Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBOVE:2022:3408

17 November 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/260628 / HA ZA 21-25

Vonnis van 2 november 2022

in de zaak van

[X] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. H.E. ter Horst te Zwolle,

tegen

[Y] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. J.M. van Rongen te Heerenveen.

Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.

De procedure

1.1.De rechtbank heeft op de vorderingen in incident van [Y] tot schorsing en voeging beslist in het vonnis van 12 mei 2021 en die vorderingen afgewezen.

1.2.In het tussenvonnis van 25 augustus 2021 heeft de rechtbank bepaald dat deze zaak mondeling wordt behandeld. Daarna heeft de rechtbank nog kennis genomen van de aktes van 13 januari 2022 van [X] en van [Y] .

1.3.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022, maar is geschorst nadat een verzoek tot wraking van de behandelend rechter werd gedaan. De wrakingskamer in deze rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

1.4.Bij aktes van 9 juni 2022 hebben zowel [X] als [Y] hun eis nogmaals gewijzigd.

1.5.De rechtbank heeft de mondelinge behandeling voortgezet op 9 juni 2022. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben gesproken aan de hand van hun spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

1.6.Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank bepaald dat zij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing en de toelichting daarop deelt de rechtbank vandaag mee in dit vonnis.

Inleiding op de zaak

Opmerkingen vooraf.

2.1. [X] is deze zaak begonnen met zijn dagvaarding van 17 december 2020. Daarvoor maar ook daarna zijn er meerdere rechterlijke uitspraken tussen partijen gewezen. Die uitspraken hebben niet geleid tot een definitieve oplossing van het geschil dat partijen verdeeld houdt. Eerder is sprake van een verharding van standpunten, wat blijkt uit de over en weer gedane uitlatingen en eiswijzigingen. De rechtbank zal doen wat van haar gevraagd wordt en dat is een beslissing nemen over de vorderingen over en weer die in deze zaak zijn ingediend, waarbij de rechtbank ervan bewust is dat ook deze uitspraak niet zal leiden tot een finale oplossing. Partijen hebben daarin hoofdzakelijk zelf de regie.

2.2.Hierna zal de rechtbank eerst kort samenvatten waarover het geschil gaat. Daarna zal de rechtbank ingaan op de eiswijzigingen over en weer. De (laatste) eiswijziging van [Y] zal de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde voor een deel niet toelaten. De eiswijzigingen van [X] zijn wel toelaatbaar. Vervolgens zal de rechtbank de diverse vorderingen bespreken en beoordelen.

2.3.Het eindoordeel in deze zaak kan nog niet worden gegeven, omdat de rechtbank nog een nadere schriftelijke toelichting van partijen verlangt. Wel neemt de rechtbank een aantal bindende eindbeslissingen, die te zijner tijd in het eindvonnis worden opgenomen. Het verzoek om afgifte van de financiële administratie van de vof wordt al toegewezen in dit vonnis.

Waarover gaat deze zaak?

2.4.Partijen zijn broers van elkaar. In 2010 zijn zij een melkveehouderij begonnen. In dat kader hebben zij een vennootschap onder firma (hierna: vof) opgericht. Vanwege een verschil van inzicht hebben partijen in 2015 afspraken gemaakt over een beëindiging van de vof en de voortzetting daarvan door [X] . De vof en de beëindigingsovereenkomst vormen een bron van conflict tussen partijen. Daarover zijn verschillende rechterlijke uitspraken gewezen.

2.5.Bij vonnis in kort geding van 19 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter [Y] verboden om bepaalde rechtshandelingen uit naam van de vof te verrichten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00. Omdat [Y] volgens [X] die veroordeling meerdere keren niet is nagekomen, en ook zijn verplichtingen uit de vof-akte niet, komt de eis van [X] in deze procedure neer op het incasseren van de dwangsommen en van contractuele boetes. Ook wil [X] geïnformeerd worden over het reilen en zeilen van de vof. Daarom vraagt hij om afgifte van bepaalde documenten door [Y] .

2.6.Volgens [Y] komt [X] de afspraken uit de vof-akte niet na. Hij pleegt concurrentie doordat hij een eigen onderneming is begonnen. [Y] eist daarom betaling van de contractuele boete uit de vof-akte. Ook wil hij opheffing van de beslagen die [X] heeft laten leggen en ontheffing uit de veroordeling in het kortgedingvonnis van 19 juni 2018. Tot slot wil [Y] een voorschot op een redelijk loon, uit te betalen door de vof.

De eiswijzigingen.

2.7. [X] stelt dat [Y] na het uitbrengen van de dagvaarding nog veertien keer (akte wijziging van eis van 13 januari 2022) en nog eens zestien keer (akte wijziging van eis van 9 juni 2022) in strijd heeft gehandeld met de veroordeling uit het vonnis in kort geding. Daarom heeft [X] zijn eis tot betaling van dwangsommen vermeerderd: [X] vordert betaling van een bedrag van in totaal € 290.000,00 aan dwangsommen. Verder heeft [X] na het uitbrengen van de dagvaarding geconstateerd dat [Y] in strijd handelt met het concurrentiebeding uit de vof-akte door in privé land te huren en dit land aan de vof te verhuren. Op overtreding van het concurrentiebeding staat een contractuele boete, die volgens [X] is opgelopen tot een bedrag van € 879.000,00.

2.8.Een eisende partij kan zijn vordering op elk moment in de procedure wijzigen, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen en de eiswijziging niet in strijd is met de goede procesorde. In dit geval liggen de eiswijzigingen van [X] in het verlengde van het debat dat al van meet af aan wordt gevoerd tussen partijen. [Y] heeft zich er voldoende op kunnen voorbereiden, wat ook blijkt uit zijn verweer ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat de beide eiswijzigingen toelaatbaar zijn. Ter zitting heeft [X] zijn eis overigens ook verminderd. Volgens hem is gebleken dat een achttal overtredingen niet langer als zodanig zijn aan te merken. De dwangsomvordering is daarom verminderd met een bedrag van € 40.000,00.

2.9.De eiswijziging in reconventie van 13 januari 2022 is ook toelaatbaar. [Y] heeft zijn vordering tot betaling van de contractuele boete gewijzigd, omdat de overtredingen naar zijn mening voortduren en de boetes daardoor oplopen. In totaal vordert [Y] nu € 1.106.500,00 aan contractuele boetes.

