Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2020:9906

4 november 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rolnummer: 8017888 / CV EXPL 19-38299

uitspraak: 3 juli 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiseres]

,

(in de dagvaarding abusievelijk aangeduid als [naam bedrijf] ),

gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , Duitsland ,

eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2019,

gemachtigde mr. A.R. de Graaf,

tegen

[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] [gedaagde 2]

te [woonplaats gedaagden] , België, maar te dezer zake uitdrukkelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de hieronder genoemde advocaat,

gedaagden,

gemachtigde mr. J. Blussé van Oud-Alblas.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 15 augustus 2019;

  • de akte houdende overlegging producties van eiseres;

  • de conclusie van antwoord met producties;

  • het vonnis van de kantonrechter van 11 november 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast;

  • de zittingsagenda van 30 januari 2020;

  • de aktes van 5 en 6 maart 2020 houdende overlegging producties van eiseres;

  • de brief van 9 maart 2020 waarin gedaagden bezwaar maken tegen de akte van 6 maart 2020 van eiseres;

  • de brief van de kanonrechter van 17 maart 2020 waarin wordt aangekondigd dat door onvoorziene omstandigheden (de uitbraak van het corona virus) de zitting niet doorgaat;

  • de brief van de kantonrechter van 9 april 2020 waarin wordt meegedeeld dat de zaak is verwezen naar de rol voor conclusies van re- en dupliek en waarin is gewezen op 1) de omstandigheid dat de akte van 6 maart 2020 van eiseres te laat is en 2) nog een nader onderwerp van belang is voor de beoordeling van het geschil;

  • de conclusie van repliek met producties;

  • de conclusie van dupliek met producties.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.Gedaagden zijn eigenaar van het binnenschip de “ [naam vaartuig 1] ”. De “ [naam vaartuig 1] ” is 79,96 meter lang, 8,20 meter breed en heeft een diepgang van 2,66 meter. De “ [naam vaartuig 1] ” is uitgerust met een hoofdmotor met 955 Pk en een 360º draaibare boegschroef met 220 Pk. Het laadvermogen van de “ [naam vaartuig 1] ” is 1179,66 ton.

2.2.Op woensdag 12 juli 2017 om 14:00 uur voer de met circa 1.000 ton kunstmest beladen “ [naam vaartuig 1] ” met een gemiddelde snelheid van 13,3 kilometer per uur op de Westerschelde in de richting van Evergem. Er stond een vloedstroom. De wind stond in noordoostelijke richting met een kracht van circa 5 Beaufort.

2.3.Voor de “ [naam vaartuig 1] ” voer het met een lading tarwe beladen binnenschip de “ [naam vaartuig 2] ”.

2.4.Op het moment dat de “ [naam vaartuig 1] ” zich bij boei 32 bevond begon de motor te roken en onregelmatig te lopen. De schipper van de “ [naam vaartuig 1] ” heeft daarop de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” opgeroepen via de marifoon en om assistentie verzocht. De schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” is vervolgens bij de “ [naam vaartuig 1] ” langszij gekomen.

2.5.Om 14:51 uur heeft de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” de “ [naam vaartuig 1] ” aan zijn schip vastgemaakt en beide schepen zijn vervolgens richting Terneuzen gevaren.

2.6.Bij brief van 17 januari 2019 heeft (de raadsman van) eiseres (de verzekeraar van) gedaagden gesommeerd om een bedrag van € 17.500,00 aan hulploon over te maken, bij gebreke waarvan eiseres rechtsmaatregelen zou treffen.

2.7.Gedaagden hebben een bedrag van € 1.200,00 voldaan.

Het geschil

3.1.Eiseres vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van gedaagden tot betaling van € 16.300,00 aan hulploon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2019, althans vanaf de dag van dagvaarding, en tot betaling van € 938,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding. De hoogte van het hulploon grondt eiseres op artikel 8:563 BW.

Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van eiseres in de kosten van het geding.

