De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigt dat het college van Roosendaal terecht een aanvraag voor een persoonsgebonden budget heeft afgewezen. De gevraagde ondersteuning – hulp bij huishoudelijke taken, ziekenhuisbezoek, boodschappen en wandelen – valt volgens de rechtbank onder gebruikelijke hulp.
De aanvrager woont samen met zijn zieke echtgenote en twee volwassen zoons. Hij wilde een pgb om één van zijn zoons hiervoor te betalen. Volgens het college en de rechtbank mag deze hulp redelijkerwijs van een volwassen, inwonend kind worden verwacht. Er is geen sprake van medische overbelasting of belemmering bij de zoon.
De rechtbank verwerpt het beroep op de gezondheidstoestand van de ouders. Die rechtvaardigt op zichzelf geen pgb als de gevraagde hulp past binnen de gebruikelijke rolverdeling in een huishouden. De verwijzing naar eerdere CRvB-uitspraken uit 2017 en 2021 leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep is ongegrond. Er volgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
Uitspraak: ECLI:NL:RBZWB:2025:4075
De rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de gemeente Utrecht een aanvraag om maatschappelijke opvang terecht heeft afgewezen. De aanvrager, een Surinaamse moeder met twee jonge kinderen, woont sinds december 2023 in Nederland en verblijft sindsdien bij haar tante. Die opvang is niet langer beschikbaar.
Volgens de rechtbank volstaat het Wmo-criterium niet als iemand enkel huisvesting zoekt. De moeder heeft inkomen, werkt in het onderwijs, ontvangt toeslagen, staat ingeschreven bij woningcorporaties en regelt zelfstandig de dagelijkse zorg en opvoeding. Er zijn geen belemmeringen in de participatie of gezondheid.
Het college mocht concluderen dat zij zich kan handhaven in de samenleving en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang. Ook het beroep op het IVRK, artikel 20 VWEU en het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
De rechtbank bevestigt dat de Wmo 2015 geen oplossing biedt voor een tekort aan betaalbare woningen en dat opvangplaatsen beperkt en bedoeld zijn voor personen die echt niet op eigen kracht kunnen voorzien in onderdak.
Uitspraak: ECLI:NL:RBMNE:2025:3230
De Centrale Raad van Beroep vernietigt het besluit van GGD Drenthe om inzage te weigeren in delen van het Veilig Thuis-dossier van appellante.
De moeder vroeg op grond van artikel 5.3.2 Wmo 2015 om volledige inzage in het dossier dat over haar en haar kinderen was opgesteld. Het dagelijks bestuur had meerdere passages zwartgelakt, onder meer vanwege de persoonlijke levenssfeer van de vader.
De Raad oordeelt dat de moeder wél recht heeft op inzage in gedeelde gegevens over haar gezin, ook als deze (mede) afkomstig zijn van de vader. Alleen als de belangen van derden zwaarder wegen, mag het college inzage weigeren.
Voor meerdere zwartgelakte passages geldt dat die onvoldoende gemotiveerd zijn geweigerd of dat de belangenafweging ondeugdelijk is. De Raad vernietigt beide besluiten en bepaalt dat de moeder alsnog inzage krijgt in concrete passages over haar en haar kinderen.
Het beroep op artikel 8 EVRM leidt niet tot een verdergaand recht op inzage, maar bevestigt wel het belang van een zorgvuldige belangenafweging.
De GGD moet € 4.535 proceskosten en € 184 griffierecht vergoeden.
Uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2025:971