Team straf 2
Parketnummer: 83/165976-23 (ontneming)
83.165976.23 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024, gelijktijdig met het onderzoek van de strafzaak.
Na indiening van de ontnemingsvordering van € 500.391,00,- heeft een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde plaatsgevonden. De officier van justitie heeft naar aanleiding hiervan de ontnemingsvordering verminderd tot een bedrag van € 298.310,-.
Bij vonnis van deze rechtbank van 17 oktober 2024 (hierna: het strafvonnis) is [veroordeelde] , (hierna: de veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, waarvan 344 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uur voor het - kort samengevat - in de periode van 26 februari 2022 tot en met 19 juli 2023 medeplegen van het overtreden van de Sanctiewet 1977 en het medeplegen van valsheid in geschrift. Dit vonnis is niet onherroepelijk.
In de ontnemingsprocedure wordt als vaststaand aangenomen dat het bewezenverklaarde door de veroordeelde is begaan. Een kopie van het strafvonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
[nummer 1]
[nummer 2]
De vordering van de officieren van justitie mrs. R.J.J.S. Visser en F.B.W. Groendijk strekt tot
het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 298.310,- en het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid Sr. Volgens de officieren van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
De officieren van justitie hebben de bovengenoemde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald via de berekening op transactiebasis uit het ontnemingsrapport van de FIOD/Belastingdienst (hierna het ontnemingsrapport)n
Ontnemingsrapportage van de FIOD/Belastingdienst: berekening wederrechtelijk verkregen voordeel artikel 36e lid 2 van het Strafrecht in het onderzoek [nummer 3] Tidworth, betrokkene [veroordeelde] , parketnummer 63-165976-23.
De officieren van justitie achten op basis van de jaarrekeningen uit 2021 en 2022 van [naam bedrijf 7] aannemelijk dat een groot deel van verkoopkosten rechtstreeks in verband staat met voltooiing van de strafbare feiten en dat die kosten zonder het plegen van deze strafbare feiten niet gemaakt zouden zijn. Dit heeft geleid tot herziening van de aftrekbare kosten die uitgedrukt zijn als percentage van de omzet. Het gemiddeld percentage van de omzet als aftrekbare kosten is daarom verhoogd van 74% naar 84,5%.
De strafbare feiten waaruit opbrengst is verkregen bestaan -kort gezegd- uit de illegale handel in tegen Rusland gesanctioneerde elektronica en computer(onderdelen) met de bedrijven: [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 6] in de uitwijklanden in de periode van 26 februari 2022 tot en met 11 juli 2023. De totale opbrengst is berekend op De specificatie per afnemer pagina 11 en 16 van het ontnemingsrapport en de daarbij behorende berekeningen per afnemer op de pagina’s 12 t/m 15.
€ 1.924.579,-n
€ 1.626.269,- (84,5% van deze omzet), zodat het wederrechtelijk voordeel € 298.310,- bedraagt.
De verdediging heeft primair tot afwijzing en subsidiair tot vermindering van de vordering bepleit. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van wederrechtelijk voordeel indien niet kan worden vastgesteld dat de goederen daadwerkelijk in Rusland zijn beland. Verder moeten alle kosten die ten behoeve van de berekening van de fiscale winst zijn meegenomen in mindering worden gebracht op de totale opbrengst, die blijkt uit de fiscale winstberekening in de jaarrekening van 2021 en 2022 van [naam bedrijf 7] . Tot slot moet de materiële winstderving,
als gevolg van het beslag op de gehele bedrijfsvoorraad en het de facto stilleggen van de onderneming van de veroordeelde door zijn vrijheidsbeneming, op grond van het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel worden meegenomen in de winstberekening, subsidiair in de betalingsverplichting.
De ontnemingsmaatregel heeft een reparatoir karakter en beoogt de veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feiten waaruit hij in de concrete omstandigheden daadwerkelijk voordeel heeft verkregen in de pleegperiode van 26 februari 2022 tot en met 19 juli 2023.
De rechtbank is van oordeel dat uit het ontnemingsrapport aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Dat voordeel dient hem te worden ontnomen. Nu het gaat om daadwerkelijk verkregen voordeel uit de strafbare feiten, de ontvangen omzet van de verkochte gesanctioneerde goederen, doet het niet ter zake of de goederenstroom al dan niet daadwerkelijk in Rusland is beland.
De verdediging heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat meer bedrijfskosten in directe relatie hebben gestaan tot de voltooiing van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Die kosten moeten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook worden afgetrokken. De aangevoerde materiële winstderving behelst geen kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van de strafbare feiten en die voor aftrek in mindering komen op het voordeel, maar is het gevolg van rechtmatig strafvorderlijk optreden na voltooiing van de delicten.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 298.310,-.
Inleiding
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.
Conclusie
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 298.310,- aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:
- voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
- voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
- voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak komt dan neer op 360 dagen (de eerste € 50.000,-) plus 198 dagen voor de resterende € 248.310,- (€ 248.31,-/€ 450.000 X 360) en is in totaal
558 dagen.
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
geschat, vast op € 298.310,- (zegge: tweehonderdachtennegentig duizend en
driehonderdtien euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 298.310,- (zegge:
tweehonderdachtennegentig duizend en driehonderdtien euro) ter ontneming van dat
wederrechtelijk verkregen voordeel.
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op 558 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.