In het primair besluit heeft het college de aanvraag van verzoeker om toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In deze zaak verblijft verzoeker samen met zijn echtgenote en hun minderjarige kind (geboren februari 2023) op een opvanglocatie. Ter zitting is duidelijk geworden dat er sprake is van een nijpende situatie, omdat hij samen met zijn echtgenote en kind de opvang voor 24 mei 2024 moet verlaten en er dus sprake is van (dreigende) dakloosheid. Het is daarom voldoende aannemelijk dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit staat dat is besloten tot afwijzing van het verzoek, omdat verzoeker op eigen kracht of met gebruikelijke hulp kan voorzien in de behoefte aan opvang en met gebruikmaking van een algemene voorziening kan voorzien in de behoefte aan opvang.
De voorzieningenrechter ziet in het dossier aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoeker in staat kan worden geacht zelf in onderdak voor hem en zijn echtgenote en kind te kunnen voorzien en zich te handhaven in de samenleving. Verzoeker verbleef in het verleden langere tijd in Nederland, ruim 20 jaar. Verzoeker is in Irak hertrouwd en heeft een huurhuis voor zijn vrouw en kind in Irak kunnen regelen in 2022. Na zijn terugkomst in Nederland in juli 2023 is verzoeker meermaals op reis gegaan naar Irak. Verzoeker heeft een visum kunnen regelen voor zijn vrouw. Daarnaast heeft hij zijn vrouw en kind naar Nederland kunnen halen. Voor zijn kind, met de Nederlandse nationaliteit, heeft hij reisdocumenten kunnen regelen. Ook heeft hij zich ingeschreven bij een woningbouwvereniging en een urgentie aanvraag ingediend voor een woning. Daar staat tegenover dat het college slechts summier onderzoek heeft gedaan naar de door verzoeker genoemde psychische klachten. In het Wmo-advies is enkel opgenomen dat verzoeker heeft aangegeven dat hij mentale klachten heeft, bij de huisarts is geweest met stressklachten en door de huisarts is doorverwezen naar Parnassia. Uit de aanvullende gronden van verzoeker van 21 mei 2024 blijkt dat verzoeker in het verleden is gediagnosticeerd met PTSS en daarvoor onder behandeling is geweest bij Parnassia. Hij heeft gesteld dat zijn klachten de afgelopen tijd weer zijn verhevigd. Niet gebleken is dat het college nader onderzoek heeft gedaan naar de psychische problematiek van verzoeker. Er is ook niet doorgevraagd hoe de klachten zijn dagelijks leven beïnvloeden en in hoeverre deze als een probleem kunnen worden geduid in de zelfredzaamheid. Verzoeker heeft verder aangegeven dat hij analfabeet is, dat hij schulden heeft en dat hij bij alles geholpen moet worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het onderzoek ook ten aanzien van deze aspecten onvolledig.
In het primaire besluit staat dat eiser op eigen kracht of met gebruikelijke hulp en met gebruikmaking van een algemene voorziening kan voorzien in de behoefte aan opvang. Onduidelijk is wat hiermee is bedoeld, zodat de motivering van het besluit gebrekkig is. In het Wmo-advies van latere datum is overwogen dat het sociaal netwerk van verzoeker hem voldoende kan helpen, maar niet duidelijk is waar dit op gebaseerd is. Er is vervolgens overwogen dat het niet mogelijk is om een goed onderzoek naar het netwerk te doen, omdat verzoeker daar geen informatie over wilde verstrekken. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn sociaal netwerk en de personen waarbij hij in Nederland heeft verbleven, voor zover zij hem daar toestemming voor geven. Verder heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat er geen huurwoning is in Irak, waarnaar zijn vrouw en kind kunnen terugkeren, omdat hij de huur niet meer kon betalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ook naar deze aspecten nog nader onderzoek worden verricht.
Daarnaast blijkt niet uit de motivering van het bestreden besluit in hoeverre de belangen van het kind in het kader van verzoekers aanvraag zijn onderzocht en zijn meegewogen. In het latere Wmo-advies is hier slechts een summiere overweging aan gewijd, namelijk dat verzoeker heeft verteld dat zijn zoon zich goed ontwikkelt en een goed leven heeft. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de belangen van het kind wel zijn meegewogen. Verzoeker is door het daklozenloket gewaarschuwd om zijn vrouw en kind niet over te laten komen naar Nederland zolang hij geen huisvesting heeft, het gezin is tijdelijk opgevangen in een hotel en daarnaast is gevraagd naar de ontwikkeling van de zoon van 1 jaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit echter niet dat de belangen van het kind, waaronder het recht op veiligheid en bescherming en op gezondheid en zorg, voldoende zijn onderzocht en meegewogen. Daarnaast is er geen onderzoek gedaan naar de omstandigheden van verzoekers dochter van 9 jaar, terwijl verzoeker reeds bij de aanvraag heeft aangegeven dat hij mede vanwege zijn dochter opvang nodig heeft.
De voorzieningenrechter is het met het college eens dat verzoeker er zelf voor heeft gekozen om zijn vrouw en kind naar Nederland te halen, terwijl hij geen huisvesting had. De primaire verantwoordelijkheid van de ouders met betrekking tot het welzijn van hun kinderen neemt echter niet weg dat de Staat, indien de ouders die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen, de verplichting heeft om erop toe te zien dat de rechten en belangen van de kinderen desondanks worden beschermd en geborgd, en dat het college daartoe zo nodig maatregelen moet nemen. Het college zal dan ook moeten onderzoeken hoe de verantwoordelijkheid van verzoeker en de verplichting van het college zich tot elkaar verhouden.
In juridische zin is gelet op het voorgaande door het college geen deugdelijk onderzoek als voorgeschreven in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 2.3.2. en 2.3.5. van de Wmo 2015 gedaan en heeft verweerder zich niet voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen. Daarnaast is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd.
In lijn met de voorgaande zaak die is behandeld is de conclusie dat “zelfredzaamheid” het criterium is maar dat moet in deze zaak verder worden onderzocht en dat geldt ook voor de overweging “eigen kracht” en tot slot speelt wederom het IVRK een belangrijk rol in het afwegen van de belangen.