Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2023:1062

16 februari 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Civiel recht

zaaknummer / rolnummer: C/02/371306 / HA ZA 20-228

Vonnis van 15 februari 2023

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiser in conventie] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

eiseres in conventie,

verweerster in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. A.J. de Danschutter te Middelburg,

tegen

de rechtspersoon naar Roemeens recht

[gedaagde in conventie] S.A.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. E. Bregonje te Terneuzen.

Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het tussenvonnis van 9 maart 2022 en de daarin genoemde stukken;

– de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte inhoudende wijziging van eis in conventie;

– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2022;

– de B-16 formulieren van partijen voor de rolzitting van 14 december 2022, waarin zij vragen (tussen)vonnis te wijzen;

– het verzoek van de rechtbank aan partijen van 21 december 2022 om zich nader uit te laten over de gewenste vervolgstap in deze procedure;

– [gedaagde in conventie] e-mailbericht aan de rechtbank van 6 januari 2023 waarin de advocaat van [gedaagde in conventie] ingaat op voornoemd verzoek van de rechtbank;

– [eiser in conventie] e-mailbericht aan de rechtbank van 9 januari 2023 waarin de advocaat van [eiser in conventie] ingaat op voornoemd verzoek van de rechtbank.

1.2.Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eiser in conventie] heeft bij brief van 23 december 2022 opmerkingen gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal. Deze brief is bij de gedingstukken gevoegd. Voor zover nodig zal de rechtbank hierop ingaan.

De feiten

2.1. [eiser in conventie] heeft een nieuw type landbouw-/graafmachine ontwikkeld, de [type naam ] . [eiser in conventie] heeft daarvan een eerste serie op de markt gebracht, de zogenaamde ‘0-serie’. Voor de productie van de volgende serie machines is [eiser in conventie] een samenwerkingsverband aangegaan met [gedaagde in conventie] ; een productiebedrijf gevestigd in Roemenië. [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) is een in Nederland gevestigde en aan [gedaagde in conventie] gelieerde vennootschap.

2.2.In het kader van hun samenwerking hebben [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] op 3 juli 2016 een tweetal overeenkomsten gesloten, een “Framework Supply Agreement” (hierna: FSA) en een “Project Specific Contract” (hierna: PSC).

In de FSA, waarin [gedaagde in conventie] is aangemerkt als ‘Supplier’ en [eiser in conventie] als ‘Buyer’, is onder meer opgenomen:

“(…)

3. SCOPE OF AGREEMENT

3.1 This Framework Supply Agreement applies to the supply of the Products by the Supplier to the Buyer. It shall be applicable to all Project Specific Contracts entered into between the Supplier and the Buyer and all Orders placed by the Buyer on the Supplier.

The Framework Supply Agreement shall consist of the following documents which are part of The Framework Supply Agreement, where applicable, prevailing in order as listed below:

a. individual Order(s)

b. Project Specific Contract(s) and their attachments or appendixes;

c. All applicable specifications, norms and standards;

d. this Framework Supply Agreement.

Project Specific Contracts and Orders shall take precedence in accordance with their date of execution or issuance.

(…)

4. SCOPE OF SUPPLY

The Supplier shall supply the Buyer with the Products.

(…)

6. ORDER PROCEEDURE

(…)

Individual Orders from The Buyer shall include the following information:
a. the products to be supplied;

b. the price;

c. delivery quantities;

d. delivery dates;

f. OTP number.

6.3. A signed order confirmation shall be sent to The Buyer not later than [10] days after receipt of an Order.

6.4. In the event that the Supplier does not provide a signed order confirmation within the time period set out in clause 6.3 above, the Order as issued by The Buyer will be deemed to have been accepted on the terms contained in that Order. (…)

The Supplier shall check the Order and any documents sent therewith and shall seek clarification without delay from the Buyer in the event of doubt or where information appears to have been omitted.

(…)

26. TERMINATION OF THIS FRAMEWORK SUPPLY AGREEMENT

(…)

The following provisions of this Framework Supply Agreement shall survive termination: (…) clause 27 (Liquidation damages for delay), clause 29 (Warranty), (…,) clause 32 (Limitation of liability), (…), clause 33 (Intellectual property (…).

(…)

27. LIQUIDATED DAMAGES FOR DELAY

The delivery dates stated in the Order Confirmation are fixed and binding. Delivery dates may be realized up to 1 week earlier but in no event shall be later than the agreed delivery date.

(…)

For each day that the agreed delivery date or period is exceeding, Supplier shall pay Buyer 1% per day of the purchase price stated in the Project Specific Contract(s), except in circumstances beyond the Suppliers control, see Force Majeure, art. 28. The penalty is maximum 20% of the purchase price stated in the Project Specific Contract(s).

(…)

29. WARRANTY

(…)

The Buyer shall notify the Supplier in writing of any defects as soon as practicable. The Supplier shall respond to such written notification within 7 working days providing proposals for the rectification of such defects. If the Supplier does not respond to The Buyer’s written notification within 7 working days, The Buyer may take such steps as it deems appropriate to rectify the defect written consent from The Supplier and the Supplier shall reimburse The Buyer for all costs incurred in relation thereto.

(…)

31. TERM/DURATION

(…)

31.2. (…) Any outstanding Orders and any amounts payable under clause 8 shall not be affected by the termination or expiration. This Framework Supply Agreement remains applicable to such Order.

LIMITATION OF LIABILITY

32.1 In no event, whether as a result of breach of contract, warranty, guarantee, indemnity, tort, including negligence, strict liability or otherwise, shall The Supplier/The Buyer be liable in respect of any of the following categories of damages, costs, losses or expenses, and the Supplier/ The Buyer hereby releases the Supplier/ The Buyer from any liability therefore

  • a) loss of profit, loss of revenue, loss of goodwill, loss of use, loss of opportunity, down time costs and the costs of obtaining or maintaining finance (in all cases, whether direct, indirect or consequential); or

  • b) Insofar as not covered by subclause (a) above, indirect or consequential damages, costs, losses or expenses of whatever nature,

and each paragraph above shall be considered independently without applying the ejusdem generis rule.

The limitation of liability contained in this clause 32 shall apply notwithstanding anything to the contrary contained or implied herein and shall survive termination and expiration of the Framework Supply Agreement.

(…)

38. DISPUTES

(…)

If agreement cannot be reach by direct negotiations disputes shall be subject to arbitration under the Commercial Rights Court of the jurisdiction of the Parties, depending on the case, under the applicable EU Commercial Laws.

(…)”.

In het PSC is onder meer opgenomen:

“(…)

1. COOPERATION STRATEGY

(…)

1.2 Long Lasting Relationship

We start a cooperation for 3 years from July 1st 2016, to be extended year by year.

(…)

1.4 Intellectual Property of [eiser in conventie]

1.4.1 The Intellectual Property of [eiser in conventie] is owned by [bedrijf 3] B.V., a sister company of [eiser in conventie] . And [bedrijf 3] B.V. has given [eiser in conventie] a license to use this Intellectual Property and the right to grant a sublicensing right to [gedaagde in conventie] . When hereafter in this article is referred to [eiser in conventie] , beside [eiser in conventie] is also meant [bedrijf 3] B.V.

1.4.2 Documents, software, patents, the 3D files, know-how, sketches, ideas or any other intellectual property of [eiser in conventie] and which will be provided by [eiser in conventie] to [gedaagde in conventie] remain under all conditions property of [eiser in conventie] . This intellectual property will may only be made available to third parties with the prior written consent of [eiser in conventie] . [eiser in conventie] will only give such consent if it is clear for [eiser in conventie] that this is necessary for the Project.

[gedaagde in conventie] is granted a licensing right for the duration of this project for manufacturing and assembly of the described [eiser in conventie] product(s) and required [eiser in conventie] components and solely in connection with and to the extent necessary to perform its obligations under this agreement..

(…)

1.4.7. Upon termination of this agreement, [gedaagde in conventie] shall immediately transfer to [eiser in conventie] all material (such as documents, software, computer files) relating to the Intellectual Property Rights, as well as all other items related to or provided by [eiser in conventie] to [gedaagde in conventie] under this agreement or in connection with the performance of the obligations hereunder.

In the event of violation of this article 1.4 of this agreement, [gedaagde in conventie] shall be due an immediately payable penalty of € 25.000 (in words: twenty-five thousand euros) per violation per day as long as the violation continues.

(…)”.

[gedaagde in conventie] is vervolgens gestart met de productie van vijf machines (hierna: de serie 1-machines). In december 2016 heeft [eiser in conventie] een document aan [gedaagde in conventie] gestuurd waarin – onder meer – het volgende is opgenomen (hierna: pro-forma order):

“(…)

Next order:

[eiser in conventie] places pro-forma for 35 [type naam ] for 2017

(most optimal purchasing/production volumes batches to be decided in cooperation)

Available as of beginning April minimum 1 machine weekly

Detail to be confirmed

Upscaling in accordance with customer requirements developing as of Q1 2017

(…)”.

2.6.In februari 2017 hebben partijen afgesproken dat (pas) na levering van de vijf machines van de 1-serie zal worden gestart met de productie van de volgende serie machines (hierna: de serie 2-machines).

In augustus 2017 hebben partijen met elkaar gesproken over de prijs van de serie
2-machines. In dat kader heeft mevrouw [naam 1] op 11 augustus 2017 aan [eiser in conventie] het volgende geschreven, voor zover thans van belang:

“(…) The discussions were a little bit different, 2nd series (6 machines) costs euro 100.000 + 15% [gedaagde in conventie] margin, price 115.000 euro.

When there will be minimum 4 machines assembled in one month, the costs could be 95.000 euro + 10 % [gedaagde in conventie] margin. Target at the end of the year 2017: costs 90.000 euro + 10% [gedaagde in conventie] margin beginning with 2018 if in 2017 will be mounted at least 16 machines (without the prototypes 5 machines). (…)”.

Op 12 augustus 2017 heeft de heer [naam 2] een e-mail met bijlage in de Roemeense taal aan [eiser in conventie] gestuurd. De heer [naam 3] heeft deze e-mail voor [eiser in conventie] naar het Engels vertaald:

“(…) Submitted for analysis in the attachments is the schedule of realizing/continuing the [type naam ] project.

  • Schedule of finishing batch 1 of series 2 (6 machines) – detailed by subassemblies and operations

  • Delivery terms of the documentation in order to prepare the next batches

  • Summary of planning in order to start series production

Please send an answer to this e-mail with your conclusions on the proposed schedule until 15.08.2017, a lack of a response will be considered a strong positive response (…)”.

2.9.De vijf machines van de 1-serie zijn in 2017 aan [eiser in conventie] geleverd. [eiser in conventie] heeft de factuur van [gedaagde in conventie] voor de levering van de vijfde machine, [factuurnummer] d.d. 13 oktober 2017 ter hoogte van € 152.056,37, niet betaald.

Op 18 december 2017 heeft de heer [naam 4] een e-mail aan [eiser in conventie] gestuurd waarin hij onder meer heeft geschreven:

“(…) [gedaagde in conventie] is assembling the 6 machines until the end of January 2017, in batches, if the purchased components are assured (…). The responsibility to assured the purchased components, in this moment, belongs to [eiser in conventie] . (…)”.

Op 20 december 2017 heeft de heer [naam 5] van [eiser in conventie] een e-mail aan [gedaagde in conventie] gestuurd waarin hij onder meer heeft geschreven:

“(…) Monday we have received warranty claims/invoices with a value of appr. Euro 17.000,- regarding quality issues on the first 4 machines from our German dealer.

We will run through them in detail with our teams ( [eiser in conventie] and [gedaagde in conventie] ) where the origins are from. (…)”.

Bij e-mail van 8 maart 2018 heeft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie] geschreven:

“Please find attached the ProForma confirmation for orders in 2018”.

In het daarbij gevoegde document staat:

“1. Pro Forma Order.

Herewith we submit and confirm to you our Pro-Forma order for the remainder of the year 2018, and in addition of the already ordered 35 units (per December 2016)(included in this survey).

(…)

Total 2018: 79 units

(…)”.

2.13.Bij brief van 22 mei 2018 heeft [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] een ‘Notification-Summons’ gestuurd waarin [gedaagde in conventie] [eiser in conventie] sommeert de factuur voor de vijfde machine van de 1-serie te betalen.

2.14. [gedaagde in conventie] heeft geen van de serie-2 machines aan [eiser in conventie] geleverd.

Bij brief van 2 april 2019 heeft [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] als volgt geïnformeerd:

“(…) [eiser in conventie] hereby terminates the Framework Supply Agreement, in combination with the Project Specific Contract, according to article 31.2 of this agreement, as of (‘met ingang van) July 3rd, 2019, regarding the period of 3 months notice. Therefore the last date of the agreement is July 2nd, 2019.(…)”.

Bij brief van 1 oktober 2019 heeft [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] als volgt geïnformeerd:

“(…) Compliant to Article 1 .4.7 of the Project Specific Contract [gedaagde in conventie] SA supposed to have transferred all related material to this article to my client on July 3rd 2019. We herewith order you to transport all material relating to the Intellectual Property Rights, as well as all other items related to or provided by [eiser in conventie] BV to [gedaagde in conventie] SA under the former agreements or in connection with the performance of the obligations thereunder.(…)”.

2.17. [eiser in conventie] heeft, na daartoe op 15 april 2020 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [gedaagde in conventie] op 17 april 2020 conservatoir derdenbeslag gelegd onder [bedrijf 1] BV en op 8 mei 2020 onder [bedrijf 2] Constructie/Mechanisatie BV.

Het geschil

in conventie

[eiser in conventie] vordert – na wijziging en vermeerdering van eis – samengevat dat [gedaagde in conventie] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van:

I. € 1.591.821,11, te vermeerderen met € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente over voornoemde bedragen, primair vanaf 2 april 2019;

II. € 26.600.000,00 aan contractuele boete, te vermeerderen met € 25.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde in conventie] in gebreke blijft aan haar verplichtingen ex artikel 1.4 PSC te voldoen;

III. de met deze procedure verband houdende kosten, waaronder de kosten van de (internationale) betekening, benodigde vertalingen en advocaatkosten;

IV. de kosten van beslaglegging ad € 5.441,47 inclusief btw;

V. de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.

[eiser in conventie] stelt dat de levering van de machines door [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie] volgens de FSA en het PSC gekwalificeerd moet worden als een koopovereenkomst waarop het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: Weens Koopverdrag) van toepassing is. Op onderwerpen die niet geregeld zijn in het Weens Koopverdrag is Nederlands recht van toepassing.

[eiser in conventie] baseert haar vordering onder I. op de stelling dat [gedaagde in conventie] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting tot levering van de 35 serie 2-machines. [eiser in conventie] stelt daardoor schade te hebben geleden bestaande uit een bedrag van
€ 831.527,96 aan onvoorziene extra kosten (productie 63 bij dagvaarding). Zij baseert haar vordering tot betaling van deze schadevergoeding op artikel 45 jo 74 Weens Koopverdrag. Daarnaast vordert zij op grond van artikel 27.3 van de FSA een boete van € 696.200,00 wegens vertraging in de levering van deze 35 machines. [eiser in conventie] stelt voorts dat de vijf serie 1-machines gebreken vertoonden. Die gebreken zijn in de garantieperiode verholpen door [eiser in conventie] , althans door [eiser in conventie] afnemer Ditec. Op grond van de artikelen 11.5, 11.6 en 29 FSA vordert [eiser in conventie] een vergoeding van deze kosten ten bedrage van € 64.093,15 (productie 64 dagvaarding).


[eiser in conventie] baseert haar vordering onder II. op de stelling dat zij op grond van de artikelen 12.2, 12.3 en 13.1 van de FSA en de artikelen 1.4.7 en 1.4.8 van het PSC recht heeft op betaling van een contractuele boete van € 25.000,00 per dag vanwege het feit dat [gedaagde in conventie] na de beëindiging van de FSA en het PSC verzuimd heeft de eigendommen van [eiser in conventie] , waarop intellectuele eigendomsrechten rusten, terug te geven aan [eiser in conventie] . Het gaat om technische gegevens zoals onderdelen, tekeningen, handleidingen en speciaal ontwikkelde software, maar ook om werktuigen die eigendom zijn van [eiser in conventie] . Deze boete is inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 26.600,00.

3.3. [gedaagde in conventie] concludeert – samengevat – tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser in conventie] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten. [gedaagde in conventie] verzoekt de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.

[gedaagde in conventie] betwist dat het Weens Koopverdrag op de overeenkomsten van toepassing is. Volgens [gedaagde in conventie] is het Roemeens recht van toepassing.


[gedaagde in conventie] voert als verweer aan dat de in artikel 32 FSA opgenomen aansprakelijkheidsbeperking aan toewijzing van alle vorderingen van [eiser in conventie] in de weg staat.

Daarnaast voert [gedaagde in conventie] ter betwisting van de onder I. gevorderde schadevergoeding en vertragingsschade aan dat de pro-forma orders voor de levering van 35 machines nooit tot overeenstemming hebben geleid. Van een leveringsverplichting was dan ook geen sprake, zodat [gedaagde in conventie] daarin niet tekortgeschoten kan zijn. Voor zover er wel overeenstemming mocht zijn bereikt, beroept [gedaagde in conventie] zich op schuldeisersverzuim. Zij voert daartoe aan dat [eiser in conventie] als schuldeiser de nakoming van de verbintenis door [gedaagde in conventie] heeft verhinderd doordat de server van [eiser in conventie] niet toegankelijk was, [eiser in conventie] onvoldoende en onvolledige technische informatie aanleverde en [eiser in conventie] de inkoop en supply chain niet op orde had, waardoor de onderdelen niet tijdig werden aangeleverd. Vanwege het schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser in conventie] mocht [gedaagde in conventie] haar leveringsverplichting opschorten. Tot slot voert [gedaagde in conventie] aan dat de gevorderde onvoorziene kosten en vertragingsschade onvoldoende zijn onderbouwd. Met betrekking tot de garantieclaim stelt [gedaagde in conventie] zich eveneens op het standpunt dat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Voorts voert zij aan dat [eiser in conventie] verzuimd heeft om haar te informeren over de vermeende gebreken aan de serie 1-machines en haar geen gelegenheid heeft geboden om de schade te herstellen. Daartoe was [eiser in conventie] wel gehouden op grond van artikel 29 FSA en 39 Weens Koopverdrag.

Met betrekking tot de vordering onder II. betwist [gedaagde in conventie] de opeisbaarheid van de gevorderde contractuele boete. Zij voert daartoe aan dat er geen sprake is van enig inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht van [eiser in conventie] . Voor zover er werktuigen en gereedschappen van [eiser in conventie] aanwezig zijn bij [gedaagde in conventie] , zijn deze zorgvuldig opgeslagen en liggen deze gereed om door [eiser in conventie] te worden opgehaald. [eiser in conventie] heeft nooit gevraagd om afgifte. Van een weigering om deze af te geven is geen sprake. Met betrekking tot de technische tekeningen geldt dat [gedaagde in conventie] deze nodig heeft in het kader van haar contractuele garantieverplichtingen, artikel 29 FSA. Tot slot voert [gedaagde in conventie] aan dat [eiser in conventie] geen recht en belang meer heeft bij afgifte, omdat [eiser in conventie] de intellectuele eigendomsrechten heeft overgedragen. Subsidiair verzoekt [gedaagde in conventie] de rechtbank om de boete te matigen.

in voorwaardelijke reconventie

[eiser in voorwaardelijke reconventie] vordert voorwaardelijk (voor het geval in conventie geoordeeld mocht worden dat partijen er bij het aangaan van de FSA niet nadrukkelijk voor hebben gekozen om afstand te doen van aanspraken op de andere partij) samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:

I. [verweerster in reconventie] te veroordelen om aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] te betalen een bedrag van € 152.056,37 ter zake de factuur van 13 oktober 2017, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 12 juni 2018;

II. [verweerster in reconventie] te veroordelen om aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] te betalen een bedrag van € 2.818.414,09 ter zake de onderdelen die [verweerster in reconventie] heeft ingekocht voor de productie van de machines, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2021;

III. [verweerster in reconventie] te veroordelen om aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] te betalen een bedrag van € 405.720,00 ter zake de onderdelen die [eiser in voorwaardelijke reconventie] ten behoeve van [verweerster in reconventie] heeft gefabriceerd voor de productie van de machines, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2021;

IV. [verweerster in reconventie] te veroordelen om aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] te betalen een bedrag van € 1.429.500,00 ter zake de nog in aanbouw zijnde machines, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2021;

V. [verweerster in reconventie] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vonnisdatum en vermeerderd met nakosten en wettelijke rente;

VI. voor recht te verklaren dat de op 17 april 2020 en op 8 mei 2020 namens [verweerster in reconventie] ten laste van [eiser in voorwaardelijke reconventie] gelegde conservatoire beslagen als opgeheven beschouwd dienen te worden;

VII. voor recht te verklaren dat de op 17 april 2020 en op 8 mei 2020 namens [verweerster in reconventie] ten laste van [eiser in voorwaardelijke reconventie] gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd en [verweerster in reconventie] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiser in voorwaardelijke reconventie] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente.

3.6. [eiser in voorwaardelijke reconventie] stelt dat ook op de vorderingen in reconventie Roemeens recht van toepassing is.

Ter onderbouwing van haar vordering onder I. voert [eiser in voorwaardelijke reconventie] aan dat [verweerster in reconventie] in gebreke is gebleven met het betalen van de koopprijs van de op 13 oktober 2017 gefactureerde serie-1 machine, ook na daartoe bij brief van 22 mei 2018 te zijn gesommeerd.

Aan haar vordering onder II. legt [eiser in voorwaardelijke reconventie] de stelling ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser in voorwaardelijke reconventie] het werkkapitaal voor de aanschaf van de voor de assemblage van de machines benodigde onderdelen zou verschaffen. [verweerster in reconventie] zou die onderdelen vervolgens aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] vergoeden op het moment van levering van de machines. Op instructie van [verweerster in reconventie] heeft [bedrijf 1] een deel van de onderdelen ingekocht. De machines kunnen niet meer geassembleerd worden en daarom zal [bedrijf 1] de inkoopwaarde niet meer vergoed kunnen krijgen. [bedrijf 1] heeft onderdelen in voorraad die een inkoopwaarde van € 1.635.007,48 vertegenwoordigen en [eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft onderdelen in voorraad die een inkoopwaarde van € 1.183.406,61 vertegenwoordigen. [verweerster in reconventie] eigenaar van deze onderdelen. Doordat er geen betaling aan [bedrijf 1] heeft plaatsgevonden is [verweerster in reconventie] ongerechtvaardigd verrijkt. Mocht er geen sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking, dan heeft [verweerster in reconventie] onrechtmatig gehandeld door in weerwil van de beëindiging van de FSA de inkoopprijs van de onderdelen niet te vergoeden. Meer subsidiair dient [verweerster in reconventie] op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid te worden veroordeeld een vergoeding voor deze onderdelen te betalen, waarbij [eiser in voorwaardelijke reconventie] dan moet worden verplicht tot afgifte van de onderdelen. [bedrijf 1] heeft haar vordering ter incasso aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] gecedeerd.


Aan haar vordering onder III. legt [eiser in voorwaardelijke reconventie] de stelling ten grondslag dat zij op basis van de door [verweerster in reconventie] verstrekte prognoses (de pro forma orders) onderdelen heeft geproduceerd voor een kostprijs van € 405.720,00. Gelet op [verweerster in reconventie] gedragingen mocht [eiser in voorwaardelijke reconventie] erop vertrouwen dat [verweerster in reconventie] vervolgorders zou plaatsen. [verweerster in reconventie] was ook bekend met deze voorraad. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat [verweerster in reconventie] gehouden is de door [eiser in voorwaardelijke reconventie] specifiek voor [verweerster in reconventie] geproduceerde onderdelen af te nemen tegen kostprijs.

Aan haar vordering onder IV. legt [eiser in voorwaardelijke reconventie] de stelling ten grondslag dat [eiser in voorwaardelijke reconventie] grond van [verweerster in reconventie] ’s inkooporder van 1 februari 2017 is gestart met de productie van serie 2-machines, waarvan er nu 12 in meer of mindere mate gereed zijn. Op grond van artikel 32 lid 2 FSA (de rechtbank begrijpt: artikel 31.2 FSA) moeten lopende opdrachten ook na beëindiging van de FSA gestand worden gedaan. Door toedoen van [verweerster in reconventie] heeft [eiser in voorwaardelijke reconventie] haar werkzaamheden niet kunnen afronden. [verweerster in reconventie] verstrekte geen onderdelen meer en [eiser in voorwaardelijke reconventie] had niet langer toegang tot de assemblage-instructie. Dat levert schuldeisersverzuim aan de zijde van [verweerster in reconventie] op. [verweerster in reconventie] is gehouden de machines alsnog af te nemen in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de beëindiging van de FSA, tegen betaling van een bedrag van € 1.429.500,00.

Aan haar vordering onder VI. en VII. legt [eiser in voorwaardelijke reconventie] de stelling ten grondslag dat [verweerster in reconventie] geen vorderingen op [eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft, zodat beslagen onrechtmatig zijn gelegd. Als gevolg van de gelegde beslagen heeft [eiser in voorwaardelijke reconventie] schade geleden, nader op te maken bij staat.

3.7. [verweerster in reconventie] concludeert – samengevat – dat [eiser in voorwaardelijke reconventie] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen, althans dat deze aan [eiser in voorwaardelijke reconventie] moeten worden ontzegd, althans dienen te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser in voorwaardelijke reconventie] in de kosten. [verweerster in reconventie] verzoekt de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.8. [verweerster in reconventie] betwist dat Roemeens recht van toepassing is. Zij stelt dat ook op de vorderingen in reconventie het Weens Koopverdrag en het Nederlandse recht van toepassing is.