2.10.De eiswijziging in reconventie van 9 juni 2022 is niet geheel toelaatbaar. De hogere contractuele boetes (€ 1.180.000,00) en een hoger redelijk loon te betalen door de vof uit die eiswijziging liggen in lijn met de aanvankelijke eis in reconventie en in het verlengde van het debat tussen partijen. Datzelfde is niet te zeggen van de eis die [Y] vooropstelt, neerkomend op de ontbinding van de vof en ‘toescheiding’ van het vermogen van de vof aan [Y] . Die vordering is al aan de orde in een andere procedure bij de rechtbank (zaaknummer 210483). Die procedure is kort voor de mondelinge behandeling in deze zaak door [X] van de parkeerrol (een soort wachtstand voor zaken waarin niet wordt voort geprocedeerd) gehaald voor het verder procederen over de wijze van beëindiging van de vof. De rechtbank acht het daarom in strijd met de goede procesorde en bovendien in strijd met de proceseconomie om hetzelfde onderwerp ook in deze procedure te betrekken. De rechtbank laat die eiswijziging daarom in zoverre buiten beschouwing.

2.11.Wat [X] en [Y] eisen en de grondslagen van hun vorderingen zal de rechtbank hierna nader aan de orde stellen.

In conventie

Wat [X] wil.

3.1. [X] eist dat de rechtbank uitspreekt (voor recht verklaart) dat [Y] in totaal 50 overtredingen van het vonnis in kort geding van 19 juni 2018 heeft begaan. Die overtredingen staan beschreven in de dagvaarding (na wijziging van eis: 20), in de akte van 13 januari 2022 (14) en in de akte van 9 juni 2022 (16). Gelet op die overtredingen eist [X] betaling van [Y] van € 250.000,00 aan dwangsommen (vorderingen I en II).

3.2. [X] wil inzage in de financiële administratie van de vof, en eist dat [Y] aan de veroordeling tot afgifte van die documenten moet meewerken op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag (vordering III).

3.3. [X] eist betaling van de contractuele boete ter hoogte van € 879.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2022, en te vermeerderen met € 500,00 per dag tot de dag dat [Y] geen percelen grond meer huurt (vordering IV).

3.4.Wat de huur van percelen grond betreft eist [X] ook dat [Y] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis bewijs overlegt dat [Y] alle met hem aangegane huurovereenkomsten van percelen grond heeft opgezegd tegen de eerst mogelijke datum en dat het [Y] wordt verboden nieuwe huurovereenkomsten aan te gaan. Dit alles op straffe van een dwangsom (vorderingen V en VI).

3.5.Tot slot wil [X] dat [Y] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, een bedrag aan nakosten daaronder begrepen (vordering VII).

De vorderingen die verband houden met het niet-naleven van het vonnis van 19 juni 2018 en de dwangsommen (vorderingen I en II).

Wat vooraf is gegaan.

3.6.Partijen zijn broers van elkaar. In 2010 zijn zij een melkveehouderij begonnen. Op 25 maart 2014 hebben zij een vennootschapsakte ondertekend om hun samenwerking juridisch vorm te geven, waarmee de vennootschap onder firma [A] is opgericht. In artikel 6 lid 2 van de vof-akte staat het volgende:

Ieder van de vennoten is bevoegd de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te binden, voor haar te handelen en te tekenen, en gelden voor haar te ontvangen en uit te geven, echter voor zover dit valt binnen de grenzen van het doel van de vennootschap en met dien verstande, dat de medewerking van de andere vennoot steeds is vereist voor:

a. het huren, verhuren, huur opzeggen, verkrijgen, vervreemden of bezwaren van onroerende zaken;

b. het ter leen opnemen en verstrekken van gelden, het aangaan van kredietovereenkomsten en het beschikken over tegoeden bij de bank van de vennootschap;

c. (…)

d. het aanstellen en ontslaan van personeel en de vaststelling van hun salarissen en arbeidsvoorwaarden;

(…)

g. het aangaan van alle rechtshandelingen, andere dan hiervoor genoemd, waarvan het belang of de waarde een bedrag van € 5.000 te boven gaat, waaronder niet begrepen het opnemen van beschikbare gelden bij de bankier van de vennootschap.

3.7.Vanwege een verschil van inzicht hebben partijen in juli 2015 afspraken gemaakt over een beëindiging van de vof en de voortzetting daarvan door [X] (vaststellingsovereenkomst). Deze rechtbank heeft in het vonnis van 5 februari 2020 (zaaknummer 210483) geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden en partijen ook thans nog bindt. In het hoger beroep tegen dit vonnis heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 1 februari 2022 dit oordeel in stand gelaten. Het gerechtshof heeft het vonnis bekrachtigd en de zaak voor een deel terugverwezen naar deze rechtbank ter verdere behandeling en afdoening.

3.8.In 2018 is [X] een kort geding begonnen tegen [Y] , omdat [Y] zonder overleg investeringen heeft gedaan in het melkveebedrijf, zoals het realiseren van een sleufsilo. Ook heeft hij een investering gedaan van € 110.000,00 voor de aankoop van fosfaatrechten. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 19 juni 2018 geoordeeld dat [Y] daarmee meermaals in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 6 van de vof-akte. Daarom heeft de voorzieningenrechter in het dictum van dat vonnis het volgende beslist:

7.1 verbiedt [Y] zonder medewerking van [X] de in artikel 6 lid 2 onder a tot en met g van de vof-akte beschreven (rechts)handelingen te verrichten,

7.2 veroordeelt [Y] om aan [X] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij, na betekening van dit vonnis, niet aan de in 7.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,00 is bereikt,

In het hoger beroep dat [Y] tegen dit kort geding vonnis heeft ingesteld heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2019 zijn bezwaren tegen dit oordeel verworpen. In zijn mondelinge uitspraak heeft het gerechtshof ook een ‘ordemaatregel’ getroffen door tussen partijen te bepalen dat het bedrag van € 5.000,00 uit artikel 6 van de vof-akte een bedrag exclusief btw is.

3.9. [Y] is een kort geding begonnen waarin hij onder meer heeft gevorderd dat [X] wordt veroordeeld tot het staken van de executie van het kortgedingvonnis van 19 juni 218. Die vordering is bij vonnis van 15 januari 2019 in zoverre toegewezen dat [X] , gelet op het hoger beroep dat toen nog liep tegen het vonnis van 19 juni 2018, is bevolen om de uitvoering te staken en gestaakt te houden van de executoriale beslagen die namens [X] ten laste van [Y] zijn gelegd op 16 november 2018 onder de Rabobank en FrieslandCampina, alsmede het executoriale beslag dat op 20 november 2018 namens [X] ten laste van [Y] is gelegd onder de vof.

De vordering van [X] nader beschouwd en het verweer daartegen.

