RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5771 en 24/6090
(gemachtigde: mr. I. Car),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor verhuiskosten en de toekenning van € 3.541,- aan bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten.
1.1.Omdat de verzoeken kennelijk niet-ontvankelijk zijn doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de verzoeken kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
1.2.Met de besluiten van 27 mei 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen en haar aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten toegekend tot een bedrag van € 3.541,-. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt door de griffier van de indiener van het verzoekschrift een griffierecht geheven.
2.
Bij aangetekende brieven (nota’s) van 13 juni 2024 en 21 juni 2024 heeft de griffier (de gemachtigde van) verzoekster erop gewezen dat zij per verzoek een griffierecht van
€ 51,- verschuldigd is en haar aangemaand dit bedrag uiterlijk twee weken na de datum van de nota te voldoen, of als de zitting eerder is, uiterlijk voorafgaande aan de zitting. Het vermelde bedrag is, ook na een rappel per e-mail aan de gemachtigde van verzoekster, niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven of ter griffie gestort.
3. Op grond van artikel 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb wordt, indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het verzoekschrift in verzuim is geweest.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) verzoekster in verzuim is geweest. De verzoeken zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Grondman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: