Minister De Jonge biedt de Eerste Kamer de commissiebrief over Evaluatie hervorming langdurige zorg aan.
Geachte voorzitter,
Ik dank de Vaste Kamercommissie voor VWS voor de vragen naar aanleiding van mijn brief van 2 september 2019 over Merkbaar beter thuis. (1)
Hierbij treft u mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van de fracties van het CDA, GroenLinks, PVV en de Christen Unie. In deze brief heb ik ervoor gekozen elke vraag apart te beantwoorden, waarbij ik zo nu en dan ook verwijs naar andere vragen en antwoorden.
Ik kijk uit naar het mondeling overleg dat ik met de commissie zal hebben op 21 januari 2020.
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Hugo de Jonge
Vraag 1
De leden van de CDA-fractie vernemen graag welke mogelijkheden de minister heeft om in te grijpen wanneer in sommige gemeenten niet de gewenste, minimaal noodzakelijk, zorg en de juiste kwaliteit van zorg geboden wordt. Hoe wordt bereikt dat elke burger die dat nodig heeft, wordt ondersteund en dat elke Nederlander binnen de kaders van de Wmo de ondersteuning en zorg krijgt die hij nodig heeft?
Antwoord:
Op basis van de Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur zorg voor de maatschappelijke ondersteuning en zorgt het voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) is verantwoordelijk voor de daadwerkelijke uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning en legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dus in eerste instantie aan de gemeenteraad het college aan te spreken en bij te sturen indien door het college niet de gewenste, minimaal noodzakelijke ondersteuning wordt geboden. Als blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Ik treed daarbij niet in de besluitvorming van individuele gevallen.
Vraag 2
Uit een lezing van de Inspecteur-generaal van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de conferentie Van ketenzorg naar netwerkzorg op 10 oktober jl. komt naar voren dat de inspectie zich zorgen maakt over de kwaliteit van zorg voor kwetsbare ouderen in 38 gemeenten. De Inspecteur-generaal constateert dat – kijkend naar het zorgnetwerk rond ca. 1 miljoen kwetsbare ouderen - er grote verschillen zijn tussen de gemeenten. Gemeenten dienen adequate en kwalitatief goede zorg en ondersteuning aan te bieden aan hun burgers. De leden van de CDA-fractie vragen of ik bevoegdheden heb om dit waar nodig op te leggen? Zo ja, om welke bevoegdheden gaat het.
Antwoord:
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bieden van de maatschappelijke ondersteuning aan hun inwoners. Dit betekent dat van gemeenten wordt verwacht dat zij zorg dragen voor het beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en mensen die daarvoor in aanmerking komen, passende ondersteuning bieden ten behoeve van hun zelfredzaamheid en participatie en waar nodig voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
De Wmo 2015 voorziet daarbij in een belangrijke mate van beleidsruimte voor gemeenten om naar eigen inzicht, mogelijkheden en gewoonten het voorzieningenaanbod in te richten op de specifieke lokale omstandigheden en ondersteuningsbehoeften van hun inwoners. Deze beleidsruimte zorgt ervoor dat gemeenten de ondersteuning zodanig vorm kunnen geven zodat die aansluit bij de persoonlijke situatie van de betrokkene en de lokale situatie in de gemeente. Anderzijds bevat de Wmo 2015 een aantal waarborgen dat alle cliënten die daarop aangewezen zijn, ongeacht hun woonplaats, passende ondersteuning ontvangen die voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen. Deze waarborgen zijn onder meer:
de taakopdracht voor gemeenten;
de plicht de taakopdracht, waaronder de aan de voorzieningen te stellen eisen van kwaliteit, nader uit te werken in een beleidsplan en een verordening;
het proces van melding, onderzoek, aanvraag en besluit;
de maatwerkvoorziening en de kwaliteitsnormen voor maatschappelijke ondersteuning.
