Internationale mensenrechtencomités constateren al tientallen jaren dat Nederland onvoldoende data verzamelt over geweld tegen vrouwen en andere vormen van gendergerelateerd geweld. Ondanks de aanhoudende kritiek en talloze aanbevelingen is de situatie nauwelijks verbeterd. Het College publiceert op deze Internationale Dag voor de Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen een verkenning waarin we uiteenzetten wat er precies misgaat en wat is er nodig is om dit te verbeteren.
Goede dataverzameling is nodig om mensen in Nederland beter te beschermen tegen geweld in de privésfeer en om passende hulp en ondersteuning te bieden. Ook zijn data nodig om te onderzoeken of het huidige beleid wel voldoet. Daarom is het verzamelen van data over gendergerelateerd geweld geen vrijblijvendheid, maar een mensenrechtelijke verplichting. Deze verplichting staat in verschillende internationale mensenrechtenverdragen en aanbevelingen waar Nederland zich aan heeft verbonden, zoals het VN-Vrouwenverdrag en het Verdrag van Istanbul.
Het goede nieuws is dat aandacht voor de aanpak van geweld in de privésfeer groeit. We weten steeds meer. Bijvoorbeeld over de rol die gender speelt bij (ex-)partnergeweld en seksueel geweld. Toch zitten er nog steeds grote gaten in de beschikbare kennis. Dat komt mede door een gebrek aan data: er worden wel data verzameld, maar niet genoeg. Daardoor kunnen we geen goed antwoord geven op belangrijke vragen zoals:
Hoe vaak komen verschillende vormen van geweld in de privésfeer voor? Denk aan (ex-)partnergeweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling en ouderenmishandeling.
Wat is de man/vrouw verhouding bij slachtoffers van de verschillende vormen van geweld in de privésfeer? En bij plegers?
Wat is het bereik van de zorg- en veiligheidsketen? Hoeveel slachtoffers van geweld in de privésfeer zoeken hulp, hoeveel plegers worden vervolgd en wat voor hulp krijgen slachtoffers en plegers?
Hoe effectief is de gekozen aanpak? Neemt het aantal gevallen van geweld in de privésfeer daadwerkelijk af?
Kortom: zonder goede dataverzameling krijgen we geen gedetailleerd beeld over de aard en omvang van het probleem, de rol die gender daarbij speelt, de effectiviteit van de aanpak, de mate waarin slachtoffers melding en/of aangifte doen bij de politie of anderszins hulp zoeken en of alle slachtoffers goede hulp en ondersteuning krijgen.
In Nederland worden data lang niet altijd uitgesplitst, worden verschillende soorten geweld soms wel en soms niet geregistreerd, of niet onder ‘geweld in de privésfeer’ geregistreerd. Ook weten we erg weinig over hoe de verhouding is tussen het werkelijke geweld, signalen en meldingen, toegang tot hulp, aangiftes, vervolgingen en straffen.
In 2020 oordeelde GREVIO, de groep experts die toezicht houdt op de naleving van het Verdrag van Istanbul, dat de huidige praktijk niet in lijn is met internationale verplichtingen. GREVIO heeft de Nederlandse regering aanbevolen om standaard categorieën te ontwikkelen, om te kunnen vaststellen wat de sekse en leeftijd van het slachteroffer en de pleger zijn, hun relatie, het soort geweld en de geografische locatie. Deze moeten gebruikt worden door de politie, het OM, de rechterlijke macht en alle overige relevante partijen. Tot op heden heeft de regering geen gehoor gegeven aan deze aanbeveling.
In de verkenning Verbeter dataverzameling over gendergerelateerd geweld in de privésfeer gaan we verder in op de oorzaken van de tekortkomingen in het Nederlandse beleid. Zoals definitiekwesties rondom de termen geweld in de privésfeer/huiselijk geweld, principiële bezwaren in de taken en werkwijze van Veilig Thuis en praktische bezwaren zoals administratieve lastenverzwaring.
Het College doet op basis van de verkenning een aantal aanbevelingen.
Breng dataverzameling in lijn met internationale verplichtingen
Op basis van internationale verplichtingen moet dataverzameling in Nederland beter. Alleen op die manier kan de overheid de effectiviteit van het beleid voor het voorkomen en bestrijden van gendergerelateerd geweld evalueren en, zo nodig, bijsturen. Simpelweg meer administratie is echter een oplossing die stuit op praktische en principiële bezwaren. Er is een beweging naar meer gedeelde definities. En het vraagt om het invoeren van veranderingen met degenen die de verandering moeten doorvoeren en uitvoeren. Mogelijk helpt het ook om nog duidelijker aan te geven hoe verbetering van dataverzameling ook helpt voor verbetering van de aanpak van geweld in de privésfeer. Zoals bij de meeste gedragsverandering gaat het om moeten, kunnen en willen. Verdragsverplichtingen terzijde schuiven omdat ze niet makkelijk te vervullen zijn is niet acceptabel.
Verdiep je in de verschillende methoden van dataverzameling
Er is meer mogelijk dan alleen het verzamelen van kwantitatieve data door middel van het invullen van meer lijsten en meer hokjes aankruisen. Ook regelmatig herhaald dossieronderzoek, of het interviewen van cohorten van betrokkenen zoals dit de afgelopen jaren is gebeurd kan onderdeel uitmaken van dataverzameling. Organisaties kunnen dit zelf doen of externe dataverzamelaars inschakelen. Deze kunnen de data uit verschillende bronnen bij elkaar brengen aan de hand van de categorieën die volgen uit het Verdrag van Istanbul. Gelet op capaciteitsproblemen bij individuele organisaties en verschillende taakopvattingen is het denkbaar dat de voorkeur uitgaat naar die laatste optie.
Leer van ervaring in andere landen
De vraag naar een goede manier van dataverzameling is niet een nationale kwestie. Het is een vraagstuk waar men zich in talloze landen over gebogen heeft. Voorlopers zijn niet alleen in Europa te vinden. Ook in de VS, Canada en Australië zijn mogelijk ervaringen hiermee opgedaan die Nederland kan gebruiken. Daarnaast bieden de aanbevelingen van The European Institute for Gender Equality (EIGE) aanknopingspunten. Zorg dus voor een onderzoek naar de beste voorbeelden van dataverzameling op een zo min mogelijk belastende wijze voor professionals en betrokkenen. Gebruik daarvoor de inzichten die het CBS heeft opgedaan in het ontwikkelen van de prevalentiemonitor en de impactmonitor.