Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2022:6401

1 augustus 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/4273

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden, verweerder

(gemachtigde: mr. P.H.J. van Aardenne).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Maatschap [naam maatschap] (maatschap [naam maatschap] ), uit [plaats]

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2017 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder (na de uitspraak van de rechtbank van 8 april 2020) opnieuw op het bezwaar van eiser beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en maatschap [naam maatschap] hebben nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. [persoon A] en [persoon B] . Maatschap [naam maatschap] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [persoon C] en ing. [persoon D] .

Overwegingen

  1. Bij besluit van 20 november 2015 heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting van maatschap [naam maatschap] aan de [adres 1] in Schelluinen.

  2. Eiser woont aan de [adres 2] in Schelluinen. De toegangsweg tot de veehouderij van maatschap [naam maatschap] ligt naast zijn perceel. Hij heeft verweerder op 30 juli 2017 verzocht om handhavend op te treden tegen overtreding van maatwerkvoorschrift 1.7. Dit voorschrift luidt als volgt: “De maximum snelheid van voertuigen op het verharde terrein en de oprit van de inrichting mag maximaal 10 km per uur bedragen. Bij de ingang van de inrichting dient deze geldende maximum snelheid te worden aangegeven middels een bord.”

  3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Vervolgens heeft hij het bezwaar van eiser hiertegen bij besluit van 29 maart 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 april 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:3072) gegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2018 vernietigd. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het onderzoek naar aanleiding van het handhavingsverzoek te beperken tot trillingsoverlast.

  4. Naar aanleiding van de uitspraak van 8 april 2020 heeft verweerder bij het bestreden besluit opnieuw op het bezwaar beslist. Verweerder heeft met een gewijzigde motivering het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand gelaten. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat inmiddels concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat naar aanleiding van een verzoek van maatschap [naam maatschap] tot herziening van de maatwerkvoorschriften op 8 juli 2020 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd dat onder meer voorziet in de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.7.

5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet rechtsgeldig is, omdat het niet is ondertekend. Daarnaast betoogt hij dat verweerder de afwijzing van zijn verzoek om handhaving ten onrechte in stand heeft gelaten. In dat kader voert hij – samengevat – ook aan dat de wijziging van de maatwerkvoorschriften, waaronder de intrekking van maatwerkvoorschrift 1.7, om verschillende redenen niet in stand kan blijven. Hij wijst daarbij onder andere op de gevolgen van trillingen. Verder betoogt eiser dat verweerder hem heeft misleid door het bestreden besluit niet te baseren op nader onderzoek naar de snelheid op de toegangsweg, maar op het feit dat inmiddels een ontwerpbesluit tot wijziging en intrekking van de maatwerkvoorschriften ter inzage was gelegd.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Awb niet vereist dat een besluit wordt ondertekend. In dit geval is volgens verweerder duidelijk wie het besluit heeft genomen, namelijk het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door de secretaris en de burgemeester.

Verder stelt verweerder dat het besluit tot intrekking van de maatwerkvoorschriften – dat op 17 november 2020 is genomen – in deze procedure niet inhoudelijk ter discussie staat. Volgens verweerder is bepalend dat er op het moment van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het ontwerpbesluit juist bij zijn nieuwe beslissing op bezwaar moest betrekken, omdat in bezwaar rekening moet worden gehouden met het recht en alle feiten en omstandigheden zoals die gelden op het moment van het nemen van de beslissing. Om die reden is afgezien van nader onderzoek naar de snelheid op de toegangsweg.

5.2.Onder het bestreden besluit staan geen handtekeningen, omdat de brief digitaal is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat ondanks het ontbreken van de ondertekening sprake is van een besluit en dat het bestreden besluit rechtskracht heeft gekregen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0203).

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat.

Vóór het nemen van het bestreden besluit was al een ontwerpbesluit ter inzage gelegd dat strekte tot intrekking van maatwerkvoorschrift 1.7. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er op het moment dat het bestreden besluit werd genomen concreet zicht op legalisatie bestond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de in artikel 7:11 van de Awb neergelegde verplichting tot een volledige heroverweging in bezwaar, terecht rekening gehouden met deze omstandigheid.

De inhoudelijke bezwaren van eiser tegen het ontwerpbesluit en het definitieve besluit tot herziening van de maatwerkvoorschriften kunnen in dit verband alleen rol spelen wanneer ten tijde van het bestreden besluit op voorhand duidelijk was dat dit besluit geen rechtskracht zou verkrijgen (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1612). De rechtbank heeft die bezwaren beoordeeld in het kader van het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van 17 november 2020. Dat dat beroep bij uitspraak van heden gegrond is verklaard, leidt niet tot een andere conclusie over het met dit beroep bestreden besluit. In deze procedure is namelijk beslissend dat er op het moment van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond.

De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ten tijde van het bestreden handhavingsbesluit op voorhand duidelijk was dat het besluit tot herziening van de maatwerkvoorschriften geen rechtskracht zou verkrijgen. Dat een dergelijk besluit in een later stadium mogelijk kan worden vernietigd, hetgeen heden ook daadwerkelijk is gebeurd, is namelijk onvoldoende om dit aan te nemen. Ten tijde van het bestreden besluit van 14 juli 2020 was nog niet definitief besloten tot herziening van de maatwerkvoorschriften, waardoor ten tijde van het besluit van 14 juli 2020 niet op voorhand duidelijk was dat het besluit van 17 november 2020 geen rechtskracht zou verkrijgen.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:800, is het bevoegd gezag bij concreet zicht op legalisatie niet zonder meer verplicht om af te zien van handhavend optreden. Het bevoegd gezag zal nog steeds een afweging moeten maken tussen alle betrokken belangen, waarbij het bevoegd gezag rekening zal moeten houden met de omstandigheden van het concrete geval. Verweerder heeft op dit punt verwezen naar de belangenafweging die hij bij de wijziging van de maatwerkvoorschriften heeft gemaakt. Hij heeft daarbij vooral van belang geacht dat ook zonder voorschrift 1.7 kan worden voldaan aan de grenswaarden voor geluid- en trillinghinder die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het bedrijf gelden. De rechtbank ziet geen reden waarom verweerder in dit geval, ondanks het bestaan van concreet zicht op legalisatie, toch tot handhaving had moeten besluiten.

5.4.De beroepsgronden slagen niet.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. T.I. van Term, leden, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Griffier

Voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Artikel delen