Deze beleidsruimte kan leiden tot verschillen tussen gemeenten in de uitvoering van de Wmo 2015. De genoemde waarborgen zullen echter ongewenste verschillen tussen gemeenten voorkomen. De Wmo 2015 biedt mij de mogelijkheid een gemeente aan te spreken in het geval een gemeente meer dan incidenteel afwijkt in de uitvoering van de opdracht die de Wmo 2015 gemeenten oplegt. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Welke stappen kan en wil de regering zetten, zo vraagt de CDA-fractie, om de administratieve lastendruk, veroorzaakt door het inkoopgedrag van gemeenten, significant te verlagen, zodat de zorggelden meer efficiënt en meer effectief kunnen worden ingezet?
Antwoord: Vooropgesteld dient te worden dat gemeenten en aanbieders zelf een zeer belangrijke rol hebben in het minimaliseren van de administratieve lastendruk. Ik heb een wetswijziging aangekondigd om aanbesteden in het sociaal domein te vereenvoudigen. Daarnaast ondersteun ik gemeenten en aanbieders op verschillende manieren bij inkoop en aanbesteden in het sociaal domein. Zo kunnen gemeenten modelbepalingen gebruiken die op basis van een inventarisatie van inkoopdocumenten worden opgesteld.
Op basis van de ministeriële regeling ‘vermijdbare uitvoeringslasten’ zijn gemeenten en aanbieders verplicht de i-standaarden te gebruiken als wordt gewerkt met de inspanningsgerichte of outputgerichte uitvoeringsvariant. Daarnaast heb ik mevrouw Verdonk aangesteld als speciaal adviseur om vanuit het perspectief van de professionals regeldruk te inventariseren en waar mogelijk onnodige regels te helpen schrappen. Voor zover deze regeldruk voortkomt uit de contractering door gemeenten wordt dit ook met gemeenten besproken.
Vraag 4
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat gemeenten budgettair gezien kunnen verwachten van de begroting van 2020 en hoe wordt hen de financiële mogelijkheid geboden om goede zorg te leveren?
Antwoord:
Bij de decentralisatie hebben gemeenten, op basis van de aantallen cliënten waarvoor zij de verantwoordelijkheid kregen, de instrumenten en middelen gekregen die voor de uitvoering van deze wettelijke opdracht nodig werden geacht.
De oorspronkelijke taakstellingen uit het Regeerakkoord uit 2012 zijn in verschillende stappen substantieel verzacht. Ik doel hiermee op verzachtende maatregelen en extra middelen die aan het gemeentefonds zijn toegevoegd naar aanleiding van het Zorgakkoord 2013, het VNG-akkoord 2013, het Begrotingsakkoord 2014 en recent de Voorjaarsbesluitvorming 2019.
Bij de Voorjaarsnota 2019 zijn extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het realiseren van de ambities uit het hoofdlijnenakkoord GGZ. Het bedrag loopt op van € 50 miljoen in 2019 tot € 95 miljoen in 2022 en wordt daarna structureel. Er zijn signalen van gemeenten bekend dat de invoering van het abonnementstarief zou leiden tot een extra toestroom naar Wmo-voorzieningen en hogere uitgaven. Dit is in zekere zin een beoogd effect, omdat mensen die voorheen zorg meden als gevolg van de hoogte van de eigen bijdrage zich mogelijk nu wel melden. Via de monitor abonnementstarief, die in afstemming met de VNG en cliëntenorganisaties is ontwikkeld, wordt bezien of er ook sprake is van een hoger dan geraamde extra toestroom en andere effecten die niet zijn beoogd. Ik heb de eerste resultaten van de monitor inmiddels met de VNG besproken en de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. (2) Op basis hiervan kunnen slechts zeer beperkt uitspraken worden gedaan over de effecten van deze maatregel. Voor een goede analyse is het belangrijk ook de volgende monitorrapportage af te wachten om te beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn. Hierbij zal de Tweede Kamer motie worden betrokken, waarbij de regering is verzocht om aan de hand van de uitkomsten van de monitor in samenspraak met gemeenten maatregelen te treffen, als blijkt dat er sprake is van knelpunten die zijn ontstaan bij een deugdelijke uitvoering van het abonnementstarief door gemeenten. (3)
Voor het gehele sociale domein geldt dat op de korte termijn (naar aanleiding van motie Segers c.s. en motie Özütok) binnen de huidige systematiek wordt gekeken of maatregelen genomen kunnen worden om schommelingen in het gemeentefonds te voorkomen of te dempen. De lopende evaluatie van de normeringssystematiek, onder coördinatie van de minister van BZK, kan hier op de lange termijn aan bijdragen. Tot slot wordt het verdeelmodel herijkt. Dit moet leiden tot een verbeterde verdeling per 2021, die beter aansluit bij de taken en achtergronden van een specifieke gemeente. Uiteraard zijn de gemeenten bij deze trajecten nauw betrokken.
