Wekelijkse selectie van rechtspraak over de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Voor elk van deze wetten kiezen wij wekelijks één uitspraak omdat deze opvalt, een link heeft met de actualiteit of in juridisch opzicht interessant is.
Participatiewet: Het intrekken van bijstand is voor de betrokken bijstandsontvanger een belastend besluit. Het is daarom aan het college om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. Uit een uitspraak van de Centrale Raad blijkt maar weer dat best kritisch bekeken wordt of het college aan die bewijslast heeft voldaan. In deze zaak had het college als bewijs aangedragen dat de betrokken bijstandsontvanger niet was aangetroffen op het uitkeringsadres tijdens twee huisbezoeken (waarvan één was afgelegd buiten de in deze zaak te beoordelen periode), er enkel spullen zijn aangetroffen die ook van iemand anders zouden kunnen zijn, de medebewoner tegenstrijdige verklaringen afgelegd had over het verblijf van de bijstandsontvanger op het uitkeringsadres, niet aangetoond was dat er door de bijstandsontvanger huur betaald was en dat de buren van het uitkeringsadres hem ook niet herkend hadden als bewoner. Toch was dat onvoldoende volgens de Centrale Raad.
De Centrale Raad overweegt in dat verband onder andere dat medewerkers van het college suggestieve en sturende vragen hebben gesteld aan de medebewoner, de verklaringen van de buurtbewoners heel summier waren en dat enige onduidelijkheid over huurbetalingen onvoldoende is voor de conclusie dat de bijstandsontvanger niet woonde op het uitkeringsadres.
Wmo 2015: Een Wmo-cliënt is verplicht aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Als de cliënt niet meewerkt, wordt er soms voor gekozen de aangevraagde voorziening te weigeren. In dit geval was er echter voor gekozen om – bij gebrek aan een zorgplan en dus geen mogelijkheid om maatwerk te verrichten bij het vaststellen van de noodzakelijke zorguren – aan te sluiten bij de hoeveelheid uren die in het verleden toegekend was. In het verleden was gedurende een periode 12 uur per week toegekend en een andere periode 14 uur per week. Omdat het college volgens de Centrale Raad niet voldoende kon verklaren waar het verschil tussen 12 en 14 uur in zat, voorziet de Centrale Raad opvallend genoeg zelf in de zaak door voor de betrokken periode 14 uur per week toe te kennen. Of de les voor de praktijk daarmee luidt dat bij twijfel maar beter het grootste aantal uren toegekend kan worden, durven wij niet te zeggen, maar daar lijkt het haast wel op.
Jeugdwet: Uit deze uitspraak van de Centrale Raad blijkt maar weer dat niet voor elke begeleiding die aan een jeugdige geboden wordt een pgb verstrekt hoeft te worden. Het gaat hier om een gezin met twee kinderen met autisme die al een groot aantal uren begeleiding in de vorm van een pgb toegekend hebben gekregen. Aanvullend op al deze ondersteuning hoeven de ouders niet ook nog eens gecompenseerd te worden voor de kosten van hondentraining of voor het vervoer en de begeleiding van de kinderen tijdens dat vervoer. De Centrale Raad vraagt zich in dat verband af of het groot aantal uren voor individuele begeleiding die het college toegekend heeft niet mede ingezet zouden kunnen worden tijdens het vervoer van en naar de verschillende locaties. Verder lijkt de uitspraak te suggereren dat naarmate het aantal taken en het aantal uren waarvoor al begeleiding wordt geboden de lat lager legt om ten aanzien van additionele activiteiten de conclusie te kunnen trekken dat die activiteiten tot de eigen mogelijkheden van de ouders behoren.
Lees de eerdere jurisprudentie -samenvattingen van Emma van der Ploeg en Dennis van Tilborg