3.10. [X] legt aan zijn eis ten grondslag dat [Y] het verbod dat de voorzieningenrechter hem heeft opgelegd in het vonnis van 19 juni 2018 inmiddels 50 maal heeft overtreden. Dat heeft [X] kunnen waarnemen door de bankgegevens van de VOF te raadplegen en door inzage in de correspondentie met de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO). Kort samengevat betreffen de overtredingen het huren van percelen land, het inhuren van personeel, aankoop van vee en maïs en het sluiten van overeenkomsten met loonbedrijven. Voor al die rechtshandelingen geldt dat zij een waarde van € 5.000,00 of meer vertegenwoordigen en [Y] daarover geen voorafgaand overleg met [X] heeft gevoerd, en zij daarmee dus in strijd zijn met artikel 6 lid 2 van de vof-akte.

3.11. [Y] heeft uiteengezet dat hij het melkveebedrijf sinds maart 2015 alleen voert. Afspraken om de boel te verdelen zijn tot nu toe op niets uitgelopen. Dat is een leemte waarin de vof-akte, maar ook de vaststellingsovereenkomst van 14/16 juli 2015, niet hebben voorzien. Het is niet mogelijk het melkveebedrijf draaiende te houden zonder verplichtingen aan te gaan en zonder overeenkomsten te sluiten die een bedrag van € 5.000,00 te boven gaan. Daarom werd al jarenlang in praktische zin van artikel 6 lid 2 van de vof-akte afgeweken. In de periode van maart 2015 tot juni 2018 heeft [Y] die rechtshandelingen boven € 5.000,00 verricht met medeweten van [X] , zonder dat [X] heeft geprotesteerd. Hij stemde dus in met de wijze waarop [Y] het bedrijf beheerde en deze ‘bedrijfskosten’ maakte. Dat [X] het niet eens is met mogelijke investeringen, zoals de aankoop van fosfaatrechten, maakt dat niet anders. Na juni 2018 heeft [Y] geen investeringen, maar ook geen gewone bedrijfskosten voldaan die het bedrag van € 5.000,00 te boven gaan. Daarom betwist [Y] dat hij dwangsommen aan [X] verschuldigd is.

Het verdere verweer van [Y] tegen betaling van de dwangsommen valt in de volgende onderdelen uiteen:

  1. [X] is niet ontvankelijk in zijn vordering.

  2. Het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 is niet rechtsgeldig betekend.

  3. Er staat een fout in het dictum in het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 en de dwangsom is verjaard.

  4. [Y] betwist de feitelijke niet-nakoming van de veroordeling.

  5. [X] maakt misbruik van zijn bevoegdheid.

  6. [Y] doet een beroep op verrekening met een voorschot op de contractuele boete die [X] aan hem verschuldigd is (eis in reconventie).

Ad 1. [X] is niet ontvankelijk in zijn vordering.

3.12. [Y] vindt dat [X] niet ontvankelijk is in zijn vordering tot betaling van de dwangsom. In de andere procedure tussen partijen die bij de rechtbank aanhangig is, moet worden beslist op de vordering tot ontbinding van de vof. [Y] bepleit de ontbinding van de vof-overeenkomst met terugwerkende kracht per 31 december 2015. Als de rechtbank hem volgt, kan niet geoordeeld worden dat [Y] na juni 2018 de vof-akte heeft geschonden aangezien die afspraken – naar dan vaststaat – per 1 januari 2016 niet meer tussen partijen gelden.

3.13.De rechtbank verwerpt dat beroep op niet-ontvankelijkheid. In de eerste plaats ziet de vordering van [X] op de incasso van dwangsommen die verbeurd zouden zijn wegens het niet nakomen van een vonnis, en niet op niet-nakoming van een overeenkomst. [Y] dient zich op grond van dat vonnis te onthouden van rechtshandelingen die in een bepaalde overeenkomst genoemd worden. Daarbij komt dat uit artikel 7A:1684 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de ontbinding van een vof door de rechter geen terugwerkende kracht heeft.

Ad 2. Het vonnis is niet betekend.

3.14.Verder voert [Y] aan dat [X] niet heeft aangetoond dat het vonnis van 19 juni 2018 rechtsgeldig is betekend. [X] heeft echter het betekeningsexploot van 22 juni 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat de grosse van het kortgedingvonnis (gewaarmerkt afschrift van een vonnis) aan [Y] in persoon is betekend. De stelling van [Y] , dat het vonnis niet rechtsgeldig aan hem zou zijn betekend, is daarom feitelijk onjuist. Dat verweer verdraagt zich bovendien niet met het verweer dat de dwangsom verjaard zou zijn, dat hierna nog aan de orde komt.

3.15.Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 bekrachtigd. Er is geen sprake (geweest) van een daaraan voorafgegane schorsing van de tenuitvoerlegging. Het arrest van het gerechtshof hoefde daarom – anders dan [Y] heeft aangevoerd met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1530) – niet opnieuw te worden betekend; de dwangsomveroordeling is steeds van kracht geweest.

Ad 3. Fout in het dictum en de verjaring van de dwangsom.

3.16. [Y] heeft erop gewezen dat in het dictum staat dat [Y] een dwangsom verbeurt voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij na betekening van het vonnis niet aan de hoofdveroordeling voldoet. Aangezien [X] van mening is dat [Y] het verbod al in juli 2018 heeft overtreden en er inmiddels sinds die constatering meer dan 60 dagen verstreken zijn, zou de maximumdwangsom al aan [X] verbeurd zijn, zo stelt [Y] . Die dwangsom is verjaard, aangezien inmiddels meer dan zes maanden zijn verstreken.

3.17.De rechtbank volgt [Y] daarin niet. [Y] is ertoe veroordeeld de afspraken uit artikel 6 lid 2 van de vof-akte na te komen. De dwangsomveroordeling strekt ertoe dat [Y] een dwangsom aan [X] verbeurt voor iedere dag (of gedeelte daarvan) dat [Y] zonder medewerking van [X] een rechtshandeling verricht zoals beschreven in de vof-akte. De rechtshandelingen die hier aan de orde zijn worden niet dagelijks herhaald(elijk verricht). Daarom loopt de dwangsom niet dagelijks na de voltooiing van één rechtshandeling verder op.

3.18.Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is. Dat staat in artikel 611g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verjaring wordt geschorst zolang degene die de veroordeling verkreeg, dat is [X] , met het verbeuren van de dwangsom redelijkerwijze niet bekend kon zijn. Dat volgt uit lid 3. Bij een beroep op verjaring geldt de hoofdregel dat degene die er een beroep op doet de feiten en omstandigheden moet stellen – en bij betwisting moet bewijzen – die leiden tot de conclusie dat de rechtsvordering is verjaard. [X] heeft de diverse deurwaardersexploten overgelegd, waaruit zou kunnen blijken dat hij de verjaring van de dwangsom tijdig heeft gestuit. Het lag op de weg van [Y] om met nauwkeurigheid te stellen welke overtreding volgens hem desalniettemin is verjaard. [Y] heeft dat nagelaten. Het beroep op verjaring wordt daarom gepasseerd.

