Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBROT:2025:7667

Bevoegdheidsincident. Huur woonruimte. Kantonrechter verklaart zich op grond van artikel 103 Rv relatief onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen en verwijst de zaak naar de rechtbank Gelderland. Niet gesteld of gebleken dat toepassing van de wettelijke regel van artikel 103 Rv in dit geval tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat zou leid...

Rechtbank Rotterdam 4 July 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBROT:2025:7667 text/xml public 2025-07-04T16:33:55 2025-06-30 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Rotterdam 2025-06-13 11542316 CV EXPL 25-3231 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Rotterdam Civiel recht; Burgerlijk procesrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:7667 text/html public 2025-07-04T16:33:27 2025-07-04 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBROT:2025:7667 Rechtbank Rotterdam , 13-06-2025 / 11542316 CV EXPL 25-3231
Bevoegdheidsincident. Huur woonruimte. Kantonrechter verklaart zich op grond van artikel 103 Rv relatief onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen en verwijst de zaak naar de rechtbank Gelderland. Niet gesteld of gebleken dat toepassing van de wettelijke regel van artikel 103 Rv in dit geval tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Het enkele feit dat een dergelijke verwijzing vertraging van de procedure tot gevolg zal hebben, maakt nog niet dat het beroep van gedaagde op artikel 103 Rv naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, laat staan dat dit misbruik van bevoegdheid oplevert. Eisers hebben de onderhavige zaak zelf bij de verkeerde rechtbank aangebracht en derhalve een hand gehad in het ontstaan van de vertraging die de verwijzing naar een andere rechtbank oplevert. Eisers komt op grond van artikel 108 lid 2 Rv geen beroep op het forumkeuzebeding toe.
RECHTBANK ROTTERDAM
locatie Rotterdam

zaaknummer: 11542316 CV EXPL 25-3231

datum uitspraak: 13 juni 2025

Vonnis van de kantonrechter in het incident

in de zaak van
1 [persoon A] ,
2. [persoon B] ,

woonplaats: [woonplaats] ,

eisers in de hoofdzaak,

verweerders in het incident,

gemachtigde: mr. J.A. de Bruijn,

tegen

Huurgarant.com B.V.,

vestigingsplaats: Rotterdam,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiseres in het incident,

gemachtigde: mr. P. Smit.

De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’, [persoon B] ’ en ‘Huurgarant’ genoemd.
1De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

de dagvaarding van 7 februari 2025, met bijlagen;

het antwoord met een incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met bijlagen;

