Menu

Filter op
content
PONT Zorg&Sociaal

0

In gesprek met Loïs Schenk: “De zelfredzaamheid die vaak van risicojongeren verwacht wordt, is lang niet altijd mogelijk”

Loïs Schenk promoveerde onlangs aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op haar proefschrift: ‘Social Networks of At-Risk Youth: Social Support from Bonding and Bridging Relationships.’ Hierin onderzocht zij hoe het sociale netwerk van jongeren zich verhoudt tot hun welbevinden. Wij gingen met haar in gesprek over zelfredzaamheid, uiteenlopende behoeften en de noodzaak van maatwerk.

23 juni 2021

Loopbaan

Hoe is je onderzoek naar het sociale netwerk van risicojongeren tot stand gekomen?

Ik begon mijn promotieonderzoek met een kwalitatief onderzoek naar risicojongeren. Door deze jongeren te ontmoeten en te interviewen kreeg ik langzaam maar zeker inzicht in hun situatie en ontstond mijn interesse in hun netwerken. Daarnaast raakte ik betrokken bij een plan van de Gemeente Rotterdam om te zorgen dat elke risicojongere een mentor zou krijgen. Vanaf toen ben ik mij gaan verdiepen in mentoring en welke rol dat zou kunnen spelen in het versterken van de netwerken van risicojongeren.

Wat zijn de voornaamste conclusies uit je onderzoek?

Ten eerste laat mijn onderzoek zien dat risicojongeren met een hogere mate van psychopathologie ook minder ondersteunende sociale netwerken hebben. Ze ervaren bijvoorbeeld meer eenzaamheid en hebben belemmerende contacten met familie en vrienden. Daarnaast laat mijn onderzoek zien dat risicojongeren over het algemeen geen positieve houding hebben ten opzichte van het inzetten van hun netwerk. Ze voelen zich onbegrepen, hebben negatieve ervaringen met hulp zoeken, of willen hun eigen netwerk niet belasten. Deze bevindingen samen laten zien dat risicojongeren niet gemakkelijk op hun eigen netwerk kunnen steunen. De zelfredzaamheid die vaak nog van hen verwacht wordt, is daarmee niet altijd mogelijk. Vervolgens heb ik onderzocht hoe mentoren de netwerken van deze jongeren kunnen versterken. Hoewel mentoring veel potentie heeft in het ondersteunen van risicojongeren, laat mijn onderzoek zien dat risicojongeren minder van mentoring kunnen profiteren als ze minder sociale vaardigheden hebben. Maar ook dat jongeren die het lastig vinden een emotionele band aan te gaan met hun mentor, zich wel heel erg gesteund voelen door hun mentor bij meer praktische ondersteuning zoals het zoeken naar werk, huisvesting en ondersteuning bij contact met instanties.

Je hebt de invloed van mentorprogramma’s op risicojongeren onderzocht. Wat moet er veranderen aan deze programma’s om ze landelijk succesvol in te kunnen zetten?

Het allerbelangrijkste is dat mentoringprogramma’s hun programma’s goed uitwerken en onderbouwen op basis van wetenschappelijke inzichten. Dat klinkt logisch, maar er is zo veel variatie in wat mentoringprogramma’s doen en waar of op wie ze gericht zijn, dat het vaak eigenlijk een ‘black box’ is. Dat maakt het heel moeilijk om de deze programma’s te onderzoeken, evalueren en te verbeteren. En dat maakt het weer moeilijker om financierders te overtuigen van het belang van deze programma’s.

Uit mijn onderzoek blijkt ook dat risicojongeren heel wisselende behoeften hebben in mentoring, maar dat een goede relatie met de mentor wel een voorwaarde is. Mentorprogramma’s moeten mentoren dus toerusten om hun steun af te kunnen stemmen op de behoeften van jongeren. Wil de jongere alleen maar leuke dingen doen om elkaar goed te leren kennen? Of heeft de jongere juist moeite met het opbouwen van een relatie en zijn er meer praktische behoeften die voorrang moeten krijgen? Programma’s doen er goed aan hun mentoren hierin te ondersteunen. Mentoren zijn veelal vrijwilligers, maar een duidelijke programmastructuur, trainingen en monitoring hoe het gaat, zorgt ervoor dat mentoren zich gesteund en gezien voelen.

Wat hoop je met dit onderzoek bij te dragen aan de positie van risicojongeren in de maatschappij?

Ik denk dat het inzicht dat niet iedereen even zelfredzaam kan zijn, langzaam wel doordringt. Jongeren mogen niet weggestuurd worden bij instanties om het ‘eerst zelf maar eens te proberen’. Jongeren zelfredzaam maken is een goed streven, maar de aanname dat iedereen de juiste soorten bronnen in hun netwerk heeft, moet van de baan.

Ik hoop ook dat ik met mijn onderzoek bijdraag aan het onder de aandacht brengen van het belang van mentoring. Ik hoop dat door mentoring preventief in te zetten op of via scholen er wordt voorkomen dat jongeren op latere leeftijd in de problemen komen. Dat ze al gewend zijn aan ondersteuning vragen en iemand aan hun zij hebben bij grote veranderingen, en wat perspectief krijgen op andere mogelijkheden door in contact te zijn met iemand buiten hun netwerk.