Ad 4. De feitelijke (niet-)nakoming.

3.19. [X] heeft geconstateerd dat [Y] in 50 gevallen de veroordeling niet is nagekomen. Daarom vordert hij betaling van € 250.000,00 van [Y] .

[Y] meent dat het dictum van het kortgedingvonnis, net als de vof-akte, uitleg behoeven. Zíjn uitleg brengt mee dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de vof-akte. In de jaren dat de vennoten in goede harmonie samenwerkten, waren uitgaven van meer dan € 5.000,00 aan de orde van de dag. Een aantal koeien of een grote partij maïs overstijgt dat bedrag gemakkelijk. Er was geen praktijk van toestemming vragen. Het beheer van de onderneming vergde het maken van dergelijke bedrijfskosten nu eenmaal. Ook na het feitelijk verbreken van de samenwerking in 2015, bleef voorgaande praktijk voortbestaan en lag [X] niet dwars. Dat werd pas anders toen [X] in het geweer kwam tegen de investering in fosfaatrechten door [Y] . Die voorgeschiedenis is volgens [Y] van belang voor de door hem voorgestane dynamische Haviltex-uitleg van de vof-akte, die [Y] zo uitlegt dat artikel 6 van de vof-akte verhindert dat een vennoot zonder toestemming van de andere vennoot investeringen doet in de onderneming, maar niet in het maken van bedrijfskosten in het belang van (het beheer van) de onderneming. Een redelijke uitleg van de vof-akte brengt mee dat iedere vennoot bevoegd is rechtshandelingen te verrichten ter waarde van € 30.000,00, aldus [Y] .

Daarbij komt dat [X] ten onrechte rechtshandelingen bij elkaar optelt, zoals de aanschaf van verschillende partijen voer over een langere periode. [Y] kijkt echter naar elke feitelijke betaling per factuur en heeft bij het verstrekken van opdrachten aan loonbedrijven of het doen van aankopen steeds ervoor gezorgd daarmee onder de grens van € 5.000,00 te blijven. [Y] is daarnaast op de gestelde overtredingen nader ingegaan en heeft grotendeels weersproken dat sprake is van het handelen in strijd met de vof-akte. Al met al meent hij dat hij geen dwangsom aan [X] is verschuldigd.

3.21.De rechtbank is van oordeel dat het algemene verweer van [Y] over de uitleg van het vonnis en de vof-akte niet opgaat.

3.21.1.Of dwangsommen zijn verschuldigd, moet worden vastgesteld door te toetsen of de uitvoering van de handelingen waartoe een partij is veroordeeld, dan wel het nalaten daarvan, beantwoordt aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld (zie het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2008, te vinden op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:HR:2008:BB8905). Dat betreft niet een cao-uitleg of een louter taalkundige interpretatie. Het gaat om de wijze waarop de veroordeling door partijen moest worden begrepen en, blijkens de formulering daarvan, ook door de rechter zelf is verstaan (zie het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1989, te vinden met kenmerk ECLI:NL:HR:1989:AG6115).

3.21.2.De voorzieningenrechter heeft [Y] in het kortgedingvonnis veroordeeld tot nakoming van artikel 6 lid 2 van de vof-akte. Daarin staan de rechtshandelingen opgesomd die iedere vennoot mag verrichten namens de vof mits hij toestemming heeft van de andere vennoot. [Y] bepleit dat de gewone bedrijfskosten daar niet onder vallen, maar voor die uitleg ontbreekt ieder aanknopingspunt. De vof-akte maakt geen onderscheid tussen bedrijfskosten en investeringen. Het mag zo zijn dat de onenigheid tussen partijen is ontstaan toen [Y] een bedrag van € 110.000,00 investeerde in fosfaatrechten en dat [X] voorheen niet moeilijk deed over hoge uitgaven, maar inmiddels zijn de kaarten anders geschud. [Y] moet zich houden aan de bepaling dat hij voorafgaande toestemming van [X] nodig heeft voor het verrichten van rechtshandelingen. Ook in het kortgedingvonnis ontbreken bedoelde aanknopingspunten.

3.22.In de dagvaarding heeft [X] enige toelichting gegeven op de vermeende overtredingen van de veroordeling uit het kortgedingvonnis van 19 juni 2018. Ook bij de wijzigingen van eis is een – zij het summiere – toelichting gegeven op de vermeende verdere overtredingen door [Y] . [Y] heeft in zijn conclusie van antwoord in conventie de beschuldigingen stuk voor stuk betwist en die betwisting merendeels onderbouwd met facturen, die zouden kunnen aantonen dat het in veel gevallen om een optelsom gaat van meerdere rechtshandelingen beneden een waarde van € 5.000,00. Aan dit onderwerp is op de mondelinge behandeling minder aandacht besteed, waardoor [X] niet voldoende heeft kunnen reageren op de verweren van [Y] . Het debat is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitgekristalliseerd om een gewogen eindbeslissing te geven. Wel komt het de rechtbank voor dat [X] veel meer tekst en uitleg moet geven bij de vermeende overtredingen, nu op hem de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [Y] zich niet aan de veroordeling heeft gehouden en [Y] het nodige tegen de overtredingen heeft gesteld.

3.23.Gelet op voorgaande zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen een nadere toelichting van de eigen standpunten kunnen geven. [Y] heeft alle beweerdelijke overtredingen al besproken (voor het laatst in de pleitaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling), zodat de rechtbank [X] eerst aan het woord zal laten. Vanzelfsprekend mag [Y] op de nadere uitleg van [X] reageren.

Ad 5. Misbruik van bevoegdheid.

3.24. [Y] vindt dat [X] misbruik maakt van de situatie: [X] onthoudt zijn instemming aan rechtshandelingen met als enige doel het ‘oogsten van dwangsommen’. Ter illustratie heeft [Y] een e-mailconversatie overgelegd, waaruit blijkt dat [Y] heeft gevraagd om toestemming voor het inhuren van een melker. Dit speelde medio juli 2021. [X] stelt diverse vragen over de arbeidsovereenkomst die de vof aangaat, maar als puntje bij paaltje komt reageert hij niet meer en onthoudt hij zijn goedkeuring aan [Y] .

