Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

ECLI:NL:RBZWB:2023:1093

17 February 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken

Zittingsplaats Middelburg

Zaaknummer: 10028764 \ CV EXPL 22-1973

Vonnis van 15 februari 2023

in de zaak van

[eiser] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,

tegen

de besloten vennootschap [gedaagde] B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam 1],

gevestigd te [plaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

procederend bij: [naam 2] .

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 13 juli 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord van 3 augustus 2022 met een productie;
- de conclusie van repliek van 31 augustus 2022 met een productie;
- de conclusie van dupliek van 28 september 2022 met een productie;

- de akte uitlaten productie van [eiser] van 23 november 2022.

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

Het geschil en de beoordeling

2.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 500,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 75,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.

2.2.Aan zijn vordering legt [eiser] – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagde] is de bewindvoerder van mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] heeft op of omstreeks 4 februari 2021 van [eiser] , met medewerking van [gedaagde] , een auto gekocht en de koopprijs aan [eiser] betaald. Daarna heeft [eiser] in opdracht van [naam 1] meerdere keren werkzaamheden aan de auto uitgevoerd. De kosten daarvan zijn betaald, behalve de factuur van 25 november 2021 van € 500,00 die betrekking heeft op de laatste door [naam 1] aan [eiser] verstrekte opdracht tot onderhoud en/of reparatie en keuring van de auto (hierna: de overeenkomst). Deze kosten zijn ten onrechte niet voldaan. Gelet op de eerdere betalingen en de toezeggingen van [naam 1] mocht [eiser] erop vertrouwen dat ook deze factuur zou worden voldaan. De incassogemachtigde van [eiser] heeft [naam 1] onder meer op 9, 13 en 18 maart 2022 tevergeefs aangemaand tot betaling. Uiteindelijk heeft [eiser] geen andere mogelijkheid gezien dan [gedaagde] in rechte te betrekken.

2.3. [gedaagde] voert verweer en verzoekt de kantonrechter [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde] stelt daartoe – samengevat – het volgende. [naam 1] staat onder beschermingsbewind. Het bewind is in het Centraal curatele- en bewindregister gepubliceerd. [naam 1] is nog wel bevoegd een overeenkomst aan te gaan, maar is vanwege het bewind niet meer bevoegd zelfstandig te beschikken over haar goederen. [eiser] was hiervan op de hoogte, althans behoorde dat te zijn, maar is de overeenkomst desondanks zonder medewerking van [gedaagde] met [naam 1] aangegaan. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen. Dat [gedaagde] (wel) aan de aankoop van de auto heeft meegewerkt, maakt dit niet anders. Bij andere overeenkomsten met en betalingen aan [eiser] is [gedaagde] niet betrokken geweest en zij heeft evenmin aan [eiser] betaling van de factuur toegezegd. Aangezien dat betekent dat [eiser] zich niet op de onder bewind gestelde goederen van [naam 1] kan verhalen, heeft hij geen belang bij zijn vordering en dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel moet de vordering worden afgewezen.

2.4.Dit verweer slaagt. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

2.5.Uit het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) blijkt dat alle goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1] bij beschikking van 12 november 2015 onder bewind zijn gesteld, dat het bewind op 12 november 2015 is ingeschreven in het CCBR en op 13 november 2015 is gepubliceerd, en dat [gedaagde] bij beschikking van 18 september 2019 (als opvolger van [naam 2] , h.o.d.n. [gedaagde] ) tot bewindvoerder is benoemd. Dat [eiser] vanwege de publicatie in het CCBR ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wordt geacht met het bewind bekend te zijn geweest en toen bovendien ook daadwerkelijk met het bewind bekend was, is niet in geschil. Dat betekent dat het bewind en de gevolgen daarvan aan [eiser] kunnen worden tegengeworpen.

2.6.Op grond van artikel 1:438 BW komt het beheer over de onder bewind staande goederen niet toe aan [naam 1] maar aan [gedaagde] als bewindvoerder. [naam 1] kan tijdens het bewind alleen met medewerking van [gedaagde] of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen beschikken. In artikel 1:439 lid 1 BW is verder bepaald dat indien een rechtshandeling ongeldig is, omdat zij ondanks het bewind werd verricht door of gericht tot de rechthebbende, deze ongeldigheid aan de wederpartij slechts kan worden tegengeworpen als deze het bewind kende of had behoren te kennen. Daarnaast geldt ingevolge artikel 1:440 BW dat schulden die voortkomen uit een handeling die de schuldeiser tijdens het bewind met of jegens de rechthebbende, anders dan in overeenstemming met artikel 1:438 lid 2 BW (dus zonder medewerking van de bewindvoerder) heeft verricht, niet op de onder het bewind staande goederen kunnen worden verhaald, indien de schuldeiser het bewind kende of had behoren te kennen.

2.7.Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de overeenkomst, die het onderhoud van de onder bewind staande auto betreft, als een beheershandeling in de zin van artikel 1:438 lid 1 BW moet worden aangemerkt en daarom niet rechtsgeldig is, dan wel dat [naam 1] – zoals [gedaagde] stelt – wel bevoegd was om de overeenkomst met [eiser] aan te gaan. Ook indien van dit laatste en daarmee van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst moet worden uitgegaan, zal de daaruit voortvloeiende schuld, oftewel het door [eiser] gevorderde bedrag, ingevolge artikel 1:440 BW bij gebreke van medewerking van [gedaagde] dan wel vervangende rechterlijke machtiging niet op de goederen van [naam 1] kunnen worden verhaald, ook niet nadat het bewind zal zijn geëindigd (artikel 1:440 lid 2 BW).

2.8. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij gerechtvaardigd op betaling heeft mogen vertrouwen. Weliswaar staat vast dat [gedaagde] bij de aankoop van de auto was betrokken en dat zij de koopprijs heeft voldaan, maar [gedaagde] stelt terecht dat [eiser] daaruit niet heeft mogen afleiden dat zij ook aan andere overeenkomsten met [eiser] medewerking zou verlenen. Het had vanwege het bewind juist op de weg van [eiser] gelegen om zich daarvan te vergewissen, alvorens met [naam 1] een nieuwe overeenkomst aan te gaan en werkzaamheden uit te voeren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dat [gedaagde] ná de aankoop van de auto wel met een andere door [naam 1] aan [eiser] verstrekte opdracht heeft ingestemd en de daaruit voortvloeiende schuld heeft voldaan, waarmee zij bij [eiser] verwachtingen zou hebben gewekt, is tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] door [eiser] onvoldoende onderbouwd en daardoor niet komen vast te staan. Ook aan uitlatingen van [naam 1] zelf heeft [eiser] vanwege het bewind, dat nu juist is ingesteld om de vermogensrechtelijke belangen van [naam 1] te behartigen, geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen. Dat deze uitkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is gesteld noch gebleken.

2.9.Vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] terecht stelt dat [eiser] bij gebreke van enige verhaalsmogelijkheid geen belang heeft bij zijn vordering (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11417). De vordering zal daarom worden afgewezen.

2.10.Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 264,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten × € 132,00).

De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af,

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 264,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Artikel delen