Met betrekking tot de vordering onder I. voert [verweerster in reconventie] als verweer aan dat zij haar betalingsverplichting mocht opschorten, omdat [eiser in voorwaardelijke reconventie] haar leveringsverplichting niet nakwam in verband met de serie 2-machines en de serie 1-machines gebreken vertoonden. Daarnaast ontbraken ook de kwaliteitscertificaten die [eiser in voorwaardelijke reconventie] op grond van artikel 11.2 FSA verplicht was te leveren. [verweerster in reconventie] heeft op 21 december 2018 bij [eiser in voorwaardelijke reconventie] melding gemaakt van haar beroep op opschorting. Subsidiair voert [verweerster in reconventie] als verweer aan dat haar in verband met deze vordering een beroep toekomt op verrekening.

Met betrekking tot de vordering onder II. betwist [verweerster in reconventie] dat partijen hebben afgesproken dat [verweerster in reconventie] onderdelen zou vergoeden na aflevering van de machines. [verweerster in reconventie] zou geen losse onderdelen betalen en is daar ook geen eigenaar van geworden. Voor zover [eiser in voorwaardelijke reconventie] schade heeft geleden doordat de machines niet meer geassembleerd zullen worden, is die schade op grond van artikel 32 FSA van vergoeding uitgesloten. Ook betwist [verweerster in reconventie] de hoogte van het gevorderde bedrag. Een onderbouwing ontbreekt. Bovendien kunnen diverse onderdelen nog gebruikt worden. Van ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatig handelen of strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid is dan ook geen sprake.

[bedrijf 1] had geen vordering op [verweerster in reconventie] en kon deze dus ook niet cederen. Er is ook geen sprake van een cessie maar van een volmacht. Er is niet voldaan aan de voorwaarden die volgen uit artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Met betrekking tot de vordering onder III. voert [verweerster in reconventie] als verweer aan dat [eiser in voorwaardelijke reconventie] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst verplicht was om onderdelen te produceren voor de orders die [verweerster in reconventie] bij [eiser in voorwaardelijke reconventie] had geplaatst. [verweerster in reconventie] heeft de overeenkomst beëindigd omdat er na anderhalf jaar nog steeds geen machines waren geleverd. Het komt dan ook voor rekening en risico van [eiser in voorwaardelijke reconventie] dat zij nog door haarzelf geproduceerde onderdelen bezit. Ook hier geldt de beperking van aansprakelijkheid van artikel 32 FSA. Verder is de gestelde schade niet onderbouwd.

Ook ten aanzien van de vordering onder IV., het onderhanden werk, doet [verweerster in reconventie] een beroep op artikel 32 FSA. Voor zover dat artikel niet in de weg staat aan deze vordering, geldt dat [eiser in voorwaardelijke reconventie] haar vordering ten onrechte baseert op een bedrag van € 150.000,00. Partijen waren met betrekking tot de eerste zes machines een koopprijs van € 115.000,00 overeengekomen. Als [eiser in voorwaardelijke reconventie] de lopende opdrachten gestand had willen doen als bedoeld in artikel 31 lid 2 van de FSA, dan had [eiser in voorwaardelijke reconventie] de machines moeten afmaken. [verweerster in reconventie] betwist de stelling van [eiser in voorwaardelijke reconventie] dat dit niet mogelijk is geweest.

Tot slot voert [verweerster in reconventie] als verweer aan dat er geen sprake is van onrechtmatige beslaglegging. Subsidiair betwist [verweerster in reconventie] [eiser in voorwaardelijke reconventie] schade geleden heeft als gevolg van de beslaglegging. [eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Er is dan ook geen ruimte voor verwijzing naar een schadestaatprocedure.

De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

4.1.Ter toelichting op hun verzoek aan de rechtbank om vonnis te wijzen hebben partijen aangeven dat zij geprobeerd hebben een minnelijke regeling te treffen, maar dat dit tot op heden niet gelukt is. Zij hebben kort benoemd wat hen daarbij met name verdeeld houdt. Uit de gegeven toelichtingen maakt de rechtbank op dat partijen de rechtbank thans verzoeken om alleen de volgende geschilpunten te beoordelen:

  1. Welk recht is van toepassing op de vorderingen die gegrond zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomsten?

  2. Is [gedaagde in conventie] de gevorderde contractuele boete verschuldigd, en, zo ja, komt deze voor matiging in aanmerking?

4.2.Gelet op het feit dat partijen kennelijk hun geschil vooralsnog tot deze geschilpunten wensen te beperken, zal de rechtbank in dit tussenvonnis alleen ingaan op deze twee punten en de boordeling voor het overige aanhouden.

Toepasselijk recht op contractuele vorderingen

4.3.Aan partijen is voorafgaand aan de mondelinge behandeling expliciet gevraagd zich tijdens de mondelinge behandeling uit te laten over het recht dat volgens hen van toepassing is op hun vorderingen en om hun stellingen, zo nodig, daarop aan te passen. Naar aanleiding van dit verzoek hebben partijen het volgende aangevoerd.

4.4.Volgens [eiser in conventie] is het Weens Koopverdrag op de tussen partijen gesloten overeenkomsten van toepassing, aangevuld met Nederlands recht voor zover onderwerpen niet geregeld zijn in de overeenkomsten en het Weens Koopverdrag. [gedaagde in conventie] stelt dat Roemeens recht van toepassing is op de overeenkomsten. Volgens [gedaagde in conventie] zijn partijen geen rechtskeuze overeengekomen en dient daarom te worden aangeknoopt bij artikel 4 lid 1 sub a van de Verordening inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I-Vo). De verwijzing naar “the applicable EU Commercial Laws” in artikel 28 FSA moet worden opgevat als een verwijzing naar Europese verordeningen en dus naar de Rome I-Vo. Het Weens Koopverdrag is een VN-verdrag en daarmee geen Europees verdrag.