3.25. [X] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij zijn goedkeuring niet heeft willen onthouden, maar hij wilde simpelweg weten wie de melker was die de vof in dienst zou nemen. Daar is pas antwoord op gekomen nadat de melker aan het werk was gegaan. [X] meent dat het overleg voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst had behoren plaats te vinden en betwist dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid: [X] is degene die de vof zal overnemen en wil daarom overleg over welk personeel in dienst wordt genomen.

3.26.De rechtbank overweegt dat [Y] zijn verweer dat [X] misbruik maakt van zijn bevoegdheid summier heeft onderbouwd aan de hand van één voorbeeld, dat [X] op feitelijke gronden heeft weersproken. Gelet op diens argumenten, die [Y] wat betreft het voorbeeld van de melker niet verder heeft weerlegd, kan niet worden gezegd dat [X] misbruik maakt van zijn bevoegdheid uit artikel 6 van de vof-akte. Andere feiten en omstandigheden die die richting op wijzen heeft [Y] niet aangevoerd.

Tot slot over vorderingen I en II.

3.27.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing inzake vorderingen I en II aan. Pas na de vaststelling of [Y] enig bedrag aan dwangsom aan [X] verschuldigd is, zal het beroep op verrekening kunnen worden beoordeeld (verweer ad 6).

De vordering tot afgifte van stukken (vordering III).

3.28. [X] wil inzicht in de financiële administratie van de vof. Daarom vordert hij afgifte daarvan. Die vordering is gebaseerd op artikel 843a Rv. Een verzoek op grond van dat artikel kan worden toegewezen als aan de drie volgende cumulatieve voorwaarden van het eerste lid is voldaan:

  1. degene die het verzoek instelt, dient een rechtmatig belang te hebben

  2. het moet gaan om bepaalde bescheiden (gegevens)

  3. aangaande een rechtsbetrekking waarin de verzoeker partij is.

3.29.Ter zitting heeft [X] toegelicht dat het hem voornamelijk gaat om inzage in de inkoop- en verkoopfacturen en de arbeid- en huurovereenkomsten van de vof. De gevraagde informatie heeft hij als mede-vennoot nodig om de waarde van de onderneming te kunnen (laten) bepalen. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [X] hiermee in feite aan de drie bovenstaande voorwaarden voldoet. Het verweer van [Y] dat er geen rechtsgrondslag is of [X] geen rechtmatig belang bij zijn vordering heeft, wordt daarom gepasseerd. Ook heeft [Y] gesteld dat [X] al over de gevraagde gegevens beschikt, omdat die ter beschikking zijn gesteld in het kader van een adviestraject. [Y] laat echter na om die stelling feitelijk te onderbouwen. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat [X] om stukken vraagt die hij al in zijn bezit zou hebben. Ook dat punt passeert de rechtbank daarom.

3.30. [Y] heeft voorts bezwaren van praktische aard opgevoerd. Hij meent dat hij als bewaarder van de administratie verantwoordelijk is voor het bewaren daarvan. Het verstrekken van de administratie zou dan tot problemen kunnen leiden. De rechtbank overweegt dat die problemen voorkomen worden door een afschrift te maken van de administratie.

3.31.De toezegging van [Y] dat [X] de informatie mag inzien op locatie geeft de rechtbank aanleiding om de vordering van [X] onder de volgende voorwaarde toe te wijzen (zie lid 2 van artikel 843a Rv). De rechtbank zal bepalen dat [Y] verplicht is binnen twee maanden na betekening van dit vonnis mee te werken aan het verstrekken van de benodigde inzage in de financiële administratie. [X] zal daartoe een derde mogen aanwijzen (maar wel een beroepsbeoefenaar die zich aan professionele standaarden behoort te houden, zoals een notaris, accountant of advocaat). [Y] moet aan deze derde inzage bieden in de volledige administratie. Deze derde mag die stukken uit de administratie kopiëren die deze persoon noodzakelijk acht. Als [Y] niet binnen genoemde twee maanden op deze wijze meewerkt aan de gevraagde inzage in de financiële administratie zal [Y] verplicht zijn de volledige financiële administratie in afschrift aan [X] te verstrekken op straffe van een dwangsom.

De contractuele boete (vordering IV) en het verbod tot staken van huur en verhuur van land (vorderingen V en VI).

3.32. [X] stelt dat [Y] sinds 1 april 2017 in privé land huurt en dit land vervolgens – mogelijk met een opslag – verhuurt aan de vof. [X] kwalificeert dat handelen als concurrentie, hetgeen in strijd is met de vof-akte. [Y] is daarom volgens [X] de contractuele boete verschuldigd die per 9 juni 2022 is opgelopen tot een bedrag van € 879.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. [X] eist dat de rechtbank [Y] zal verplichten lopende huurovereenkomsten op te zeggen en bewijs daarvan te overleggen en dat de rechtbank [Y] zal verbieden nieuwe huurovereenkomsten aan te gaan.

3.33. [Y] heeft zich tegen de vordering verweerd. Hij heeft uitgelegd dat de vof verplicht is om over 71.5 ha grond te beschikken vanwege de verplichte ‘fosfaatplaatsingsruimte eigen grond’. De vof beschikt zelf over weinig land en is daarom gedwongen om ongeveer 39 ha land van anderen te gebruiken. Dat gebeurt deels volgens plaatselijk gewoonterecht, ‘jaarhuur’. Zo’n overeenkomst is steeds mondeling en duurt een jaar. Ten minste negen landeigenaren willen geen zaken doen met de vof zolang [X] daar onderdeel van uitmaakt, maar zij zijn wel bereid land aan [Y] ter beschikking te stellen krachtens jaarhuur. [Y] stelt op zijn beurt die percelen weer ter beschikking aan de vof. De vof lijdt hierdoor geen schade. Sterker, zonder dit land zou de vof niet kunnen functioneren. Van concurrentie of strijd met artikel 8 van de vof-akte is al met al volgens [Y] geen sprake. Daarnaast heeft [Y] – kort gezegd – naar voren gebracht dat [X] nooit een aanmaning heeft gestuurd. Hij heeft dan ook geen recht op betaling van de contractuele boete (artikel 6:93 BW). Verder vindt [Y] dat [X] misbruik van bevoegdheid maakt en dat het beroep van [X] op artikel 8 van de vof-akte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [Y] is sprake van rechtsverwerking, aangezien [X] al jarenlang op de hoogte is van de handelwijze van [Y] en nooit heeft geprotesteerd. Tot slot doet [Y] een beroep op matiging van de contractuele boete.