het antwoord in het bevoegdheidsincident.
2De eis in de hoofdzaak 2.1.
Tussen [persoon A] en [persoon B] als verhuurders en Huurgarant als huurder bestaat een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met betrekking tot de woning aan de [adres] in Huissen. [persoon A] en [persoon B] hebben per email van 18 april 2024 de huurovereenkomst tegen 1 augustus 2024 opgezegd. Huurgarant heeft daarop aan [persoon A] en [persoon B] laten weten niet akkoord te gaan met de opzegging van de huurovereenkomst en heeft een beroep gedaan op de door de wet geboden huurbescherming.
2.2.
[persoon A] en [persoon B] stellen dat zij hebben gedwaald bij de totstandkoming van de huurovereenkomst. [persoon A] en [persoon B] waren namelijk in de veronderstelling dat zij de huurovereenkomst zonder opgaaf van reden met inachtneming van een opzegtermijn van 90 dagen konden opzeggen. [persoon A] en [persoon B] eisen daarom in de hoofdzaak primair dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen vernietigt, de werking van de vernietiging tot aan heden ontzegt en Huurgarant veroordeelt om de woning te ontruimen en om tot en met de dag van de ontruiming een gebruiksvergoeding van € 1.558,45 per maand aan hen te betalen. Verder eisen [persoon A] en [persoon B] primair voorwaardelijk, voor het geval de ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, een verklaring voor recht dat de gebruiksvergoeding op een gelijke wijze jaarlijks verhoogd kan worden als de huurprijs. Subsidiair eisen [persoon A] en [persoon B] een verklaring voor recht dat het beroep op huurbescherming van Huurgarant naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat de kantonrechter het tijdstip van het eindigen van de huurovereenkomst tussen partijen vaststelt op 30 of 90 dagen na het vonnis of een in goede justitie te bepalen datum en dat Huurgarant wordt veroordeeld de woning te ontruimen. Zowel primair als subsidiair eisen [persoon A] en [persoon B] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de huurprijs vanaf 1 mei 2024 € 1.558,45 per maand bedraagt en dat Huurgarant veroordeeld wordt om een huurachterstand van € 424,50 aan hen te betalen.
3De beoordeling van het bevoegdheidsincident
Huurgarant heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen
3.1.
Huurgarant heeft voor alle verweren in de hoofdzaak een bevoegdheidsincident opgeworpen. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank Rotterdam niet (relatief) bevoegd is om kennis te nemen van de door [persoon A] en [persoon B] ingestelde vordering. Omdat de onderhavige zaak betrekking heeft op de huur van woonruimte, komt die bevoegdheid volgens Huurgarant op grond van artikel 103 Rv uitsluitend toe aan de rechtbank Gelderland (locatie Nijmegen). Verder stelt Huurgarant dat [persoon A] en [persoon B] geen beroep kunnen doen op het forumkeuzebeding dat in de huurovereenkomst is opgenomen, omdat het onderhavige geschil betrekking heeft op de huur van woonruimte en [persoon A] en [persoon B] geen huurder zijn.
3.2.
[persoon A] en [persoon B] zijn het daar niet mee eens. [persoon A] en [persoon B] stellen dat het beroep van Huurgarant op artikel 103 Rv naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij heeft Huurgarant volgens [persoon A] en [persoon B] geen rechtens te respecteren belang als bedoeld in artikel 3:303 BW bij een verwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland. [persoon A] en [persoon B] stellen dat het beroep van Huurgarant op de onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam misbruik van bevoegdheid oplevert. Volgens [persoon A] en [persoon B] moet daarom de bevoegde rechter op basis van de hoofdregel van artikel 99 Rv worden aangewezen, wat betekent dat de rechtbank Rotterdam wel degelijk (relatief) bevoegd is.

