Het college heeft een verplichting tot het toekennen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp als de hulp noodzakelijk is in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Opgroeiproblemen hebben betrekking op de lichamelijke aandoeningen en beperkingen van een jeugdige. Opvoedingsproblemen zijn de problemen van de ouders met de opvoeding van de jeugdige.
In de definitie van artikel 1.1 Jeugdwet worden ook genoemd psychosociale, psychische of gedragsproblemen. Volgens de parlementaire geschiedenis bestaat er geen gemeenschappelijk gedeelde opvatting over wat onder deze problemen afzonderlijk wordt verstaan. Het hanteren van die drie begrippen gezamenlijk blijkt echter in de praktijk te leiden tot een breed gedragen consensus over wat daaronder moet worden verstaan. Daarom zijn de drie begrippen gezamenlijk opgenomen.
Het begrip ‘psychische problemen en stoornissen’ sluit volgens de parlementaire geschiedenis aan bij de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders IV (inmiddels DSM V). Het bevat onder meer een beschrijvende lijst van psychische stoornissen, zoals ADHD, autisme, depressie, eetstoornissen, neurose, psychose, obsessieve-compulsieve stoornis, schizofrenie, persoonlijkheidsstoornissen en van verstandelijke beperkingen zoals zwakbegaafdheid en zwakzinnigheid, enzovoorts. Ook dyslexie valt in dit licht onder het begrip ‘psychische stoornis’ en dus onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.Zij het met beperkingen als het college in het kader van dyslexie een beleid voert.
Onder deze problemen vallen blijkens de definitie ook psychosociale problemen. Daarmee worden psychische problemen aangeduid die samenhangen met het dagelijks functioneren. Psychosociale problemen kunnen zijn:
emotionele problemen (oftewel internaliserende problemen) zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens, psychosomatische klachten;
gedragsproblemen (oftewel externaliserende problemen) zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag, en
sociale problemen, dit zijn problemen die het kind heeft in het maken en onderhouden van het contact met anderen.
De problemen en stoornissen die hier beschreven worden zijn de problemen en stoornissen van de jeugdige. Als die problemen of stoornissen niet bij de jeugdige spelen maar bij een opvoeder of een ander, dan hoeft het college geen voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen. Daarop bestaat een uitzondering: ook problemen van ouders kunnen in sommige gevallen worden aangemerkt als probleem in de zin van de Jeugdwet waarvoor een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden getroffen. Dat geldt dan echter alleen voor de opvoedingsproblemen. Wanneer ouders deze problemen ervaren, kan er aanleiding zijn om jeugdhulp te verlenen. Met het begrip ‘opvoedingsproblemen’ wordt bedoeld dat een ouder problemen ondervindt bij het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van een jeugdige, met name in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin. Deze uitzondering betreft dus alleen de opvoedingsproblemen. Als ouders om een andere reden problemen hebben met het opvoeden van hun kind, bijvoorbeeld vanwege fysieke belemmeringen, en daarvoor hulp nodig hebben, bijvoorbeeld om het kind te verzorgen, dan biedt de Jeugdwet geen soelaas. Wellicht dat dan een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning uitkomst kan bieden.