Gedaagden betwisten de vorderingsgerechtigheid van eiseres en betwisten dat sprake is van hulpverlening. Volgens gedaagden heeft eiseres hooguit recht op sleeploon.

De beoordeling

4.1.Deze zaak betreft een internationaal geval, aangezien eiseres is gevestigd in Duitsland, gedaagden in België wonen en de zaak gaat om binnenvaart op de Westerschelde. Daarom dient de kantonrechter eerst haar bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht te bepalen.

4.2.De (internationale) bevoegdheid van de kantonrechter is terecht niet in geschil. De kantonrechter is op grond van artikel 25 Brussel I bis-Vo bevoegd. Partijen zijn de bevoegdheid van deze kantonrechter overeengekomen.

4.3.Nederland is partij bij het op 28 april 1989 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake Hulpverlening (hierna: het Hulpverleningsverdrag). Omdat deze hulploonzaak aanhangig is gemaakt in een Verdragsluitende Staat is ingevolge artikel 2 het Hulpverleningsverdrag van toepassing. De voor de beoordeling van deze zaak relevante bepalingen van het Hulpverleningsverdrag verschillen niet van het Nederlands recht aan de hand waarvan de partijdiscussie is gevoerd.

Volgens gedaagden is eiseres niet vorderingsgerechtigd, omdat zij niet de reder/eigenaar van de “ [naam vaartuig 2] ” is in de zin van artikel 8:569 lid 3 BW en ook niet de persoon die hulp heeft verleend in de zin van artikel 8:566 BW.

Eiseres heeft daarop een uittreksel uit het Handelsregister B des Amtsgerichts Duisburg overgelegd van de firma [naam firma] (hierna: [naam firma] ), ten tijde van het slepen de eigenaar van de “ [naam vaartuig 2] ”, alsmede een “last en volmacht” van deze firma aan [eiseres] om in eigen naam de onderhavige vordering in te stellen.

De kantonrechter oordeelt dat eiseres hiermee heeft aangetoond dat zij lasthebber is van de eigenaar van het schip. Eiseres is dus uit hoofde van lastgeving bevoegd in eigen naam ten behoeve van de [naam firma] , de eigenaar van het schip die op grond van artikel 8:569 lid 3 BW vorderingsgerechtigd is, op te treden.

Gedaagden hebben bij dupliek nog aangevoerd dat het stuk met de titel “last en volmacht” (productie 4 bij conclusie van repliek) “nep” zou zijn, althans dat de vordering van de eigenaar ex artikel 8:1820 BW is verjaard, maar die verweren gaan niet op.

Immers gaan ook gedaagden ervan uit dat de heer [naam persoon 1] het stuk heeft ondertekend. De heer [naam persoon 1] staat in het overgelegde uittreksel uit het handelsregister (productie 3 eiseres) vermeld als “einzelprokura” (procuratiehouder) van [naam firma] . De heer [naam persoon 2] staat daarin vermeld als “geschäftsführer” (bedrijfsleider). Een procuratiehouder heeft volmacht om namens de eigenaar van het schip last te geven en/of volmacht te verlenen. In het stuk staat dat [naam firma] last en volmacht heeft verstrekt en dat het gaat om de aan de “ [naam vaartuig 1] ” op 12 juli 2017 verleende hulp. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. onder meer HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP9665, rov. 3.3; HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK0874, rov. 3.5.1; en HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4995, rov. 4.4.2) is lastgeving hangende de procedure mogelijk.

Het verjaringsverweer gaat evenmin op. Gedaagden stellen dat de vordering was verjaard toen hij werd overgedragen aan eiseres. Eiseres heeft de vordering echter tijdig aanhangig gemaakt. Enkel de lastgeving is pas hangende de procedure gesteld en bewezen.

4.5.Eiseres vordert hulploon in de zin van artikel 8:561 lid 1 BW. Ingevolge dit artikel geeft hulp die met gunstig gevolg is verleend recht op hulploon. Artikel 8:551 BW geeft de definitie van hulpverlening: iedere daad of werkzaamheid, verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak.