De kantonrechter verklaart zich onbevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen
3.3.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.
3.4.
Op grond van artikel 209 Rv moet eerst worden beslist op het door Huurgarant opgeworpen bevoegdheidsincident.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat de absolute bevoegdheid van de kantonrechter niet ter discussie staat. Het gaat hier immers om een zaak over een huurovereenkomst (artikel 93 sub c Rv). De vraag die in het incident centraal staat, is of de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam relatief bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen.
3.6.
Artikel 99 Rv bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, tenzij de wet anders bepaalt. Partijen zijn het erover eens dat de zaak betrekking heeft op de huur van woonruimte. Op grond van artikel 103 Rv is in dergelijke zaken de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen bij uitsluiting bevoegd. Omdat de woonruimte in deze zaak gelegen is in Huissen, is de kantonrechter van de rechtbank Gelderland op grond van artikel 103 Rv dus in beginsel bij uitsluiting bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.7.
Partijen zijn in de huurovereenkomst een forumkeuzebeding overeengekomen, op grond waarvan de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van zaken die de huurovereenkomst betreffen. Artikel 108 lid 2 Rv bepaalt dat in zaken met betrekking tot de huur van woonruimte een forumkeuzebeding geen gevolg heeft, tenzij het forumkeuzebeding is overeengekomen na het ontstaan van het geschil of wanneer het de huurder is die de procedure start. Daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake; het forumkeuzebeding is vóór de procedure overeengekomen en de procedure is door de verhuurders ( [persoon A] en [persoon B] ) gestart. [persoon A] en [persoon B] komt daarom geen beroep toe op het forumkeuzebeding. De omstandigheid dat Huurgarant degene is geweest die het forumkeuzebeding in de huurovereenkomst heeft opgenomen, maakt dat niet anders.
3.8.
Het voorgaande betekent dat volgens de wettelijke regels de rechtbank Gelderland in deze zaak bevoegd is. De vraag is of in dit geval deze wettelijke regels – specifiek artikel 103 Rv – buiten toepassing moeten worden gelaten en de relatieve bevoegdheid moet worden vastgesteld op grond van de hoofdregel van artikel 99 Rv.
3.9.
De kantonrechter kan een wettelijke regel buiten beschouwing laten indien toepassing daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2 lid 2 BW). Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in dit geval geen sprake. Het is niet gesteld of gebleken dat toepassing van de wettelijke regel van artikel 103 Rv – specifiek het verwijzen van de onderhavige zaak naar de rechtbank Gelderland – in dit geval tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Het enkele feit dat een dergelijke verwijzing vertraging van de procedure tot gevolg zal hebben, maakt nog niet dat het beroep van Huurgarant op artikel 103 Rv naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, laat staan dat dit misbruik van recht oplevert. Het staat Huurgarant immers vrij om een beroep te doen op de relatieve onbevoegdheid van de rechter. Daarvoor is, anders dan [persoon A] en [persoon B] stellen, niet vereist dat Huurgarant een belang zoals bedoeld in artikel 3:303 BW heeft bij een verwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland. Artikel 3:303 BW bepaalt immers slechts dat een partij belang dient te hebben bij een rechtsvordering. Bovendien moet de relatieve bevoegdheid van de rechter in zaken als de onderhavige – die betrekking hebben op de huur van woonruimte – altijd ambtshalve beoordeeld worden (artikel 110 lid 1 tweede zin Rv). Ook indien Huurgarant geen beroep had gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de rechter, had de kantonrechter dit dus ambtshalve moeten constateren. Daarbij kan ook niet gezegd worden dat Huurgarant als professionele partij geen beroep op artikel 103 Rv toekomt. Anders dan [persoon A] en [persoon B] stellen, is de gedachte achter de regeling van artikel 103 Rv niet enkel dat de ‘zwakkere’ partij (veelal de huurder) bescherming moet worden geboden, maar ook dat in zaken die betrekking hebben op woonruimte de plaatselijke omstandigheden voor een goed oordeel van de zaak een belangrijke rol kunnen spelen. De kantonrechter merkt tot slot nog op dat [persoon A] en [persoon B] de onderhavige zaak zelf bij de verkeerde rechtbank hebben aangebracht en derhalve een hand hebben gehad in het ontstaan van de vertraging die de verwijzing naar een andere rechtbank oplevert.
3.10.
Het voorgaande betekent dat het verweer van [persoon A] en [persoon B] niet slaagt. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat op grond van artikel 103 Rv de kantonrechter van de rechtbank Gelderland (locatie Nijmegen) relatief bevoegd is. De kantonrechter zal zich onbevoegd verklaren om van het geschil tussen partijen in de hoofdzaak kennis te nemen.

De kantonrechter verwijst de zaak naar de rechtbank Gelderland (locatie Nijmegen)
3.11.
Op grond van artikel 110 lid 2 Rv zal de kantonrechter de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, verwijzen naar de relatief bevoegde rechter: de rechtbank Gelderland (kantonzaken), zittingslocatie Nijmegen.

[persoon A] en [persoon B] moeten de proceskosten in het bevoegdheidsincident betalen
3.12.
[persoon A] en [persoon B] krijgen ongelijk in het bevoegdheidsincident en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter begroot deze kosten in het bevoegdheidsincident aan de kant van Huurgarant op € 204,00 aan salaris voor de gemachtigde. De wettelijke rente over deze proceskosten wordt toegewezen.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.13.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Huurgarant dat eist en [persoon A] en [persoon B] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
4De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen;
4.2.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Gelderland, zittingslocatie Nijmegen;
4.3.
veroordeelt [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk in de kosten van dit incident, die aan de kant van Huurgarant worden begroot op € 204,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
4.4.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.

62828

Artikel delen