In dit overzicht vindt u een selectie van de belangrijkste uitspraken op het gebied van de Participatiewet die in juni 2022 zijn gepubliceerd.
CRvB 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1189
Appellanten hebben niet langer recht hebben op bijstand in de vorm van een pleegvergoeding voor hun verblijf bij hun grootouders, nu, gelet op de gewijzigde financiële omstandigheden van de grootouders, niet langer sprake is van zeer dringende redenen als bedoel in artikel 16, eerste lid, van de PW. Wel had het college appellanten in dit geval een langere gewenningsperiode moeten gunnen.
CRvB 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1187
Concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat appellant op enig moment in de periode van 29 november 2016 tot 14 februari 2017 in het buitenland heeft verbleven ontbreken. Op grond van het enkele feit dat er in die periode geen activiteit – waaruit blijkt dat appellant destijds in Nederland was – zichtbaar is op de bankafschriften, kan niet geconcludeerd worden dat appellant in het buitenland verbleef.
Rb Den haag 23 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5942
De verplichting tot deelname aan de SWL is niet het resultaat van een zorgvuldige, op eiser toegesneden afweging. Er is te vroeg geconcludeerd dat uit de houding en het gedrag van eiser ondubbelzinnig volgde dat hij de verplichtingen niet wilde nakomen.
Rb Zeeland-West-Brabant 23 juni 2022,ECLI:NL:RBZWB:2022:3421
Nu de staatssecretaris pas bij besluit van 16 november 2020 heeft beslist dat eiser geen rechtmatig verblijf had, dient ervan te worden uitgegaan dat eiser, als EU-onderdaan, op 8 april 2020 nog rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Rb Den Haag 14 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5951
Verweerder heeft niet betwist dat de situatie van eiser en zijn echtgenote over de periode vanaf de samenwoning tot aan het besluit van de staatssecretaris hetzelfde was en dat de partner van eiser dus ook in die periode al rechtstreeks aan het EU-recht rechtmatig verblijf kon ontlenen. Uit het feit dat de staatssecretaris kennelijk geen declaratoire uitspraak heeft gedaan over deze periode kan niet de conclusie worden getrokken dat de staatssecretaris van oordeel is dat de partner van eiser in deze periode geen verblijfsrecht aan het EU-recht kon ontlenen.
Rb Overijssel 25 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1518
Toekenning bijstand in de vorm van een zeer hoge lening van € 261.954,57 is onevenredig bezwarend voor eiser.
CRvB 13 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1249
Niet kan worden vastgesteld of sprake is van volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Het college heeft door appellant een ontheffing voor de duur van twee jaar te verlenen gehandeld in overeenstemming met de door het college gehanteerde vaste gedragslijn.
Rb Amsterdam 19 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3289
Er was voldoende aanleiding voor verweerder voor het afleggen van een huisbezoek, maar eiser had met zijn sollicitatiegesprek een zwaarwegende reden om niet onmiddellijk zijn medewerking te verlenen aan het huisbezoek
CRvB 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1205
Het inzien van gegevens op de Facebookpagina van appellant vormt een gerechtvaardigd inbreuk op zijn recht op privacy, zoals beschermd bij artikel 8 van het EVRM. Het inzien van de gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college heeft naar aanleiding van de anonieme melding de Facebookpagina van appellant geraadpleegd. De geraadpleegde gegevens zijn openbaar toegankelijk. Het raadplegen van de Facebookpagina vormde daarom een beperkte inbreuk op het recht op privéleven van appellant. Voor het college was er niet een minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van appellant.
(soortgelijke uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2022:1208 )
CRvB 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1229
Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant over het vermogen van de stichting kon beschikken. Dat appellant feitelijk de beschikking had over de betaalpas van de stichting is onvoldoende.
CRvB 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1193
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de eerste twee stortingen van € 500,- en € 520,- geld betreffen dat eerder door haarzelf is gepind en dat de overige drie stortingen leningen betroffen. Uit de bankafschriften blijkt niet van een samenhang tussen een eerdere opname van een bedrag van € 900,- en deze twee gestorte bedragen.
CRvB 21 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1351
De betaalde lijfrente-uitkering is te beschouwen als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW en niet als vermogen. De van de rekeningen van B.V.’s ontvangen bedragen zijn ook inkomsten in de zin van artikel 32 van de PW. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de van de rekeningen van de B.V.’s ontvangen bedragen louter moet worden beschouwd als verschuiving van eigen middelen. Het vermogen van de B.V.’s kan niet worden aangemerkt als het vermogen van appellant.
CRvB 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313
Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door marktplaatsactiviteiten en de daaruit genoten inkomsten niet te melden bij het college. Maar op basis van het door Marktplaats verstrekte overzicht van advertenties kon het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld. De bijstand moet worden herzien in plaats van ingetrokken.
CRvB 21 juni 2022, hECLI:NL:CRVB:2022:1347
De SVB mocht verlangen dat appellant zou meewerken aan het vestigen van een hypotheek, die gericht was op zekerheid voor de nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de gehele lening. Nu appellant die medewerking niet heeft verleend, heeft de SVB op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW de kosten van bijstand in redelijkheid kunnen terugvorderen.