4.6.Vast staat dat de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” de “ [naam vaartuig 1] ” heeft geassisteerd door de “ [naam vaartuig 1] ” – op verzoek van de schipper van de “ [naam vaartuig 1] ” – langszij de “ [naam vaartuig 2] ” vast te maken en mee te nemen naar Terneuzen en dat de assistentie met gunstig gevolg is verleend. Kern van het geschil is de vraag of hier sprake was van hulp aan een in gevaar verkerend schip.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 februari 1996 “Frio Alaska” ECLI:NL:HR:1996:ZC1985 het begrip gevaar (“danger” in art. 1 van het Hulpverleningsverdrag) nader gedefinieerd. Gekozen is voor een ruime uitleg waarbij sprake is van gevaar wanneer een toestand bestaat van dreigend verlies, althans zeer ernstig nadeel, waaruit het schip zich niet door eigen kracht, niet zonder hulp van buiten kan redden. De beschikbaarheid van hulpmiddelen is volgens de Hoge Raad geen omstandigheid die aan het aannemen van gevaar in de weg staat. Voorts is beslist dat ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar voldoende kan zijn voor het bestaan van gevaar in genoemde zin. De mate van gevaar is wel van belang bij de vaststelling van het bedrag van het hulploon. Ook een reële dreiging van het oplopen van schade kan gevaar opleveren zoals in de uitspraak van de Hoge Raad van 2 oktober 1998 “Sioux” ECLI:NL:HR:1998:ZC2725.

De kantonrechter beoordeelt de situatie volgens de prognoses en verwachtingen op het moment van hulpverlening (HR 12 juni 1981 “Zwaardvis” ECLI:NL:HR:1981:AG4207).

4.8.Volgens eiseres was er sprake van gevaar, omdat de “ [naam vaartuig 1] ” stuurloos was in slechte weersomstandigheden op een van de drukste rivieren van Europa waar zowel zeeschepen als binnenvaartschepen elkaar passeren. Er was sprake van een wind met een kracht van 5 tot 6 Beaufort in noordoostelijke richting en van een vloedstroom. Zonder hulp was er een aanzienlijke kans op schade aan het schip en de lading en aan andere schepen en werken. Door de sterke wind en de vloedstroom werd de “ [naam vaartuig 1] ” richting de buitenkant van de bocht gedrukt, waardoor het risico bestond dat de “ [naam vaartuig 1] ” vastgelopen zou zijn op een ondiepte. Dit zou latere berging problematisch gemaakt hebben. De “ [naam vaartuig 2] ” heeft de “ [naam vaartuig 1] ” richting de sluis van Terneuzen gesleept.

4.9.Volgens gedaagden was er geen sprake van gevaar. Gedaagden betwisten dat de “ [naam vaartuig 1] ” stuurloos was, dat sprake was van slechte weeromstandigheden en dat de “ [naam vaartuig 2] ” de “ [naam vaartuig 1] ” heeft gesleept. De noordoostelijke wind had een kracht van 4 tot 5 Beaufort en er stond een vloedstroom van 1 tot 1,5 knoop. Er was sprake van vuile brandstoffilters die moesten worden gewisseld. De schipper kon de “ [naam vaartuig 1] ” daartoe buiten het betonde vaarwater sturen en ankeren of met de boegschroef varend houden en na het vervangen van de filters weer met gestarte motor doorvaren, maar de schipper koos ervoor om aan de “ [naam vaartuig 2] ” te vragen de “ [naam vaartuig 1] ” even langszij te nemen, omdat dat eenvoudiger was. Na dertig minuten waren de brandstoffilters vervangen en had de “ [naam vaartuig 1] ” kunnen losgooien. Omdat de schepen nu eenmaal langszij lagen zijn ze echter zo doorgevaren naar Terneuzen, met gebruik van de motoren van beide schepen.

Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het gevaarcriterium in de zin van artikel 1 van het Hulverleningsverdrag hanteert de kantonrechter de onder 4.7 weergegeven maatstaf. Het gevaar dient beoordeeld te worden naar het moment waarop het hulpverlenende schip met zijn hulpactiviteiten begint. Daarbij acht de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden van belang.

Als niet betwist staat vast dat de Westerschelde een druk bevaren route is, waar zowel zeeschepen als binnenvaartschepen elkaar passeren. Verder staat vast dat er een windkracht stond van circa 5 Beaufort in noordoostelijke richting en een vloedstroom van ten minste 1 tot 1,5 knoop. Volgens het KNMI is dit een “vrij krachtige” wind. Voorts staat vast dat de motor begon te roken en onregelmatig te lopen, omdat de “ [naam vaartuig 1] ” vuile brandstoffilters had die moesten worden gewisseld. Dit wisselen van de brandstoffilters was alleen mogelijk met uitgeschakelde motor. Daartoe moest de motor een half uur worden gestopt. Gedaagden voeren aan dat de “ [naam vaartuig 1] ” tijdens het verwisselen van de filters had kunnen doorvaren en sturen met de 360º boegschroef of even had kunnen ankeren. Vast staat echter dat de “ [naam vaartuig 1] ” dit niet heeft gedaan. De schipper van de “ [naam vaartuig 1] ” heeft er niet voor gekozen om alleen op de boegschroef te manoeuvreren of te ankeren. Naar het oordeel van de kantonrechter zou dit ook enig gevaar hebben opgeleverd, omdat een uitgeschakelde motor de benodigde manoeuvreerbaarheid van de “ [naam vaartuig 1] ” op een drukke vaarroute als de Westerschelde niet ten goede komt. De schipper van de “ [naam vaartuig 1] ” heeft er dan ook voor gekozen om via de marifoon om assistentie te verzoeken aan de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ”. Een weergave van het marifoonverkeer is niet overgelegd.

Al deze omstandigheden tezamen leiden tot het oordeel van de kantonrechter dat sprake was van een reële dreiging van het oplopen van schade en mitsdien van gevaar, zij het in een betrekkelijk geringe mate.

4.11.Nu sprake was van gevaar, heeft eiseres recht op hulploon. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, mocht de schipper van de “ [naam vaartuig 1] ” er niet vanuit gaan dat de door de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” geboden hulp om niet was. Ingevolge artikel 8:563 BW wordt het bedrag van het hulploon vastgesteld rekening houdend met de volgende criteria:

a. de geredde waarde van het schip en de andere goederen;

b. de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het voorkomen of
beperken van schade aan het milieu;

c. de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;

d. de aard en ernst van het gevaar;

e. de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het
schip, de andere zaken en mensenlevens;

f. de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;

g. het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen
risico's;

h. de snelheid van de verleende diensten;

i. de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde
uitrusting;

j. de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de
hulpverleners.

4.12.Eiseres voert in dit verband aan dat, gelet op de 100% gunstige uitslag van de hulpverlening, het feit dat de hulpverlening drie uur heeft geduurd, de slechte weersomstandigheden ten tijde van de hulpverlening de aanwezige stroming, de snelheid en de vakkundigheid van de hulpverlening en de geredde waarde van het schip en de lading, een hulploon van € 17.500,00 redelijk is. Daarbij dient volgens eiseres rekening te worden gehouden met het feit dat ook de “ [naam vaartuig 2] ” was geladen ten tijde van de hulpverlening en de “ [naam vaartuig 2] ” vertraging heeft opgelopen als gevolg van de hulpverlening. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar het door haar overgelegde advies van Booster Maritime. Minus het bedrag van € 1.200,00 dat gedaagden al hebben voldaan, komt het hulploon volgen eiseres neer op € 16.300,00. Eiseres verwijst verder naar een uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:1239), waarin werd geoordeeld dat een hulploon van € 40.000,00 een redelijke vergoeding was voor hulpverlening die slechts een kwartier duurde.

