RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/189455-21, 02/011136-22 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juli 2022, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] behandeld.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Parketnummer 02/189455-21:
Feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak, waarbij hij een tv, twee laptops en een microfoon heeft gestolen;
Feit 2: een voorruit van een woning heeft vernield;
Feit 3: [naam 1] heeft gestalkt.
Parketnummer 02/011136-22:
een enkelband heeft vernield en een oplader van de enkelband heeft weggemaakt.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/189455-21
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Voor de bewezenverklaring van de diefstal door middel van inklimming (feit 1) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [naam 2] , de verklaring van [naam 3] en de verklaring van verdachte dat hij via een raam de woning is binnengeklommen en vervolgens de goederen heeft weggenomen. De vernieling van een ruit (feit 2) kan bewezen worden op grond van de aangifte van [benadeelde partij 1] , de constatering van de verbalisant dat verdachte zwalkend over straat heeft gelopen, de getuigenverklaring van [naam 4] en de verklaring van verdachte dat hij bij de woning is geweest.
Voor de bewezenverklaring van de belaging (feit 3) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [naam 1] , bezien in de context en tegen de achtergrond van de eerdere stalking van [naam 1] door verdachte.
Parketnummer 02/011136-22
Op grond van de aangifte van [benadeelde partij 2] acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een enkelband.
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/189455-21
De verdediging is van mening dat de diefstal uit de woning (feit 1) wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde braak, verbreking en inklimming. Voor de vernieling van een ruit (feit 2) en de stalking van [naam 1] (feit 3) is geen bewijsverweer gevoerd. Wel merkt de verdediging op dat de stalking, wat betreft de ernst, tegen de ondergrens aan zit. Het gaat om een periode van slechts drie dagen, waarbij het opzet van verdachte is gericht op het contact zoeken met zijn kinderen. Dat via Facebook door verdachte contact met [naam 1] is gezocht, wordt betwist.
Parketnummer 02/011136-22
De verdediging bepleit vrijspraak van de vernieling van de enkelband, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het vernielen daarvan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/189455-21
Feit 1 – de woninginbraak
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een tv, twee laptops en een microfoon uit de woning van aangever. Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte zich de toegang tot die woning door middel van inklimming, braak of verbreking heeft verschaft noch dat hij de voorgenoemde goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, braak of verbreking. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het strafverzwarende bestanddeel ‘inklimming’, is vereist dat sprake is van het zich de toegang tot een woning verschaffen via een niet daarvoor bestemde weg.
Verdachte heeft wisselend verklaard over hoe hij de woning van aangever is binnengegaan. Verdachte heeft vlak na de diefstal tegen een verbalisant verklaard dat hij via het raam de woning is binnengegaan. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij de woning via de achterdeur is binnengetreden. Ongeacht welke verklaring van verdachte wordt gevolgd, naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van inklimming.
Aangever heeft tegenover de politie verklaard dat hij zelf de woning binnentreedt en verlaat via het raam. Indien verdachte de woning dus eveneens via die weg heeft betreden, kan die wijze van binnengaan van de woning niet worden gekwalificeerd als ‘inklimming’.
Hetzelfde is aan de orde wanneer verdachte via een deur de woning heeft betreden. Ook in dat geval mag worden aangenomen dat verdachte de woning via de bestemde weg heeft betreden.
Uit het dossier blijkt verder niet dat aan de woning van aangever schade is ontstaan of dat er braaksporen zijn aangetroffen, waardoor evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak of verbreking. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de strafverzwarende bestanddelen inklimming, braak en verbreking.
Feit 2 – de vernieling van een ruit
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een voorruit van een woning van woningcorporatie [benadeelde partij 1] .
Feit 3 – de stalking van [naam 1]
heeft aangifte gedaan van stalking door verdachte. Zij heeft in haar aangifte verklaard dat de relatie met verdachte is verbroken en dat verdachte al eerder is veroordeeld voor stalking van haar. Daarvoor heeft verdachte ook gedetineerd gezeten. Na zijn detentie heeft verdachte zich meerdere malen opgehouden bij de woning van [naam 1] en heeft hij haar een vriendschapsverzoek op Facebook en een Messengerbericht gestuurd, zo verklaart [naam 1] .
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting, stelt de rechtbank vast dat verdachte na zijn detentie zich in een periode van drie dagen zes keer heeft opgehouden bij de woning van [naam 1] . Dat het vriendschapsverzoek en een Messengerbericht aan [naam 1] van verdachte afkomstig zijn en verdachte dus ook op die manier contact met [naam 1] heeft gezocht, kan de rechtbank niet vaststellen. Voor de verklaring van [naam 1] op die onderdelen ontbreekt steunbewijs in het dossier.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het zesmaal ophouden bij de woning van [naam 1] in een periode van drie dagen te kwalificeren is als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Bij de beoordeling daarvan zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer relevant. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verdachte heeft zich in een korte periode meerdere keren bij de woning van [naam 1] opgehouden. De rechtbank stelt echter vast dat [naam 1] op dat moment op een ander adres verbleef en verdachte enkel heeft gezien via haar Ring-deurbel. Zij is dus niet direct geconfronteerd met verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de eerdere veroordeling van verdachte wegens stalking van [naam 1] niet als steunbewijs kan worden gebezigd in de beoordeling of verdachte zich wederom in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan stalking. Immers heeft die stalking al een langere tijd geleden plaatsgevonden en de rechtbank is daarnaast niet op de hoogte van de kern van de handelingen van verdachte destijds.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Parketnummer 02/011136-22
De vernieling van de enkelband en het wegmaken van de oplader
[benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van vernieling van een enkelband en het kwijtmaken van de bij de enkelband behorende oplader.