De rechtbank overweegt dat de vordering van [X] moet worden getoetst aan artikel 8 van de vof-akte, waarin het volgende staat:


Artikel 8: non-concurrentie tijdens het bestaan van de vennootschap

1. Het is ieder van de vennoten tijdens de duur van de vennootschap zonder schriftelijke toestemming van de andere vennoot, verboden direct of indirect voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen buiten de vennootschap het opfokbedrijf uit te oefenen of deel te nemen aan de oprichting van enige andere onderneming of bij een andere onderneming rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, daarin of daarvoor werkzaam te zijn, hetzij met, hetzij zonder geldelijke vergoeding, of anderen daarin of daarvoor voor hem direct of indirect werkzaam te doen zijn.

2. De vennoot die de in het vorige lid genoemde bepaling overtreedt, verbeurt ten behoeve van de andere vennoot een boete van € 5.000 voor elke overtreding, alsmede € 500 voor elke dag dat een verboden toestand voortduurt, op eerste aanmaning zonder sommatie of ingebrekestelling door hem aan de andere vennoot te voldoen, onverminderd alle verdere rechten van de andere vennoot, als gevolg van deze overeenkomst en als gevolg van de wet.

3.35.De rechtbank is van oordeel dat [X] , gelet op het verweer van [Y] , onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te concluderen dat [Y] in strijd heeft gehandeld met het non-concurrentiebeding. Ter zitting heeft [X] immers erkend dat het één op één doorverhuren van land niet valt onder ongeoorloofde concurrentie als bedoeld in artikel 8 van de vof-akte, al stelt [X] dat [Y] daarvoor wel steeds toestemming nodig heeft (krachtens artikel 6 van de vof-akte). Waar het [X] om gaat is dat als de vof aan hem wordt toebedeeld, hij ervoor vreest dat de onderneming over onvoldoende land beschikt omdat [Y] krachtens afspraken met derden dat land onder zijn hoede heeft. Hij sluit immers overeenkomsten in privé, terwijl het de vof zou moeten zijn die het land rechtstreeks ter beschikking krijgt. Het handelen van [Y] is daarom volgens [X] niet in het belang van de vof. Dat mag zo zijn, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank niet een belang dat krachtens het non-concurrentiebeding beschermd wordt en aan de vordering tot betaling van de contractuele boetes ten grondslag is c.q. kan worden gelegd.

3.36.De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen rechtsgrond bestaat voor de vordering [Y] te verbieden huurovereenkomsten aan te gaan. [X] heeft zich in dit verband bovendien niet ondubbelzinnig uitgelaten, omdat hij erkent dat de vof erbij gebaat is dat het land beschikbaar is en feit is dat de landeigenaren de grond kennelijk niet rechtstreeks aan de vof willen verhuren. Bij opzegging van de huurovereenkomsten heeft [X] ook geen belang. Ook deze vorderingen zullen bij het eindvonnis in deze zaak worden afgewezen.

Tot slot.

3.37.De rechtbank houdt een beslissing over de proceskosten en de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van het vonnis aan.

In reconventie

Wat [Y] wil.

4.0De vorderingen 1 en 2 heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten (zie hiervoor onder 2.10).

4.1. [Y] wil dat de rechtbank [X] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.180.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Dat is de vordering onder 3, de contractuele boete.

4.2. [Y] vordert dat de rechtbank uitspreekt (verklaart voor recht) dat hij geen dwangsommen verschuldigd is (4).

4.3.Voorts vordert [Y] de opheffing van executoriale derde-beslagen die namens [X] zijn gelegd onder de Rabobank, onder FrieslandCampina en onder de vof (vordering 5). Ook wil [Y] dat [X] wordt bevolen om geen nieuwe beslagen te leggen uit hoofde van het kortgedingvonnis van 19 juni 2018, op straffe van een dwangsom (vordering 6) en dat de rechtbank de dwangsom zoals aan [Y] is opgelegd in dat vonnis opheft, althans vermindert (vordering 7).

4.4. [Y] heeft tot slot een vordering ingesteld in verband met zijn loon. Hij wil dat de rechtbank voor recht verklaart dat [Y] aanspraak maakt op een voorschot op een redelijk loon ter hoogte van een bedrag van € 280.000,00 (vordering 8) en dat de rechtbank voor recht verklaart dat [Y] dat voorschot mag verhalen op het vennootschapsvermogen (vordering 9).

4.5.De rechtbank heeft een deel van de eiswijziging van [Y] niet toegelaten. [Y] heeft een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld, onder de voorwaarde dat de rechtbank de onderneming aan [Y] toescheidt. Omdat de rechtbank die vordering niet zal beoordelen, treedt de voorwaarde niet in. De rechtbank zal de voorwaardelijke vordering in reconventie daarom geheel buiten beschouwing laten.

De vordering tot betaling van de contractuele boete (vordering 3).

4.6. [Y] heeft aangevoerd dat [X] sinds 1 januari 2016 een eenmanszaak is gestart, die zich bezig houdt met:

  • grondverzet

  • dienstverlening voor de akker- en/of tuinbouw

  • verhuur en lease van machines en installaties voor de bouw

  • het verrichten van (agrarisch) loonwerk en verhuur van machines en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.

[X] heeft geen toestemming gevraagd aan [Y] voor zijn betrokkenheid bij een andere onderneming dan de vof. Hij heeft daarmee dus in strijd gehandeld met artikel 8 van de vof-akte, waarin een verbod op concurrentie is opgenomen. Dat strijdige handelen duurt nog altijd voort, waardoor de contractuele boete – waarop [Y] thans aanspraak maakt – is opgelopen tot een bedrag van € 1.180.000,00. [Y] heeft ter zitting nader toegelicht dat [X] zijn arbeid niet meer in de vof heeft ingebracht per 1 januari 2016, terwijl daar in het bedrijfsplan wel op was gerekend. Het gevolg is dat de vof schade heeft geleden, door [Y] begroot op de waarde van [X] arbeid (€ 1.135.680,00). Er bestaat volgens [Y] dan ook geen aanleiding om de boete te matigen.

4.7. [X] heeft de niet-ontvankelijkheid van deze vordering bepleit. In de andere procedure die bij deze rechtbank aanhangig is, wordt de ontbinding van de vof gevorderd per 31 december 2015. Als die vordering wordt toegewezen, is [X] bevrijd uit de bepalingen uit de vof-akte en is het hem dus toegestaan om voor zijn eenmanszaak werkzaam te zijn. De rechtbank verwerpt dat beroep op niet-ontvankelijkheid op dezelfde gronden als het beroep dat [Y] in de conventie heeft gedaan: ontbinding van de vof heeft geen terugwerkende kracht. De situatie dat [X] met terugwerkende kracht zal zijn bevrijd uit de bepalingen van de vof-akte zal zich niet voor kunnen doen, tenzij partijen andersluidende afspraken maken.

4.8. [X] heeft voorts afwijzing van de gevorderde contractuele boete bepleit. [X] stelt voorop dat hij de vof niet beconcurreert. Hij was met zijn eenmanszaak werkzaam als grondwerker en is momenteel in de bouw werkzaam. [X] houdt zich niet bezig met melkveehouderij en pleegt dus geen concurrentie. Het non-concurrentiebeding is de tegenhanger van artikel 5 van de vof-akte. Op grond van dat artikel zijn de vennoten gehouden volledige kennis, arbeid en vlijt in te brengen in de vof. En omdat iedere vennoot maar bij één partij zijn volledige kennis en arbeid kan inbrengen, is het hem krachtens artikel 8 verboden dat voor een ander te doen. [Y] gaat er in deze kwestie aan voorbij dat hij de oorzaak ervan is dat [X] niet meer in de vof werkzaam is. Daar is een gewelddadig incident aan voorafgegaan, een advies van de wijkagent zich niet meer op de onderneming te vertonen, gevolgd door afspraken in de vaststellingsovereenkomst in juli 2015. In die overeenkomst is bedongen dat [Y] de werkzaamheden in de onderneming voortzet en dat [X] zich er niet mee bemoeit. [Y] heeft met die wijziging in de inbreng door [X] ingestemd. [Y] heeft gelet op deze gang van zaken impliciet ingestemd met het elders werkzaam zijn van [X] , zodat hij in levensonderhoud kan voorzien.

4.9.De rechtbank overweegt als volgt. De oprichting en het werkzaam zijn voor een eigen eenmanszaak is in strijd met het non-concurrentiebeding. Het argument dat de eenmanszaak zich op een ander terrein richt gaat niet op, aangezien het non-concurrentiebeding iedere activiteit verbiedt en niet slechts die activiteiten die concurreren met het vennootschapsbelang. Daarvan uitgaande behoefde [X] , ook mede gelet op artikel 5 van de vof-akte, toestemming van [Y] om de werkzaamheden in zijn eigen eenmanszaak te verrichten. Die toestemming heeft [Y] weliswaar niet schriftelijk aan [X] verstrekt, maar de rechtbank is van oordeel dat [X] erop mocht vertrouwen dat [Y] zijn werkzaamheden in de eenmanszaak toestond. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang.

4.9.1.In de eerste plaats hebben partijen een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin zij een aantal afspraken hebben opgenomen over de voortzetting van de onderneming. Ook is daarin opgenomen: ‘Vennoot 2 ( [X] , rechtbank) verricht sedert 10 maart 2015 geen arbeid binnen de onderneming. Vennoot 1 ( [Y] , rechtbank) verricht sedert deze datum alle de werkzaamheden binnen de onderneming. Vennoot 1 zal deze werkzaamheden voortzetten tot partijen overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs. Alsdan zal vennoot 1 alle werkzaamheden overdragen aan vennoot 2, zijn arbeid binnen de onderneming staken en gestaakt houden en de onderneming verlaten (…)’.

[Y] heeft dus ingestemd met de wijziging in inbreng van kennis, arbeid en vlijt in de onderneming, zoals bepaald in artikel 5 van de vof-akte, in die zin dat [X] niets meer inbrengt.

4.9.2.Per 1 januari 2016 ontvangt [X] geen vergoeding meer uit de vof. Dat ligt ook voor de hand, aangezien [X] geen werkzaamheden meer verricht voor de vof.

4.9.3.Tot slot heeft [Y] niet aangevoerd welk belang hij of de vof thans heeft bij het handhaven van het non-concurrentiebeding, anders dan het innen van de contractuele boete.

4.10.Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [X] erop mocht vertrouwen dat het feit dat [Y] heeft ingestemd met de wijziging in inbreng in de vof meebrengt dat hij ook toestemming geeft in de zin van artikel 8 van de vof-akte elders werkzaam te zijn. De conclusie is dan ook dat de vordering tot betaling van de contractuele boete wordt afgewezen.

De gevorderde verklaring voor recht (vordering 4).

4.11.De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering in conventie iedere beslissing aangehouden, omdat het debat over de dwangsommen nog niet is voltooid. Daarom houdt de rechtbank ook een beslissing aan over de gevraagde verklaring voor recht dat [Y] geen dwangsommen verschuldigd is aan [X] .

De beslagen (vorderingen 5 en 6) en opheffing van een veroordeling (vordering 7).

4.12. [Y] vordert de opheffing van executoriale derde-beslagen op de grond dat [X] die beslagen enkel heeft laten leggen om [Y] dwars te zitten. Volgens [Y] dienen de beslagen geen enkel doel, mede gelet op de hoge vordering die [Y] op [X] heeft. Ook wil [Y] dat [X] wordt bevolen om geen nieuwe beslagen te leggen uit hoofde van het kortgedingvonnis van 19 juni 2018, op straffe van een dwangsom.

4.13.De vordering van [Y] betreft een executiegeschil. Dat wil zeggen dat er al een vonnis tussen partijen is gewezen en dat er is begonnen met de executie van dat vonnis. De rechtbank die optreedt als executierechter kan in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis schorsen. Zo’n vordering wijst de rechtbank niet zo maar toe; de rechter is daarin terughoudend. Daarvoor weegt de rechtbank het belang van de geëxecuteerde ( [Y] ) af tegen het belang van [X] . Er zal moeten blijken dat [X] geen redelijk belang heeft bij zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn als het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Of als de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [Y] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Bij een vordering tot opheffing van executoriaal beslag heeft de executierechter al met al dus slechts een beperkte taak (vgl. HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9224).

4.14.De rechtbank heeft in conventie een beslissing over de vraag of [Y] betaling van dwangsommen aan [X] is verschuldigd aangehouden. Het is maar de vraag of [X] mag overgaan tot executie, dat wil zeggen tot het uitwinnen van het beslag teneinde zijn vordering uit hoofde van dwangsommen betaald te krijgen. De rechtbank ziet in die omstandigheid echter geen reden om het beslag nu al op te heffen. Daarvoor is van belang dat [Y] geen (zwaarwegende) belangen heeft aangevoerd en zijn vordering in reconventie op [X] wordt afgewezen. Gelet op een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [X] om het kortgedingvonnis te kunnen executeren zwaarder moet wegen dan het belang van [Y] bij onmiddellijke opheffing van de beslagen. Vordering 5 wordt daarom afgewezen.

4.15.Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen rechtsgrond is om het [X] te verbieden nieuwe beslagen te leggen, zodat vordering 6 eveneens wordt afgewezen.

