Wekelijkse selectie van rechtspraak over de Participatiewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Voor elk van deze wetten kiezen wij wekelijks één uitspraak omdat deze opvalt, een link heeft met de actualiteit of in juridisch opzicht interessant is.
Participatiewet: Het was altijd vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat de gemeente bij een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (het verwijtbaar niet verstrekken van de gegevens of bewijsstukken die van belang zijn voor de verlening van bijstand of anderszins onvoldoende meewerken) niet verplicht was om deze stukken alsnog in de bezwaarfase te beoordelen. Van die lijn komt de Centrale Raad nu terug. Als een bijstandsgerechtigde in bezwaar alsnog de gevraagde stukken inlevert, moet de gemeente deze stukken in de besluitvorming betrekken en vervolgens een belangenafweging maken. In dit geval mocht de gemeente de intrekking van bijstand niet handhaven omdat de intrekking onevenredig was.
Wmo 2015: Weinig Wmo-uitspraken vorige week. Wij houden het daarom bij een korte uitlichting van deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant die draaide om een besluit tot beëindiging van huishoudelijke ondersteuning en was service omdat de echtgenoot van de hulpbehoevende vrouw medisch gezien in staat werd geacht deze huishoudelijke taken over te nemen. De hulpbehoevende vrouw vraagt de rechtbank een voorlopige voorziening te treffen omdat zij van mening is dat van haar man niet verwacht kan worden dat hij naast zijn drukke baan en pijnklachten de huishoudelijke taken op zich neemt. De rechtbank wijst dat verzoek echter af bij gebrek aan een spoedeisend belang. De maatstaf die in dat verband geldt, is dat er sprake moet zijn van een acute (medische) noodsituatie of ernstige of onomkeerbare gevolgen als hulp tijdelijk uitblijft. Dat deed zich hier niet voor volgens de rechtbank.v
Jeugdwet: Een interessante uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin de vraag voorgelegd werd of aan een ingeschakelde professionele hulpverlener die een pgb ontvangt de kwaliteitseisen van hoofdstuk 4 Jw (zijnde de kwaliteitseisen voor zorgverlening in natura) gesteld mogen worden. Als het college een pgb verstrekt, moet (op grond van artikel 8.1.1 lid 2 sub c Jw) gewaarborgd zijn dat de in te kopen jeugdhulp van goede kwaliteit is. Het college mag ter uitwerking van die controlebevoegdheid kwalitatieve eisen aan de verstrekking van het pgb stellen. In deze gemeente was in het uitvoeringsbesluit bepaald dat voor de hulp die wordt ingekocht met het pgb dezelfde kwaliteitseisen gelden als voor voorzieningen in natura (tenzij de ondersteuning wordt geboden door iemand uit het sociaal netwerk van de budgethouder). Dat mag volgens de rechtbank. Zodoende gelden in dat geval de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 4 van de Jw die gelden voor jeugdhulp die in natura geboden wordt, via de uitwerking van artikel 8.1.1. in de toepasselijke verordening en het uitvoeringsbesluit, ook voor de ingeschakelde begeleiding die bekostigd wordt uit pgb’s.
Lees de eerdere jurisprudentie-samenvattingen van Emma van der Ploeg en Dennis van Tilborg