Rb Limburg 21 juni 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:4511
Eiseres heeft op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst een haar toekomende erfenis door notaris laten overmaken aan een derde als terugbetaling van eerder ontvangen geldleningen en daarover berekende rente. Eiseres kon beschikken over de erfenis en heeft niet aangetoond dat de geldleningen daadwerkelijk aan haar ter hand zijn gesteld. Daarom is er geen sprake van een relevante schuld bij de vaststelling van het vermogen ten tijde van het overlijden van de erflater.
CRvB 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1303
Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant heeft geweigerd mee te werken aan de aangeboden voorziening bij het werkbedrijf. Het bestreden besluit berust dus niet op een toereikende feitelijke grondslag.
Rb Amsterdam 9 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3291
Het college heeft de verplichting om algemene arbeid te aanvaarden gelet op eisers persoonlijke omstandigheden onvoldoende op eiser afgestemd, onvoldoende beheersing Nederlandse taal, uitvoering maatregel ligt voor inwerkingtreding. Maatregel wordt vernietigd
CRvB 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1179
Het college heeft grove schuld bij appellant niet aangetoond. De gedragingen van appellant zijn wel als normaal verwijtbaar aan te merken.
Rb Zeeland-West-Brabant 23 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3422
Artikel 14 onderdeel c PW verzet zich tegen toewijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de woninginrichting na waterschade. Volgens dat artikel worden namelijk in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend kosten met betrekking tot geleden (of toegebrachte) schade.
CRvB 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1214
De GGD-arts heeft in de door appellant in bezwaar overgelegde brief van een medisch maatschappelijk werker van de afdeling hemodialyse, volgens welke appellant als gevolg van zijn klinische conditie extra stookkosten heeft, geen aanleiding gezien om anders te adviseren. Het standpunt van het college dat de GGD-arts dat ook niet hoefde, nu deze brief geen advies van een medicus bevat, is juist. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
CRvB 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1186
Het is wel bekend wat het inkomen van belanghebbende is geweest in de referteperiode. Maar doordat er geen duidelijkheid bestaat over haar woonsituatie kan niet worden vastgesteld over dit inkomen minder was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Rb. Rotterdam 9 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4422
De man betwist de gemotiveerde stelling van de gemeente dat de man de verwekker is van de minderjarige. De rechtbank is van oordeel dat een DNA-onderzoek onder de gegeven omstandigheden een geoorloofde inbreuk is op de privacy en de lichamelijke integriteit van de man en gelast een DNA-onderzoek.
CRvB 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1185
Het college mocht zich bij de afwijzing baseren op het advies van de intern adviseur. De intern adviseur heeft op deugdelijke wijze toegelicht op welke gronden moet worden aangenomen dat het bedrijf niet levensvatbaar wordt geacht.
Rb Den Haag 14 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5947
Als renteloze lening toegekende Bbz-uitkering blijft een lening. De hoogte van eisers uitkering kan niet definitief worden vastgesteld. Verweerder mocht van eiser verlangen om ontbrekende stukken te overleggen.
Rb Zeeland-West-Brabant 16 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3277
Afwijzing Tozo uitkering omdat geen sprake is van een inkomensachteruitgang dan wel omzetverlies als gevolg van de coronacrisis.
CRvB 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1315
Artikel 2, eerste lid, van de Tozo moet zodanig worden uitgelegd dat een rechthebbende op 17 maart 2020 als zelfstandige werkzaam was als bedoeld in artikel 1 om voor bijstand op grond van de Tozo in aanmerking te komen. De enkele inschrijving in het handelsregister op 17 maart 2020 is daarvoor dus niet voldoende.
Rb Zeeland-West-Brabant 3 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3114
Artikel 13 lid 1 onder e PW is onverkort van toepassing op de Tozo
Rb. Midden-Nederland 25 januari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:222
Vanwege de aanspraak van eiseres op studiefinanciering had eiseres op grond van artikel 13, tweede lid, onder c, subonderdeel 1, van de Pw geen recht op bijstand en dit geldt ook voor bijstand op grond van de Tozo. Dat in de toelichting bij artikel 4, eerste lid, van de Tozo de bewoordingen “het ontvangen van studiefinanciering” zijn gebruikt in plaats van “de aanspraak op studiefinanciering”, maakt één en ander niet anders.
CRvB 21 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1348
Niet gesteld of gebleken dat appellant een aanwijzing in de zin van artikel 4:92, tweede lid, van de Awb heeft gegeven aan het college. Het college heeft dus zijn vaste uitvoeringspraktijk kunnen volgen. De vaste uitvoeringspraktijk van het college is dat eerst de boetevorderingen worden afgelost en daarna de oudste terugvorderingen.
CRvB 20 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1355
De SVB kan in dit geval de terugvordering en boete niet handhaven op de grondslag dat belanghebbenden konden beschikken over vermogen in de vorm van bouwgrond en landbouwgronden. De SVB had deze grondslag namelijk bewust en ondubbelzinnig de prijsgegeven.