4.16. [Y] wil dat de rechtbank hem ontheft uit de veroordeling in het kortgedingvonnis van 19 juni 2018. Die vordering is gebaseerd op artikel 611d Rv, waarin het volgende is bepaald: De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Het gerechtshof heeft het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 bekrachtigd. Daarom geldt niet het gerechtshof, maar de rechter in eerste aanleg als ‘de rechter die een dwangsom heeft opgelegd’ als bedoeld in artikel 611d Rv (zie de uitspraak van het Benelux Gerechtshof van 15 april 1992, ECLI:NL:XX:1992:AC4118 en NJ 1992/648). De rechtbank zal de vordering van [Y] dan ook beoordelen als dwangsomrechter.

4.17. [Y] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij moeite heeft de onderneming in de benen te houden, omdat [X] steeds alle medewerking weigert. Volgens [Y] weigert [X] telkens toestemming voor het aangaan van de daarvoor noodzakelijke rechtshandelingen. De rechtbank overweegt dat [Y] zijn stelling slechts heeft onderbouwd aan de hand van het voorbeeld van het inhuren van de melker (zie hiervoor onder 3.26). Daarmee heeft [Y] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat hij telkens om toestemming vraagt voor noodzakelijke rechtshandelingen, maar dat [X] die op oneigenlijke gronden weigert en dus misbruik maakt van zijn bevoegdheid. De situatie dat het voor [Y] tijdelijk of blijvend geheel of gedeeltelijk onmogelijk is om aan de veroordeling uit het kortgedingvonnis te voldoen, doet zich dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Vordering 7 wordt afgewezen.

De vordering tot betaling van (een voorschot op) redelijk loon (vorderingen 8 en 9).

4.18. [Y] stelt tot slot een vordering te hebben in verband met zijn loon uit de onderneming. Hij wil dat de rechtbank voor recht verklaart dat [Y] aanspraak heeft op een voorschot van € 280.000,00 (vordering 8) en dat de rechtbank voor recht verklaart dat [Y] dat voorschot uit het vennootschapsvermogen mag uitbetalen (vordering 9). Strikt genomen, zo stelt de rechtbank vast, betreffen dat vorderingen op de vof en niet op [X] . Wat daar ook van zij, vaststaat dat [Y] deze vorderingen heeft ingesteld in de procedure bij de rechtbank onder zaaknummer 210483. De rechtbank acht het onwenselijk dat deze rechtbank, weliswaar met enige tussentijd, over precies dezelfde vorderingen gebaseerd op precies dezelfde gronden, twee (mogelijk) verschillende uitspraken zou doen. De rechtbank zal daarom deze vordering wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.

De proceskosten.

4.19.De rechtbank zal de vorderingen in reconventie te zijner tijd in het eindvonnis afwijzen. Dat betekent dat [Y] in het ongelijk is gesteld. [X] en [Y] zijn familie van elkaar. Het uitgangspunt van de rechter in dit soort familiekwesties is dat geen partij in de proceskosten van de ander wordt veroordeeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Daarvoor weegt mee dat de verharding van de standpunten over en weer laat zien dat dit vooral een zakelijk geschil is tussen twee vennoten die niet langer aan elkaar verbonden wensen te zijn. Daarom zal [Y] in het eindvonnis in overeenstemming met de gebruikelijke tarieven in de rechtspraak in de proceskosten worden veroordeeld.

Voortprocederen?

5.1.Uit dit vonnis blijkt het oordeel van de rechtbank over de verschuldigdheid van contractuele boetes. Geen van partijen maakt daar terecht aanspraak op. Of [Y] enig bedrag aan dwangsom aan [X] is verschuldigd staat nog niet vast. De meeste verweren daartegen van [Y] slagen niet, maar de vraag of feitelijk sprake is geweest van niet-nakoming van het vonnis moet nog door de rechtbank beoordeeld worden.

5.2.Inmiddels is de procedure met zaaknummer 210483 bij deze rechtbank voortgezet. Daarin zal een beslissing worden genomen over de voortzetting van de vof door één van partijen. [X] en [Y] bepleiten beide dat die ‘toescheiding’ gevolgen zal hebben voor hun eigen positie. Naar verwachting zal hoe dan ook de uitkomst zijn dat partijen niet langer zakelijk aan elkaar zijn verbonden. De rechtbank geeft partijen in overweging de uitkomst van die procedure bij de rechtbank af te wachten voordat zij in deze zaak verder procederen. Naar zich laat voorstellen hebben partijen baat bij een beslissing over de toekomst van de vof. Het belang daarbij is groot en verdient de volle aandacht en bovendien is het niet ondenkbaar dat partijen in die procedure ook afspraken maken over eventuele dwangsommen. Voorgaande laat onverlet dat partijen recht hebben op een beslissing van de rechtbank in deze procedure.

5.3.De rechtbank laat het verder aan partijen. Als zij zich bij akte uitlaten zoals hieronder van hen wordt verlangd, wordt de procedure voortgezet. Maar partijen mogen ook op gezamenlijk verzoek vragen om plaatsing van de zaak op de parkeerrol in afwachting van de ontwikkelingen in de zaak met zaaknummer 210483.

De beslissing

De rechtbank:

In conventie

6.1.bepaalt dat [X] binnen één week na betekening van dit vonnis de naam- en contactgegevens van een derde aan [Y] bekend zal maken, aan wie [Y] inzage in de financiële administratie moet bieden;

6.2.veroordeelt [Y] mee te werken aan het verstrekken van de benodigde inzage in de financiële administratie, door de derde die [X] aanwijst in de gelegenheid te stellen binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, waarbij [X] tevens binnen een week na betekening van het vonnis heeft bekendgemaakt wie de derde is, die stukken uit de financiële administratie te laten kopiëren die die derde noodzakelijk acht;

6.3.veroordeelt [Y] , onder de voorwaarde dat hij niet aan het hiervoor bepaalde onder 6.2. heeft voldaan, mee te werken aan het verstrekken van afschrift van de financiële administratie van de vof, te weten:

-
de inkoop- en verkoopfacturen van de vof over de jaren 2016 tot en met 2021;

- de melklijsten per 31 december 2015;

- de gezondheidsstatus van de veestapel per 31 december 2015;

- de dek-data en de KI kaarten per 31 december 2015;

- de arbeidsovereenkomsten;

- de huurovereenkomsten;

op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [Y] met de nakoming hiervan in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00.

6.4.verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2022 voor uitlating door [X] bij akte over de gestelde overtredingen van de veroordeling uit het kortgedingvonnis van 19 juni 2018 (zie hiervoor onder 3.23);

6.5.bepaalt dat [Y] op de rolzitting van vier weken daarna mag reageren;

Zowel in conventie als in reconventie

6.6.houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. (CT)n

type:

coll:

Artikel delen