegeven en onbetwist gebleven) vertaling van dat artikel luidt:
“(1) Iedereen die, met de bedoeling een onwettig financieel voordeel voor zichzelf of een derde te verkrijgen, de bezittingen van een ander schaadt door een fout te creëren of in stand te houden door valse voorwendselen te doen of door ware feiten te verdraaien of te onderdrukken, wordt gestraft met een gevangenisstraf van tot vijf jaar of gestraft met een boete.
[…]
(3) In bijzonder ernstige gevallen bedraagt de straf een gevangenisstraf van zes maanden tot tien jaar. Een bijzonder ernstig geval doet zich meestal voor bij de dader die
[…]
2. een grootschalig verlies van activa veroorzaakt of handelingen verricht met de
bedoeling een groot aantal mensen het risico te geven hun activa te verliezen door
voortdurend fraude te plegen,
[…]”
Deze strafrechtelijke rechtsnorm beschermt niet alleen het algemeen belang, maar heeft ook tot doel om een bepaalde kring van personen te beschermen. [gedaagde] stelt dat NewCo deze strafrechtelijke norm jegens haar heeft geschonden door ten onrechte te stellen dat de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C een verboden hoeveelheid methanol bevat en door opzettelijk 61 orders voor ruiterwisservloeistof te plaatsen, wetende dat zij de facturen daarvoor niet zou betalen. Dit leidt er volgens [gedaagde] toe dat zij een civielrechtelijke aanspraak heeft op NewCo uit onrechtmatige daad, op grond waarvan NewCo de schade van [gedaagde] moet vergoeden en tot betaling van de openstaande facturen moet overgaan.
De onderhavige vordering is gebaseerd op contractuele aansprakelijkheid, namelijk een tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst. In dit verband stelt NewCo dat een deel van de door haar bij [gedaagde] gekochte goederen een verboden hoeveelheid methanol bevatten en om die reden niet voldoen aan de overeenkomst.
Hoewel er deels een overlap is van de relevante feiten die in beide procedures een rol spelen, zijn de rechtsregels die tot staving van beide vordering worden aangevoerd wezenlijk verschillend. Ook het doel van de ingestelde vorderingen is een andere, namelijk in de onderhavige procedure het vaststellen van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst en ontbinding en in de Duitse procedure het vaststellen van aansprakelijkheid en betaling van de facturen.
Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet op grond van litispendentie kan aanhouden en dat zij zich - aangenomen dat de Duitse rechter zich bevoegd zal verklaren om van de vorderingen van [gedaagde] kennis te nemen - ook niet op die grond onbevoegd zal kunnen verklaren.
Is artikel 31 Verordening Brussel I-bis van toepassing?
3.6.Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van [gedaagde] op het tweede lid van dit artikel niet slagen. Dat artikellid ziet op de situatie dat in geval van litispendentie als bedoeld in artikel 29 Verordening Brussel I-bis, de bevoegdheid van de laatst aangezochte rechter is gebaseerd op een exclusief forumkeuzebeding. Dit situatie doet zich hier niet voor, omdat het beroep van [gedaagde] op litispendentie niet slaagt én omdat [gedaagde] zich juist bij de eerst aangezochte rechter op een forumkeuzebeding beroept.
Is er sprake van connexiteit (artikel 30 Verordening Brussel I-bis)?
3.7.In verband met dit incident heeft [gedaagde] naast een beroep op litispendentie (zie hiervoor) tevens een beroep gedaan op connexiteit (artikel 30 Verordening Brussel I-bis). Dit met het kennelijke doel dat de onderhavige zaak wordt aangehouden totdat de Duitse rechter heeft beslist omtrent zijn bevoegdheid dan wel - voor het geval de Duitse rechter zich bevoegd verklaart - heeft beslist op de inhoudelijke punten die samenhangen met de hier in Nederland aanhangig gemaakte vorderingen van NewCo. Dit om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen.
Artikel 30 Verordening Brussel I-bis bepaalt in lid 1 dat wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak kan aanhouden.
Samenhangend in de zin van dat artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken, onverenigbare beslissingen worden gegeven Het begrip samenhang moet ruim worden uitgelegd en omvat alle gevallen waarin bij afzonderlijke behandeling en berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor tegenstrijdige uitspraken.
Dit artikel heeft tot doel een betere coördinatie van de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid binnen de Europese Unie te verzekeren en te vermijden dat beslissingen worden gegeven die, ook al kunnen zij afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd, uiteenlopen of onderling tegenstrijdig zijn.
Het gevaar van tegenstrijdige uitspraken in voormelde zin is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak - anders dan NewCo betoogt - wel degelijk aanwezig. In zowel de Nederlandse als in de Duitse procedure is van doorslaggevend belang de vraag of de ruiterwisservloeistof -15 ⁰C (een verboden hoeveelheid) methanol bevat. Dit is tussen partijen in geschil. Eveneens is in de Duitse procedure onderwerp van debat dat volgens NewCo haar een beroep op verrekening toekomt omdat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] omdat de ruiterwisselvloeistof niet aan de overeenkomst beantwoordt vanwege de hoeveelheid methanol. Als de Duitse en de Nederlandse rechter zich gelijktijdig over deze vraag uitlaten, bestaat het gevaar van onverenigbare tegenstrijdige uitspraken op dat punt.
Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhang tussen de vorderingen in de zin van het eerste lid van artikel 30 Verordening Brussel I-bis. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanleiding is om de verdere beoordeling van deze zaak aan te houden totdat de Duitse rechter zich onbevoegd heeft verklaard of over deze punten een beslissing heeft genomen. De rechtbank zal daarom tot aanhouding van de zaak overgaan.
De proceskosten:
3.10.NewCo heeft in het incident als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat |
€ |
614,00 |
(1,00 punten × € 614,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
792,00 |
De verdere procedure in de hoofdzaak:
3.11.De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol. De meest gerede partij kan de zaak weer opbrengen.
3.12.Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.
De rechtbank,
in het incident:
4.1.wijst de gevorderde aanhouding van de hoofdzaak op de voet van artikel 30 Verordening Brussel I-bis toe,
4.2.veroordeelt NewCo in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als NewCo niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.wijst het meer of anders gevorderde in het incident af,
in de hoofdzaak:
4.4.verwijst de zaak naar de parkeerrol van 2 oktober 2024,
4.5.houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.