4.5.De rechtbank overweegt als volgt. Aan de FSA ligt de gedachte ten grondslag dat [gedaagde in conventie] als “Supplier” ten behoeve van [eiser in conventie] als “Buyer” machines van het type [type naam ] zou gaan produceren en leveren. Dit is tussen partijen niet in geschil. Getuige de bewoordingen van artikel 3.1 FSA hadden partijen daarbij voor ogen dat de FSA als raamovereenkomst zou dienen en dat daarnaast separate koopovereenkomsten zouden worden gesloten. Als komt vast te staan dat dergelijke koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen, zijn op die koopovereenkomsten zowel de bepalingen uit de FSA als het Weens Koopverdrag van toepassing. Het gaat dan immers om koopovereenkomsten die betrekking hebben op roerende zaken tussen partijen die beiden gevestigd zijn in een verdragsstaat van het Weens Koopverdrag (artikel 1 lid 1 sub a Weens Koopverdrag). De omstandigheid dat het Weens Koopverdrag een VN-verdrag is, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bewoordingen “the applicable EU Commercial Laws” kan niet worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uit te sluiten. [gedaagde in conventie] heeft ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit een dergelijke bedoeling kan worden afgeleid. [gedaagde in conventie] stelling dat bedoeld is te kiezen voor toepasselijkheid van de Rome I-Vo sluit toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag bovendien niet uit. Immers, als via de verwijzingsregels uit de Rome I-Vo zou worden uitgekomen bij het Roemeense recht, is dit nog steeds het recht van een staat die partij is bij het Weens Koopverdrag. Op grond van artikel 1 lid 1 sub b Weens Koopverdrag leidt ook deze route tot toepassing van het Weens Koopverdrag. Omdat de bepalingen in de FSA nauw samenhangen met verbintenissen die voortvloeien uit door partijen te sluiten individuele koopovereenkomsten, geldt dat de gehele FSA wordt beheerst door het Weens Koopverdrag, ook als het aankomt op de uitleg van bepalingen uit de FSA.

4.6.Hoewel partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet toegelicht welk recht volgens hen van toepassing is op de verbintenissen die voortvloeien uit het PSC en hoe het PSC zich verhoudt tot de FSA en eventueel tot stand gekomen individuele koopovereenkomsten. Welk recht van toepassing is op het PSC is relevant voor de vraag of [gedaagde in conventie] een contractuele boete verbeurd heeft, en, zo ja, of die voor matiging in aanmerking komt. In hun processtukken hebben partijen uitsluitend stellingen op basis van het Nederlandse recht ingenomen.

4.7.Uit de aard, de inhoud en de bewoordingen van het PSC volgt dat het PSC niet alleen betrekking heeft op nader te sluiten individuele koopovereenkomsten, maar op het gehele samenwerkingsverband dat door partijen beoogd werd met betrekking tot de ontwikkeling van een productielijn voor de [type naam ] . De inhoud van de “COOPERATION/L.O.I.PLAN”, die partijen bij de aanvang van hun samenwerking besproken hebben, is immers woordelijk overgenomen in het PSC. In het PSC komen onder meer de onderwerpen “Cooperation Strategy” en “Working culture” aan bod en artikel 1.2 PSC ziet op de door partijen beoogde “Long Lasting Relationship”. Het contract geeft de doelstellingen van partijen voor de door hen beoogde toekomstige samenwerking weer, met weliswaar streefcijfers, maar zonder concrete resultaatsverbintenissen voor de productie en (ver)koop van de machines. Voor het bepalen van het toepasselijke recht op het PSC kan dan ook niet één-op-één worden aangeknoopt bij hetgeen hiervoor overwogen is ten aanzien van de samenhang tussen eventueel gesloten individuele koopovereenkomsten en de FSA. Voor wat betreft de op grond van artikel 1.4 PSC gevorderde contractuele boete betekent dit dat er specifiek dient te worden gekeken naar de verbintenis die ten grondslag ligt aan de gevorderde boete.

4.8.Uit artikel 1.4 PSC volgt dat [eiser in conventie] in het kader van de samenwerking een licentie aan [gedaagde in conventie] heeft verstrekt op grond waarvan [gedaagde in conventie] gebruik mocht maken van het aan [eiser in conventie] in licentie gegeven intellectuele eigendom. Het betreft hier dus een sub-licentieovereenkomst. In het kader van deze overeenkomst hebben partijen geen (rechtsgeldige) rechtskeuze gemaakt. Omdat de Rome I-Vo geen specifieke verwijzingsregel kent voor licentieovereenkomsten, moet het toepasselijke recht worden bepaald aan de hand van artikel 4 lid 2 Rome I-Vo. Er moet dus worden bepaald wie de kenmerkende prestant is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit [eiser in conventie] . Het is immers [eiser in conventie] , althans de aan haar gelieerde [bedrijf 3] B.V., die de technologie en de knowhow voor de [type naam ] gecreëerd heeft. [eiser in conventie] heeft deze technologie en knowhow vervolgens ter beschikking gesteld aan [gedaagde in conventie] . Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde in conventie] het gebruik van het gelicentieerde exclusief verkreeg. Het aanmerken van [eiser in conventie] als kenmerkende prestant past ook in het totaalbeeld dat de rechtbank van de samenwerking tussen partijen gekregen heeft. Nadat [eiser in conventie] de 0-serie van de [type naam ] al op de markt had gebracht, is zij met het totaalconcept van de [type naam ] op zoek gegaan naar een productiebedrijf dat de 1- en 2-serie zou kunnen produceren. In [gedaagde in conventie] vond [eiser in conventie] het door haar gezochte productiebedrijf. In het kader van hun samenwerking werd [gedaagde in conventie] bovendien veelvuldig door [eiser in conventie] geïnstrueerd en werden medewerkers van [gedaagde in conventie] door medewerkers van [eiser in conventie] opgeleid.

4.9.Omdat [eiser in conventie] als kenmerkende prestant geldt en zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing op de vraag of [gedaagde in conventie] een boete verbeurd heeft en, zo ja, of deze voor matiging in aanmerking komt.

Contractuele boete

4.10. [gedaagde in conventie] meest verstrekkende verweer is dat artikel 32 FSA in de weg staat aan de door [eiser in conventie] gevorderde contractuele boete. Onder verwijzing naar de artikelen 3.1 en 6.7 FSA stelt [gedaagde in conventie] dat de FSA en het PSC als een overeenkomst moet worden beschouwd. Met de ondertekening van de FSA heeft [eiser in conventie] volgens [gedaagde in conventie] afstand gedaan van deze uit artikel 1.4.8 van het PSC voortvloeiende vordering. [gedaagde in conventie] heeft daar nog aan toegevoegd dat artikel 32 FSA de beëindiging van de FSA overleeft op grond van artikel 26.5 FSA. [eiser in conventie] is het hier niet mee eens. Volgens [eiser in conventie] blijkt uit artikel 3.2 FSA dat het PSC voorgaat op de FSA en dat artikel 32 FSA daarom niet in de weg staat aan toewijzing van de gevorderde contractuele boete.