4.13.Gedaagden voeren aan dat aan het advies van Booster Maritieme geen betekenis kan worden toegekend en dat de uitspraak van deze rechtbank waarnaar eiseres verwijst niet vergelijkbaar is. Volgens gedaagden dient het IVR torntarief (Internationale Vereniging voor de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de binnenvaart en de verzekering en voor het houden van het register van binnenschepen in Europa) te worden toegepast omdat het is ontwikkeld voor situaties als de onderhavige waarbij binnenschepen moeite doen om op de binnenwateren vastgelopen collega’s los te tornen/slepen. Op basis van dit torntarief heeft eiseres hooguit recht op € 1.200,00, welk bedrag reeds aan (de verzekeraar van) eiseres is voldaan.

De kantonrechter overweegt als volgt.

Gedaagden erkennen dat de waarde van de “ [naam vaartuig 1] ” € 175.000,00 is en de waarde van haar lading € 200.000,00. Vast staat dat sprake is van een 100% gunstige uitslag. Niet wordt betwist dat de schipper van de “ [naam vaartuig 2] ” meteen na de oproep van de “ [naam vaartuig 1] ” hulp heeft verleend. Zoals hiervoor onder 4.10 geoordeeld, bestond er een reële dreiging van het oplopen van schade en mitsdien van gevaar, zij het in een betrekkelijk geringe mate. Als niet, althans onvoldoende, betwist staat vast dat de geboden hulp neerkomt op het langszij nemen van de “ [naam vaartuig 1] ” en dat dit op zichzelf in een half uur was geschied. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat de motor van de “ [naam vaartuig 1] ” doordraaide bij het verder varen naar de sluis van Terneuzen, waarnaar beide schepen op weg waren, en dat dit daarom de “ [naam vaartuig 2] ” geen, althans weinig extra tijd heeft gekost. Andere kosten of geleden verliezen van de “ [naam vaartuig 2] ” zijn gesteld noch gebleken. Een risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico’s waren er niet. De beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting is hier niet van toepassing en evenmin is van toepassing de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners (niet zijnde professionele hulpverleners). Gelet op voornoemde criteria stelt de kantonrechter het hulploon vast op € 8.500,00.

4.15.De door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2015 maakt niet dat een hoger hulploon moet worden vastgesteld, omdat het in die zaak gaat om een duweenheid met zes beladen bakken waarbij alles was uitgevallen en het aan de hulp was te danken dat de duweenheid niet op de kribben liep. Daarnaast was sprake van een veel hogere geredde waarde van het schip en de andere goederen.

Het door gedaagden reeds aan (de verzekeraar van) eiseres betaalde bedrag van

€ 1.200,00 komt in mindering op het vastgestelde hulploon van € 8.500 zodat een door gedaagden aan eiseres te betalen bedrag van € 7.300 resteert. De vordering wordt tot dat bedrag toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over het hulploon wordt als gevorderd en niet zelfstandig bestreden toegewezen vanaf 31 januari 2019 tot de dag van volledige betaling.

4.17.De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 938,00 is op zichzelf niet betwist en wordt toegewezen.

Voor zover gedaagden bij dupliek nog een beroep hebben willen doen op onverschuldigde betaling, is dit beroep, gelet op de stand van de procedure, te laat gedaan.

Hetzelfde geldt ten aanzien van het bij dupliek gedane verzet van gedaagden tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.

4.19.Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van eiseres op basis van het toegewezen bedrag op:

- dagvaarding € 81,83

- griffierecht 972,00

- salaris advocaat 600,00 (2,0 punten × tarief € 300,00)

Totaal € 1.653,83

De beslissing

De kantonrechter

veroordeelt gedaagden om ter zake van hulploon aan eiseres te betalen een bedrag van € 7.300,00 (zevenduizenddriehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 31 januari 2019

tot de dag van volledige betaling,

5.2.veroordeelt gedaagden om ter zake van vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten aan eiseres te betalen een bedrag van € 938,00,

5.3.veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 1.653,83,

5.4.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.5.wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.

21915/16744

Artikel delen