RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1032
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 14 juni 2023, (ECLI:NL:RBZWB:2023:4011). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zeven weken moet beslissen op de bezwaren van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.n
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 14 juni 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen.n
Bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2021:2305, ECLI:NL:RVS:2019:673 en ECLI:NL:RVS:2020:3156.
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de bezwaren van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.2.Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023.n
ECLI:NL:RVS:2023:3208 en ECLI:NL:RVS:2023:3209.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Zoals eerder is overwogen in de uitspraak van 14 juni 2023, geldt dat deze dwangsom pas stopt met lopen als op alle bezwaarschriften van eiseres is beslist.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland,n
Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op alle bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 14 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.