4.11.Uit de bewoordingen van artikel 3.2. FSA volgt inderdaad dat, zoals [eiser in conventie] stelt, het PSC voorgaat op de FSA. [gedaagde in conventie] heeft de door [eiser in conventie] voorgestane uitleg van artikel 3.2 FSA, te weten de rangorde tussen de overeenkomsten, ook niet weersproken. Het had dan ook op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om toe te lichten waarom, ondanks deze bewoordingen, de FSA in dit geval toch de contractuele boete van artikel 1.4.8 PSC opzij zet. Dat heeft zij niet gedaan. Bovendien volgt uit de bewoordingen van artikel 32 FSA dat aansprakelijkheid wordt beperkt tot bepaalde categorieën (“in respect of any of the following categories”). Van een algemene uitsluiting van aansprakelijkheid is dan ook geen sprake. De boete zoals opgenomen in artikel 1.4.8 PSC wordt niet expliciet genoemd in artikel 32 FSA. Ook om deze reden had het op [gedaagde in conventie] weg gelegen toe te lichten waarom artikel 32 FSA desondanks in de weg staat aan het kunnen vorderen van de contractuele boete. Omdat enige (nadere) toelichting van [gedaagde in conventie] ontbreekt, wordt haar verweer dat artikel 32 FSA in de weg staat aan de door [eiser in conventie] gevorderde contractuele boete verworpen. Of artikel 32 FSA de beëindiging van de FSA op grond van artikel 26.5 FSA overleeft, hetgeen overigens niet ter discussie staat, is gelet op het voorgaande niet relevant.

4.12.Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of [gedaagde in conventie] de gevorderde contractuele boete verbeurd heeft. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Tussen partijen staat vast dat de FSA en het PSC met ingang van 3 juli 2019 als beëindigd moeten worden beschouwd. Uit artikel 1.4.7 PSC volgt, kort gezegd, dat [gedaagde in conventie] vanaf dat moment gehouden was om direct (“immediately”) al het materiaal dat [eiser in conventie] in het kader van de samenwerking aan [gedaagde in conventie] ter beschikking had gesteld terug te geven. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conventie] geen materiaal geretourneerd heeft. Als gevolg van dit nalaten is [gedaagde in conventie] de boete die volgt uit artikel 1.4.8 PSC gaan verbeuren met ingang van 3 juli 2019.

4.13.Dat [eiser in conventie] , zoals [gedaagde in conventie] aanvoert, geen recht en belang meer zou hebben gehad bij afgifte van het materiaal omdat zij haar intellectuele eigendomsrechten had overgedragen, is door [eiser in conventie] voldoende gemotiveerd weersproken. [eiser in conventie] heeft toegelicht dat zij na verkoop van de intellectuele eigendomsrechten op 2 oktober 2019 door [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] een licentie gekregen heeft van [bedrijf 4] om de intellectuele eigendomsrechten te mogen blijven gebruiken. Zo behield zij de mogelijkheid de [type naam ] elders in productie te geven. Na verkoop van de intellectuele eigendomsrechten door [bedrijf 4] in mei 2022 verkreeg [eiser in conventie] een licentie met het oog op deze procedure, aldus [eiser in conventie] . Gezien deze, onvoldoende weersproken, toelichting van [eiser in conventie] had [eiser in conventie] wel degelijk belang bij het retourneren van het aan [gedaagde in conventie] verstrekte materiaal.

4.14.Een aantal van [gedaagde in conventie] verweren stuit af op artikel 1.4 PSC. Bij de uitleg van artikel 1.4 PSC gaat het niet alleen om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [gedaagde in conventie] heeft haar betwisting van de verschuldigdheid van de boete niet onderbouwd met feiten of omstandigheden die tot een van de bewoordingen afwijkende uitleg van artikel 1.4 PSC zouden moeten leiden. De bewoordingen van artikel 1.4 PSC vormen dan ook het uitgangspunt.

4.15. [gedaagde in conventie] verweer dat de intellectuele eigendomsrechten niet geschonden worden en dat [gedaagde in conventie] de boete daarom niet verschuldigd is geraakt, stuit af op de bewoordingen van artikel 1.4 PSC. Immers, in dit artikel wordt geen verband gelegd tussen het verbeurd raken van de boete en een daadwerkelijke schending van intellectuele eigendomsrechten. Anders gezegd: voor het verbeurd raken van de boete is niet vereist dat [eiser in conventie] aantoont dat daadwerkelijk inbreuk gemaakt wordt op de intellectuele eigendomsrechten. De bewoordingen van artikel 1.4 PSC bieden ook geen ruimte voor [gedaagde in conventie] verweer dat zij het materiaal niet hoeft terug te geven, omdat zij het materiaal nog nodig heeft in verband met haar garantieverplichtingen. Artikel 1.4 PSC voorziet daar niet in. Als [gedaagde in conventie] dit wel had gewild, dan had zij dit voorafgaand aan het sluiten van het PSC moeten bedingen. Bovendien heeft [eiser in conventie] gemotiveerd betwist dat [gedaagde in conventie] al het materiaal nodig heeft om garantieverplichtingen te kunnen nakomen. Volgens [eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] de besturingssoftware van de machines voor de assemblage en het testen van de basismachine, de assemblagewerktuigen, assemblagehandleidingen en testhandleidingen in dit kader niet nodig. [eiser in conventie] voert ook nog aan dat [gedaagde in conventie] niet eerder dan in deze procedure heeft aangegeven dat zij het materiaal nodig heeft om aan haar garantieverplichtingen te voldoen. [gedaagde in conventie] heeft een en ander niet weersproken.

4.16.Verder heeft [gedaagde in conventie] nog betoogd dat zij de werktuigen die [eiser in conventie] van VDL had verkregen niet terug hoefde te geven, omdat deze werktuigen door [eiser in conventie] in bruikleen waren gegeven aan [gedaagde in conventie] . Ook dit verweer stuit af op de bewoordingen van artikel 1.4 PSC, meer specifiek op die van artikel 1.4.7. Immers, in artikel 1.4.7 PSC wordt aangeknoopt bij “all other items related to or provided by [eiser in conventie] to [gedaagde in conventie] under this agreement or in connection with the performance of the obligations hereunder.” Deze omschrijving is dusdanig breed dat daar ook de door [eiser in conventie] van VDL verkregen werktuigen onder vallen.

4.17.Tot slot heeft [gedaagde in conventie] nog aangevoerd dat [eiser in conventie] nooit heeft gevraagd om afgifte van het materiaal. Ook dit verweer faalt. Blijkens de bewoordingen van artikel 1.4 PSC dienen de ter beschikking gestelde materialen bij het einde van de overeenkomst te worden geretourneerd. [gedaagde in conventie] diende dit dus ook zonder een daartoe strekkende verzoek van [eiser in conventie] te doen. [eiser in conventie] heeft [gedaagde in conventie] daar bij brieven van 8 augustus 2019, 1 oktober 2019 en 6 november 2019 (producties 57, 58 en 60 bij dagvaarding) ook op gewezen en daarbij aangeven dat [gedaagde in conventie] sedert 4 juli 2019 een boete verbeurt van € 25.000,00 per dag. Bij brief van 1 oktober 2019 heeft [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] uitdrukkelijk verzocht de materialen binnen vijf werkdagen af te geven. [gedaagde in conventie] heeft de ontvangst van deze brieven niet betwist.