Vraag 5
De GroenLinks-fractie merkt op dat op basis van de beschikbare data van de evaluatie van de HLZ kan niet worden vastgesteld in welke mate sprake is van betere kwaliteit van zorg, aangezien groepen mensen die ten tijde van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wel zorg verleend kregen, niet zijn betrokken bij deze evaluatie. Ook de financiële houdbaarheid kan middels dit evaluatierapport niet geëvalueerd worden, aangezien er in de onderzoeksopzet bewust voor is gekozen om het financiële aspect buiten beschouwing te laten. Waarom is deze keuze op voorhand gemaakt? Hoe kan dat er geen vergelijkbare data zijn met de situatie van voor de hervorming? Hoe kan zonder vergelijkend materiaal degelijk geëvalueerd worden?
Antwoord:
Idealiter wordt in een evaluatie een vergelijking gemaakt tussen de oude en de nieuwe situatie (voor- en nameting). Onderzoek dat bij de evaluatie HLZ als nulmeting zou kunnen worden gebruikt is echter schaars, omdat de groepen mensen waarop de oude en de nieuwe wetgeving zich richten van samenstelling zijn veranderd. Om toch te kunnen vergelijken maakt het SCP - waar mogelijk - gebruik van de oordelen van cliënten en professionals over hun eigen situatie voor en na 1 januari 2015. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van verschillende onderzoeken en meerjarige registratiegegevens. In veel gevallen wordt de vergelijking met de situatie voor 1 januari 2015 echter noodgedwongen losgelaten. Voor wat betreft de vraag over de financiële houdbaarheid, geldt dat dit onderwerp wel is meegenomen in de evaluatie. Financiële houdbaarheid betekent in dit geval concreet de afvlakking van de groei van de zorguitgaven. De conclusie van het SCP is dat de groei van de uitgaven voor langdurige zorg in reële termen is afgevlakt.
Vraag 6
In de evaluatie is ervoor gekozen om niet in te gaan op de mate waarin beschikbare budgetten van het Rijk toereikend zijn. Toch wordt gemeld dat de kosten voor de langdurige zorg zijn afgevlakt. De GroenLinksfractie vraagt of dit ook een weergave geeft van de mate waarin het budget toereikend is voor de gemeenten?
Antwoord: Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de beschikbare budgetten van het Rijk ontoereikend waren in de periode waarop het evaluatieonderzoek betrekking had. Dit staat los van de vermelding van het SCP dat de kosten voor de langdurige zorg zijn afgevlakt. Uitgangspunt toen en nu is dat gemeenten voldoende middelen ter beschikking staan om uitvoering te kunnen geven aan hun wettelijke opdracht. Mocht blijken uit monitoring dat dit niet (volledig) het geval is, dan zal ik het overleg met VNG maatregelen treffen overeenkomstig het verzoek in de door de Tweede Kamer aangenomen motie. (4)
Lees de Commissiebrief Evaluatie hervorming Langdurige zorg hier verder.