Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2022:5194

8 september 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1108 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, (Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal: ISD), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het intrekken van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering) over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 en het terugvorderen van de verstrekte bijstand in de periode van 9 april 2020 tot en met 9 augustus 2020.

Met het besluit van 15 oktober 2020 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 9 april 2020.

Met het besluit van 26 oktober 2020 heeft verweerder over de periode van 9 april 2020 tot en met 9 augustus 2020 een bedrag van € 4.121,89 aan verstrekte bijstand teruggevorderd.

Met het bestreden besluit van 23 februari 2021 op de bezwaren van eiser heeft verweerder de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 7 september 2020 tot en met

15 oktober 2020 niet langer gehandhaafd. Verweerder is wel gebleven bij de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 en het terugvorderen van de verstrekte bijstand in de periode van 9 april 2020 tot en met 9 augustus 2020.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en als gemachtigde van verweerder mr. S.H.J. Aarts.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 heeft ingetrokken en of verweerder de verstrekte bijstand over de periode van 9 april 2020 tot en met 9 augustus 2020 terecht van eiser heeft teruggevorderd.

De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

1. Feiten

Eiser verbleef van 11 maart 2020 tot en met 6 september 2020 in Somalië. Hij verscheen in die periode daarom niet op zijn werk, bij Stichting Samen Werken (SSW). Op 21 juli 2020 heeft verweerder hierover een melding ontvangen van SSW. Op een uitnodiging voor een gesprek met verweerder is eiser niet verschenen. Daarop is verweerder een onderzoek gestart en heeft hij eiser in een brief van10 augustus 2020 gevraagd om een aantal bewijsstukken. Op 28 augustus 2020 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser opgeschort, omdat hij de gevraagde stukken niet had ingeleverd. Toen eiser terug in Nederland was heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij eiser bankafschriften, vliegtickets en een verlofkaart heeft overgelegd. Verweerder is daarna overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser.

Was er een grondslag om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen?

2. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken en teruggevorderd omdat hij langer in het buitenland heeft verbleven dan is toegestaan. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht geschonden omdat hij zijn voorgenomen verblijf in het buitenland niet heeft gemeld en ook geen contact heeft opgenomen met verweerder over niet op tijd kunnen terugkeren naar Nederland.

2.1.Eiser betoogt dat hij van plan was om vier weken op vakantie te gaan in Somalië en dat hij dit ook heeft doorgegeven aan SSW, die in nauw contact staat met verweerder. Eiser heeft hiervan een verlofkaart overgelegd. SSW zou zijn afwezigheid doorgeven aan verweerder. Vanwege de coronapandemie kon eiser pas in september terug naar Nederland, want toen was het luchtruim weer open voor commerciële vluchten. Eiser had daar geen invloed op. Persberichten van de Nederlandse ambassade in Somalië over terugreizen naar Nederland konden hem op de plek waar hij zat niet bereiken. Eiser heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen met verweerder, maar dit is niet gelukt.

2.2.Volgens de wet mag eiser maximaal 4 weken per kalenderjaar in het buitenland verblijven. In de periode waarin deze maximumduur wordt overschreden is er geen recht op bijstand.n

Art. 13 lid 1 sub e en lid 4 PW

Eiser is verplicht om verweerder in te lichten over alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.n

Art. 17 PW

Verweerder moet de bijstandsuitkering intrekken en terugvorderen als eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dit heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken van bijstand.n

Art. 54 lid 3 eerste volzin en art. 58 lid 1 PW

Vast staat dat eiser van 11 maart 2020 tot en met 6 september 2020 in Somalië verbleef. Dat betekent dat de maximaal toegestane duur om in het buitenland te verblijven op 8 april 2020 is verstreken en dat eiser over de periode van 9 april 2020 tot en met

6 september 2020 geen recht heeft op bijstand. Eiser was verplicht om verweerder in te lichten over zijn vakantie en de overschrijding van de maximale duur van verblijf in het buitenland, omdat dit van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser deze inlichtingenplicht heeft geschonden. De verlofkaart die eiser heeft overgelegd is niet door SSW ondertekend. De SSW heeft aan verweerder verklaard dat zij niet wisten van de vakantie van eiser en dat het niet gebruikelijk is om vakanties aan verweerder door te geven. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij in Somalië één keer heeft geprobeerd om verweerder te bellen, maar dat er toen niet opgenomen werd. Daarmee heeft hij zich onvoldoende ingespannen om verweerder te informeren over zijn situatie in Somalië.

2.4.Nu er geen recht was op bijstand en eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, was er een grondslag voor verweerder om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken in de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 en de aan eiser teveel betaalde uitkering terug te vorderen.

Was sprake van (zeer) dringende redenen?