Denk je dat er ook manieren zijn om de sociale netwerken van deze jongeren van binnenuit te versterken?

Zeker! De JIM-aanpak (Jouw Ingebrachte Mentor) is daar een mooi voorbeeld van. Die aanpak begeleid jongeren in het aanwijzen van iemand in het bestaande netwerk als mentor. Een buurvrouw, een sportcoach van vroeger, in ieder geval iemand die de jongere al kent en vertrouwt. Ik zie veel voordelen in deze aanpak, maar voor sommige jongeren en sommige doelen kan een mentor van buitenaf beter zijn. Daarnaast zie ik veel mogelijkheden voor het versterken van het eigen netwerk door mentoring. De opbrengsten van mentorprogramma’s worden pas duurzaam als jongeren leren hoe ze in de toekomst zelf ondersteuning kunnen zoeken. Dat kunnen ze met hun mentor oefenen in vaardigheden, maar ook door het samen in kaart brengen van het netwerk, en de voordelen van ondersteuning vragen te bespreken. Veel jongeren hebben namelijk een negatieve attitude ten opzichte van hulp zoeken. Door dit te bespreken met hun mentor, hun netwerk in kaart te brengen, en door de positieve ervaring met hun mentor, worden jongeren toegerust om in de toekomst hun eigen netwerk in te zetten en uit te breiden.

Hoe kijk je aan tegen de berichtgeving over risicojongeren in de media?

Ik moet denken aan premier Rutte’s weerzin van de sociologie in de verklaring van het gedrag van jongeren tijdens de avondklokrellen. En ik denk dat dat ook kenmerkend is voor veel berichtgeving over risicojongeren in traditionele media. Zonder deze jongeren allemaal van hun verantwoordelijkheid te ontslaan, zijn er toch heel wat factoren die een grote rol spel spelen in hun positie in de samenleving. Het kost alleen wat meer moeite en inlevingsvermogen om de situatie van deze jongeren te begrijpen en dat komt veel mensen niet goed uit.

Als je niet als onderzoeker in het jeugdveld werkzaam was, welk beroep had je dan het liefst beoefend?

Een collega heeft bijgehouden over welke beroepen ik allemaal nadacht tijdens mijn promotietraject en maakte hier een overzicht van in mijn afscheidsboekje. Onder andere: Taxichauffeur (omdat ik het leuk vond Rotterdam steeds beter te leren kennen door alle afspraken voor ons onderzoek), planoloog (omdat ik me daarbij vaak opwond over de m.i. onlogische verkeerssituaties), en verzorgende (omdat ik af en toe erg twijfelde aan mijn maatschappelijke bijdrage als promovenda). Ik vind het allemaal nog steeds aantrekkelijke opties.

Wie of wat inspireert je en waarom?

Tijdens mijn promotie ben het meest geïnspireerd geraakt door collega’s die hun tegenvallers, fouten en onzekerheden deelden, meer dan door de succesverhalen. Door mensen om mij heen te hebben die een realistisch inzicht gaven in hun proces lukte het mij om wat vaker te lachen en mijn schouders op te halen over eigen dieptepunten.

Wat betreft onderzoek naar mentoring word ik tweewekelijks geïnspireerd door de nieuwsbrief van Prof. Jean Rhodes. Omdat ik niet veel mede onderzoekers in Nederland had die onderzoek deden naar mentoring, voelde dat soms eenzaam. De energie die er vanuit de VS in mentoring onderzoek wordt gestoken is aanstekelijk en meerdere malen had ik na het lezen van de nieuwsbrief weer een gevoel van verbondenheid met andere onderzoekers. Ook de maatschappelijke drijfveer die uit het werk van deze onderzoekers spreekt (het tegengaan van sociale ongelijkheid onder jongeren) motiveerde mij om door te gaan met mijn onderzoek. Ik was dan ook vereerd toen mijn laatste artikel in de nieuwsbrief stond vermeld, nog meer dan bij de wetenschappelijke publicatie ervan.

Welk boek/welke film raad je iedereen aan?

Ik zag dat een voorganger in deze rubriek al de documentaire Carrousel aanraadde; een van mijn onderzoeken is onder deze doelgroep van De Nieuwe Kans uitgevoerd. Ik zou ook de serie Tygo in de Jeugdcriminaliteit aanraden. Dit levert een beeld op van wie risicojongeren o.a. zijn, maar ook met uitleg en inzichten van professionals en wetenschappers. De makers van deze serie besteden aandacht aan de context waarin deze jongeren opgroeien, en dat is voor het grote publiek denk ik inzichtelijk om te zien. Verder inspireert ongeveer elke coming-of-age film mij om onderzoek te blijven doen naar de ontwikkeling van jongeren. Lady Bird, Call me by your name, Moonlight; ik blijf geboeid als ik adolescenten vorm zie geven aan hun identiteit; niet altijd makkelijk, maar een hele unieke periode.

Artikel delen