Dat Nederland niet in een asielcrisis verkeert, is al door wetenschappers aangetoond en door de Raad van State wettelijk getoetst. Toch vindt een significant deel van de Nederlanders dat ons land niet de juiste koers vaart als het gaat om migratie en vreemdelingen. Waar ligt dat dan aan? Een van de oorzaken is de gang van zaken rond inburgering en integratie.
De asielstroom naar Nederland is via het asielbeleid lastig te beïnvloeden, net als het aantal verblijfsvergunningen dat ons land minimaal moet toekennen. Bij inburgering is echter wel het verschil te maken. Nieuwkomers in ons land met een voorlopige verblijfsvergunning, zoals statushouders, kennismigranten en gezinsmigranten, moeten verplicht inburgeren. Dit betekent dat ze de Nederlandse taal leren spreken en moeten weten hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit. Op dit proces is de laatste tijd veel kritiek. Zo gaf staatssecretaris Participatie en Integratie Jurgen Nobel vorig jaar aan dat Nederland een integratieprobleem heeft. En hoewel het proces van inburgeren niet geheel foutloos verloopt, geldt ook hier: er is geen inburgeringscrisis. Tevens ligt de verantwoordelijkheid van statushouders om in te burgeren niet louter bij de inburgeraar zelf, maar ook bij de gemeente. Daar staat een heel systeem omheen dat de succesgraad van de inburgering bepaalt. Dus de vraag is: wat wil Nederland nu eigenlijk bereiken met inburgering en wat is dan de beste aanpak?
De volgende vraag betreft het doel: moeten nieuwkomers assimileren of integreren? Assimilatie betekent dat nieuwkomers hun eigen cultuur opgeven en volledig opgaan in de Nederlandse cultuur. Integratie houdt in dat nieuwkomers onderdeel worden van de samenleving, maar hun eigen cultuur mogen behouden. Hoewel hier soms verwarring over ontstaat, is in Nederland wettelijk vastgelegd dat integratie het uitgangspunt van inburgering is . Nieuwkomers dienen zich aan te passen aan de basisregels, taal en waarden van Nederland, maar kunnen daarnaast hun eigen gebruiken en tradities blijven koesteren. Dit vraagt inspanning van beide kanten: nieuwkomers moeten actief meedoen en de samenleving moet ruimte bieden voor culturele diversiteit.
Een succesvolle inburgering en integratie volgt logischerwijs niet uit het apart zetten en demoniseren van nieuwkomers. Nederland kan niet eisen noch verwachten dat zij hun eigen cultuur volledig achter zich laten. Wel is het redelijk te verlangen dat nieuwkomers de taal leren, algemene normen en waarden kennen en (proberen te) werken. Juist op die punten zijn nog grote stappen te maken.
Bij statushouders geldt taalniveau A2 als inburgeringsnorm. In 2022 slaagde 86,2 procent van hen op dit basisniveau, terwijl 6,6 procent B1-beheersing liet zien en 6 procent zelfs B2-niveau haalde. Uit landelijke cijfers over statushouders op de arbeidsmarkt blijkt dat werk steeds vaker de belangrijkste bron van inkomen is. Dit gold in 2023 voor bijna de helft (47 procent) van het cohort dat in 2014 een verblijfsvergunning kreeg. Bij nieuwere groepen inburgeraars verloopt de toetreding tot de arbeidsmarkt sneller: in 2020 had 31 procent binnen drie jaar een baan, tegenover slechts 19 procent van het cohort uit 2014.
Toch valt er nog heel veel te winnen. Zo stelt de Adviesraad Migratie dat onder alle migranten tussen 25 en 65 jaar nog een aanzienlijk arbeidspotentieel onbenut blijft: ongeveer 330.000 migranten (zo’n 20 procent van deze groep) werken niet maar zouden dat in potentie wel kunnen. Dat aantal beslaat circa 3 procent van de totale werkzame bevolking en komt overeenmet ruim driekwart van alle openstaande vacatures. Iets wat als een probleem wordt ervaren, kan dus ook een oplossing bieden.
In plaats van eindeloos te discussiëren over de asielinstroom en 'crisissen' waar feitelijk weinig aan te veranderen is, is het beter om te focussen op punten waar het verschil te maken is. Denk aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van nieuwkomers, en aan een vroeg inburgeringsproces zodat nieuwkomers de taal goed kunnen leren. Dan zet Nederland koers richting een betere integratie en participatie.