4.18.Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde in conventie] vanaf 3 juli 2019 per dag een boete van € 25.000,00 heeft verbeurd en dat zij die blijft verbeuren totdat zij al het materiaal aan [eiser in conventie] retourneert. Dat houdt in: de technische gegevens zoals onderdelen, tekeningen, handleidingen en speciaal ontwikkelde software, maar ook de werktuigen die eigendom zijn van [eiser in conventie] .

Matiging

4.19.Subsidiair heeft [gedaagde in conventie] een beroep gedaan op matiging van de bedongen boete. Op grond van artikel 6:94 BW kan de rechter op verlangen van de schuldenaar de bedongen boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechter dient die bevoegdheid terughoudend te hanteren. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal bijvoorbeeld moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Ook de hoedanigheid van partijen kan van belang zijn. Het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende grond voor matiging. Vgl. Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207.

4.20.De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het boetebeding in dit geval tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, zodat er aanleiding bestaat om de boete te matigen. De volgende omstandigheden zijn daarbij redengevend.

4.21. [eiser in conventie] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van het moeten missen van de technische gegevens en de werktuigen. Zij heeft aangevoerd dat zij zonder werktuigen en (het uitsluitend gebruik van) de technische gegevens en software niet in staat was de [type naam ] -machines door een andere partij te laten produceren en dat er geïnteresseerde partijen waren. [gedaagde in conventie] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. [gedaagde in conventie] heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1072 in een geschil tussen (onder meer) [eiser in conventie] B.V. en twee van haar (voormalige) (indirecte) aandeelhouders over (onder meer) de IE-rechten op de [type naam ] . Daarin wordt onder meer overwogen (r.o. 3.3): “(…) Fabrikanten die actief zijn in dezelfde branche bleken niet geïnteresseerd in een samenwerking of overname en pogingen om de IE-rechten als geheel aan derden te verkopen zijn zonder resultaat gebleven.” Hoewel deze overweging nog niet uitsluit dat andere partijen mogelijk niet geïnteresseerd waren vanwege het feit dat [gedaagde in conventie] nog over de werktuigen e.d. beschikte, had het, gelet op [gedaagde in conventie] gemotiveerde betwisting, op de weg van [eiser in conventie] gelegen toe te lichten welke partijen geïnteresseerd waren, of er concreet onderhandeld werd met deze partijen en of deze onderhandelingen specifiek zijn afgeketst op het niet exclusief kunnen beschikken over de technische gegevens en software. En daaruit voortvloeiend: welke schade [eiser in conventie] als gevolg hiervan heeft geleden. Nu [eiser in conventie] geen inzicht heeft verschaft in de schade die zij stelt te hebben geleden – anders dan de waarde van de in bruikleen gegeven werktuigen, volgens [eiser in conventie] € 201.441,00 – moet worden aangenomen dat de schade beperkt is tot dat bedrag. Hier staat tegenover dat [gedaagde in conventie] op 1 juni 2022, het moment waarop [eiser in conventie] haar eis wijzigde, al een boete van € 26.600.000,00 verbeurd had. De verbeurde boete is daarna nog opgelopen. Er kan dan ook worden aangenomen dat een forse wanverhouding bestaat tussen de verbeurde boete en eventueel geleden schade.

4.22.Verder is niet in geschil dat [eiser in conventie] zelf ook nog beschikte over een deel van het door haar teruggevraagde materiaal. Het gaat dan om tekeningen, handleidingen en speciaal ontwikkelde software. Dit materiaal had [eiser in conventie] met eventueel geïnteresseerde partijen kunnen delen. Dat onderhandelingen daadwerkelijk zijn afgeketst op het niet exclusief kunnen gebruiken van materiaal door geïnteresseerde partijen, is overigens niet gesteld door [eiser in conventie] . Als zij dat al heeft bedoeld te stellen, dan heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd.

4.23. [eiser in conventie] had een kort gedingprocedure kunnen starten en afgifte van het materiaal kunnen vorderen, eventueel in combinatie met beslaglegging. Zij had daarmee de periode waarover de boete verschuldigd is geworden kunnen beperken. Uit de omstandigheid dat [eiser in conventie] dit heeft nagelaten, kan worden afgeleid dat [eiser in conventie] het materiaal niet dringend nodig had. Zij heeft daarmee onnodig volhard in haar keuze de boetebedragen op te laten lopen.

4.24.Hier staat tegenover dat [gedaagde in conventie] aan het verzoek van [eiser in conventie] had kunnen voldoen, maar er bewust voor heeft gekozen boetebedragen te blijven verbeuren. Dit terwijl zij een aantal keer de kans gekregen heeft te voldoen aan het verzoek om afgifte. De rechtbank weegt mee dat de boete wel degelijk als een prikkel tot nakoming mag worden gezien, zeker nu het hier gaat om professionele partijen die een specifieke boete overeengekomen zijn.

4.25.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er reden om de boete te matigen tot een bedrag van € 1.000.000,00. Dit geldt zowel voor het reeds verbeurde bedrag als voor eventueel nog te verbeuren bedragen. Verdergaande matiging is niet gerechtvaardigd. Daarmee zou onvoldoende recht worden gedaan aan de eveneens gerechtvaardigde belangen van [eiser in conventie] .

Vervolg van de procedure

4.26.De rechtbank zal op verzoek van partijen de beoordeling en beslissing van de overige geschilpunten tussen partijen in conventie en in voorwaardelijke reconventie aanhouden. De zaak zal op de hierna te noemen rolzitting worden geplaatst voor partijberaad (2.14 Procesreglement). Mochten partijen geen overeenstemming bereiken over een minnelijke regeling, dan heeft de rechtbank voor de verdere beoordeling behoefte aan een nadere toelichting van partijen over de implicaties van dit vonnis op de contractuele vorderingen. Ook dienen zij dan toe te lichten welk recht volgens hen van toepassing is op de buitencontractuele vorderingen van [gedaagde in conventie] . Indien partijen van mening zijn dat dit het Roemeense recht is, dan dienen zij hun stellingen aan te vullen op grond van het Roemeense recht. Om proceseconomische redenen geeft de rechtbank partijen reeds nu in overweging zich alsdan bij akte op deze punten uit te laten.

De beslissing

De rechtbank

in conventie en in voorwaardelijke reconventie

verwijst de zaak naar rol van 29 maart 2023 voor uitlaten partijberaad;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans, mr. De Graaf en mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Artikel delen