Een interne verhuizing in of binnen een zorginstelling of een locatie hoeft op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018) niet voor advies aan de cliëntenraad te worden voorgelegd. Alleen een verhuizing van de gehele instelling of locatie is adviesplichtig.
Dit heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (OK) op 18 september 2025 geoordeeld. De OK wijkt daarmee af van van de eerdere uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) waartegen de instelling beroep had aangetekend.
Het gaat hier om een grote zorginstelling die ondersteuning biedt aan mensen met diverse beperkingen. Een van de woonlocaties van de instelling bestaat uit acht gekoppelde twee-onder-een-kapwoningen. In elke woning zijn zes cliënten gehuisvest. De woningen zijn twee aan twee aan elkaar gebouwd en via een tussendeur binnendoor bereikbaar.
Voor deze woonlocatie beoogt de instelling een interne verhuizing, die eruit bestaat dat de bewoners van de woning op huisnummer 10 zouden verhuizen naar de woning op nummer 2, de bewoners van huisnummer 2 naar huisnummer 6 en de bewoners van huisnummer 6 naar huisnummer 10. De in totaal achttien bewoners van drie woningen gaan dus verhuizen en de achttien bewoners van drie woningen krijgen nieuwe buren. De woningen zijn in zoverre niet identiek, dat het gaat om gespiegelde woningen met een andere indeling en tuinligging. De huisraad en medewerkers ‘verhuizen’ mee.
De instelling stelt de lokale medezeggenschapsraad (LMR) -een cliëntenraad in de zin van de Wmcz 2018- van het verhuisproject op de hoogte. De LMR vindt dat het verhuisplan adviesplichtig is. De instelling vindt dat niet, omdat geen sprake is van een “ingrijpende” verhuizing. De instelling beantwoordt vragen van de LMR, gaat met de LMR in overleg en wil de LMR ook betrekking in de uitvoering, maar gaat wel door met het proces. Uiteindelijk roept de LMR de nietigheid in van het besluit en stapt de LMR naar de LCvV, omdat geen advies is gevraagd.
De LMR werd nog door de LCvV in het gelijk gesteld, maar dat oordeel volgt de OK niet. Volgens de OK is deze interne verhuizing op grond van art. 7 lid 1 aanhef en onder h Wmcz 2018 niet adviesplichtig.
In deze wetsbepaling is geregeld dat -voor zover voor deze casus relevant- een instelling voor langdurig verblijf een cliëntenraad in de gelegenheid moet stellen advies uit te brengen over een door haar voorgenomen besluit over “een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een instelling waarin deze cliënten verblijven”.
De OK stelt voorop dat deze bepaling niet uitsluitend betrekking heeft op een (volledige) instelling, maar ook op een locatie. Uit de tekst van het artikel en de wetsgeschiedenis volgt dat de bepaling betrekking heeft op besluiten over een verandering van de fysieke omgeving waarin cliënten van de instelling langdurig verblijven. Tegen die achtergrond moet er van worden uitgegaan dat het adviesrecht ook geldt bij een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing van een locatie waarin deze cliënten verblijven, zoals de woonlocatie in deze casus.
Volgens de OK is niet vereist dat het moet gaan om een “ingrijpende” verhuizing. Het woord “ingrijpend” ziet uitsluitend op een verbouwing en niet ook op nieuwbouw of een verhuizing. Een verbouwing kan ingrijpend maar ook niet-ingrijpend zijn. Dat geldt niet voor nieuwbouw of een verhuizing.
Uiteindelijk is de kernvraag of een verhuizing van een instelling (of locatie) waarin cliënten langdurig verblijven ook ziet op een interne verhuizing binnen de locatie. Anders dan de LCvV vindt de OK van niet. Volgens de OK is vooral het woordje “van” belangrijk: de wet spreekt over “verhuizing van een instelling (locatie) waarin deze cliënten verblijven”. Dat is iets anders dan een verhuizing in of binnen een instelling (locatie). Dit betekent dat de wet hier niet ziet op interne verhuizingen. Uitsluitend een verhuizing van de instelling (locatie), dat wil zeggen van de gehele instelling (locatie), moet aan de (lokale) cliëntenraad voor advies worden voorgelegd.
De OK benadrukt dat de uitleg die de LMR voorstaat zou meebrengen dat iedere interne verhuizing, al was het maar van één cliënt, adviesplichtig zou zijn. Dat heeft de wetgever zeker niet gewild. Het adviesrecht van art. 7 Wmcz 2018 gaat niet over individuele belangen. Een cliëntenraad heeft wettelijke bevoegdheden en instrumenten toegekend gekregen waardoor de wensen en behoeften van cliënten een centralere plek hebben gekregen in de besluitvorming ‘die de individuele zorgrelatie overstijgt’.
Ondanks dit principe-oordeel geeft de OK mee dat in een casus als deze eigenlijk wel advies op vrijwillige basis is aangewezen. Volgens de OK is voor iedereen duidelijk dat de verhuisplannen ingrijpend zijn voor de achttien kwetsbare cliënten en hun medebewoners op deze woonlocatie. De OK onderkent ook dat medezeggenschap door de cliëntenraad juist in dit soort gevallen betekenisvol kan zijn. Volgens de OK is er daarom alle aanleiding om de cliëntenraad bij dit soort ingrijpende interne verhuizingen binnen een locatie of instelling op vrijwillige basis in de gelegenheid te stellen daarover advies uit te brengen. In dit verband wijst de OK ook op de aansporing die te lezen valt in principe 3.1 van de Governancecode Zorg 2022 (zie passage onderaan blog).
Hoewel een interne verhuizing binnen een instelling of locatie naar de letter van de Wmcz 2018 niet adviesplichtig is, vindt de OK dat in dit soort gevallen wel advies is aangewezen. Een instelling kan deze aansporing (in lijn met de GCZ) ter harte nemen. Een verdergaande optie is om ook interne verhuizingen (zoals in deze casus) op te nemen in de eigen medezeggenschapsregeling als adviesplichtig besluit.
Bij deze uitspraak volgt op korte termijn een annotatie van onze hand in de GJ.
“3.1. Medezeggenschap, invloed en advies
Interne belanghebbenden moeten invloed uit kunnen oefenen op de zorg, dienstverlening en de koers van de zorgorganisatie. Medezeggenschap van cliënten (cliëntenraad), hun verwanten en medewerkers (OR), en advisering en beïnvloeding door professionals is van groot belang voor de koersbepaling van de zorgorganisatie, het bewaken van de maatschappelijke doelstelling van de organisatie en het delen van waarden en normen. Medezeggenschap ligt in het verlengde van het primair proces.
De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting van de medezeggenschap van de zorgorganisatie. Daarbij gelden vanzelfsprekend de wettelijke kaders voor cliënten- en ondernemingsraden. De variatie die te vinden is in de medezeggenschapspraktijk maakt echter duidelijk dat de wettelijke regeling van medezeggenschap via een vertegenwoordigend orgaan een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is. Een te eenzijdige nadruk op de formele vormvereisten kan leiden tot een ritualisering van de medezeggenschap en laat kansen onbenut voor andere vormen van medezeggenschap.”