Voor vernieling in de zin van artikel 350 Sr dient sprake te zijn van opzettelijk en wederrechtelijk handelen van verdachte. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte geen opzet heeft gehad op vernieling van de enkelband. Uit het dossier volgt dat een medewerker van de Penitentiaire Inrichting heeft geprobeerd de enkelband los te knippen met een kniptang. Dit is niet gelukt, waarna verdachte zelf met een mes de sluiting van de enkelband kapot heeft gemaakt en de enkelband vervolgens heeft overhandigd aan het personeel van de Penitentiaire Inrichting. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee geen opzet gehad op het vernielen van de enkelband, maar op het helpen losmaken daarvan. Bovendien blijkt uit het dossier dat de medewerker van de Penitentiaire Inrichting de enkelband al had beschadigd, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte de verweten beschadiging heeft veroorzaakt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook niet bewezen kan worden dat verdachte de oplader van de enkelband heeft weggemaakt. Wegmaken als bedoeld in artikel 350 Sr vereist een gedraging van verdachte, waardoor het goed aan zijn bestemming wordt onttrokken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een dergelijke gedraging heeft verricht. Verdachte weet niet waar de oplader is gebleven en wat ermee is gebeurd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 juli 2021 te Terneuzen een tv en twee laptops en een microfoon, die aan [naam 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 4 juli 2021 te Terneuzen, opzettelijk en wederrechtelijk een voorruit van de woning aan de [adres] , die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van alle feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een tbs met voorwaarden een te zware maatregel is. Indien de rechtbank daartoe toch overgaat, dient in het vonnis te worden opgenomen dat geen sprake is van een misdrijf tegen of dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat sprake is van een gemaximeerde tbs-maatregel. De verdediging is van mening dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf met de maximale proeftijd met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast kan aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr worden opgelegd, bestaande uit een contactverbod met [naam 1] .
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 15 juli 2021 schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning. Hij is de woning binnengetreden en heeft vervolgens een tv, twee laptops en een microfoon meegenomen. Deze spullen heeft hij vervolgens in de woning van de buurvrouw neergezet. Dit zou verdachte hebben gedaan, omdat de buurvrouw problemen heeft met aangever. Verdachte heeft hiermee aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Ook al zijn er problemen tussen de buren, dan nog dient verdachte van andermans spullen af te blijven.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een vernieling van een voorruit van woningcorporatie [benadeelde partij 1] , waarmee hij haar overlast en financiële schade heeft berokkend.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de over verdachte opgemaakte rapportages door de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering. Daaruit blijkt dat verdachte zwakbegaafd is en dat sprake is van een onrijpe en kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en psychostimulantia. Deze waren ook aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde vernieling, op grond waarvan wordt geadviseerd de vernieling in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en neemt dit als strafverminderende omstandigheid mee bij de bepaling van de straf. De deskundigen hebben geen advies gegeven over het aan verdachte toerekenen van de diefstal. De rechtbank rekent dit feit volledig aan verdachte toe. Gelet op de psychopathologie en het hoge recidiverisico adviseren de deskundigen om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank houdt in strafvermeerderende zin rekening met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict.
De rechtbank stelt vast dat in beginsel aan de wettelijke eisen voor de oplegging van tbs met voorwaarden is voldaan. Oplegging daarvan voor slechts de bewezenverklaarde diefstal acht de rechtbank evenwel niet proportioneel. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan.
Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, ziet de rechtbank ook geen ruimte, gelet op de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Op de inhoudelijke behandeling van de zaak waren dit al 372 dagen. Naar het oordeel van de rechtbank overschrijdt de duur van het ondergane voorarrest op dit moment ruimschoots de duur van een passende gevangenisstraf voor deze bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Omdat het voorarrest van verdachte langer duurde dan de op te leggen straf, heeft de rechtbank bij beslissing van 25 juli 2022 de voorlopige hechtenis opgeheven. Dit is in een apart bevel geminuteerd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een materiële schadevergoeding van € 320,65.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De beslissing berust op de artikelen 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit (parketnummer 02/189455-21) en het tenlastegelegde feit onder parketnummer 02/011136-22;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/189455-21:
Feit 1: diefstal;
Feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van één maand;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij t.a.v. 02/011136-22
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 augustus 2022.
Mr. H.E. Goedegebuur en mr. M.A.H. Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.