3. Eiser betoogt dat in zijn geval sprake is van (zeer) dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het intrekken en terugvorderen van zijn bijstandsuitkering. De gevolgen voor eiser zijn in de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie maatschappelijk onaanvaardbaar. Dat eiser te lang in het buitenland heeft verbleven ligt volledig buiten zijn schuld, nu hij niet terug kón keren naar Nederland. De vaste lasten van eiser liepen gedurende zijn verblijf in Somalië gewoon door en daardoor zijn schulden ontstaan. Op de zitting heeft de rechtbank eiser voorgehouden dat voor de intrekking respectievelijk de terugvordering verschillende beoordelingsmaatstaven gelden voor de (zeer) dringende redenen. Eiser betoogt dat de beoordelingsmaatstaf ruimer moet worden uitgelegd vanwege de uitzonderlijke situatie die de coronapandemie met zich meebrengt.

Intrekking

3.1.Als er geen recht op bijstand is kan alleen bijstand worden verstrekt als er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet. Van zeer dringende redenen is sprake bij een acute noodsituatie die op geen enkele andere manier op te lossen is. Het verlenen van bijstand moet volstrekt onvermijdelijk zijn.n

Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 46-47.

Van een acute noodsituatie is sprake wanneer er een levensbedreigende situatie is of wanneer de situatie blijvend ernstig letsel tot gevolg kan hebben.n

CRvB 11 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1086.

3.2.Verweerder stelt zich op het standpunt dat van zeer dringende reden geen sprake is. De reden van het overschrijden van de maximale duur van verblijf in het buitenland is voor de beoordeling niet van belang.

3.3.Artikel 16 van de Participatiewet is een uitzonderingsbepaling en het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van zeer dringende redenen als hier bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar niet in geslaagd. Eiser heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij in een acute noodsituatie verkeerde. Hij beroept zich op overmacht wegens de coronapandemie, als reden om de beoordelingsmaatstaf van de (zeer) dringende redenen ruimer uit te leggen. Overmacht is volgens vaste rechtspraak voor de beoordeling echter niet van belang.n

CRvB 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1083 en CRvB 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1661.

Dat er sprake is geweest van een coronapandemie maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Weliswaar is de oorzaak van deze overmacht bijzonder, maar het gevolg van die overmacht is dat niet. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin het niet mogelijk is tijdig een vlucht naar huis te regelen, bijvoorbeeld bij een natuurramp of verlies van een paspoort. De mogelijkheid van bijstandsverlening op grond van zeer dringende redenen is uitsluitend bedoeld om in acute noodsituaties te voorzien en is er niet om er in meer algemene zin aan voorbij te gaan dat er in een bepaald geval geen recht op bijstand is. Wanneer al die situaties waarin niet op tijd een terugvlucht kan worden geboekt, uitzonderingssituaties zouden zijn, doet dat af aan het strikte uitzonderingskarakter van artikel 16 van de Participatiewet.n

Rechtbank Oost-Brabant 14 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:868.

3.4.Gezien hetgeen onder 3.3 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 heeft ingetrokken.

Terugvordering

Van terugvordering kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien als daarvoor dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid van de Participatiewet aanwezig zijn.

Daarvan is sprake bij onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor eiser. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Ook hier geldt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dergelijke omstandigheden aan de orde zijn. Eiser heeft geen persoonlijke omstandigheden gesteld die het gevolg zijn van de terugvordering. Schulden vormen op zichzelf geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Zoals verweerder terecht heeft gesteld is daarbij van belang dat de financiële gevolgen van een terugvordering zich in het algemeen pas voordoen wanneer daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Eiser geniet daarbij de bescherming van de beslagvrije voet.n

CRvB 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1661.

Van de schulden die zouden zijn ontstaan heeft eiser bovendien geen bewijsstukken overgelegd. Op de zitting heeft eiser zelfs verklaard dat de schulden inmiddels grotendeels afgelost zijn.

Gezien hetgeen onder 3.5 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de teveel betaalde uitkering over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 van eiser heeft teruggevorderd.

Heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel geschonden?

4. Eiser betoogt ten slotte dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Op de hoorzitting in de bezwaarfase heeft verweerder gezegd dat zij in andere gevallen coulant omgaat met een te lange vakantieduur als gevolg van de coronapandemie. In het geval van eiser geeft zij echter juist strenge toepassing aan de wet. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom.

4.1.De beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om te benoemen welk gelijk geval hier aan de orde is. Daar heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aan voldaan met de enkele stelling dat er andere gevallen zijn waarin coulant met deze situatie is omgegaan. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat dergelijke gevallen haar niet bekend zijn. Ook blijkt uit het verslag van de hoorzitting niet dat andere gevallen ter sprake zijn geweest.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 9 april 2020 tot en met 6 september 2020 en de terugvordering van de teveel betaalde bijstand in de periode van 9 april 2020 tot en met 9 augustus 2020 van € 4.121,89 in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 7 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet

Artikel 11. Rechthebbenden

1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.

(…)

Artikel 13. Uitsluiting van bijstand

1. Geen recht op bijstand heeft degene:

(…)

e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;

(…)

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geldt voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, een periode van dertien weken.

Artikel 16. Zeer dringende redenen

1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

(…)

Artikel 17. Inlichtingenplicht

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

(…)

Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

(…)

3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

(…)

Artikel 58. Terugvordering

1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

(…)

8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel delen