Als de ondertoezichtstelling onvoldoende werkt of als op voorhand duidelijk is dat ondertoezichtstelling alleen niet zal werken, kan de minderjarige uit huis worden geplaatst. Uithuisplaatsing geschiedt uitsluitend met een machtiging van de kinderrechter: artikel 1:265a BW. Uithuisplaatsing houdt in dat de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin wordt geplaatst. Bij voorkeur geschiedt de uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. Als dat niet lukt, verdient de mogelijkheid van plaatsing in een pleeggezin of een gezinshuis de voorkeur. Lukt dat ook niet, dan resteert alleen nog de plaatsing in een residentiële instelling.
Het verzoek om machtiging uithuisplaatsing wordt ingediend door de gecertificeerde instelling. Maar ook de raad voor de kinderbescherming kan om een machtiging uithuisplaatsing (in combinatie met een verzoek om een ondertoezichtstelling) verzoeken van het openbaar ministerie. Als de raad of het openbaar ministerie een verzoek om een machtiging uithuisplaatsing indient, dient tevens, op grond van artikel 1:265b, tweede lid, BW een besluit van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet te worden overgelegd. Het besluit van het college is vooral bedoeld om er zeker van te zijn dat, mocht de rechter de machtiging verlenen, de minderjarige ook geplaatst kan worden. De rechter kan aan het ontbreken van een besluit als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet voorbijgaan als het belang van het kind dit vergt (artikel 1:265b, derde lid, BW). Er is overigens een wetswijziging in voorbereiding waardoor de verplichting tot het nemen van een verleningsbesluit vervalt.
TK 2020-2021, 35 833, nr. 2.
In die wetswijziging is ook de verplichting tot het nemen van een verleningsbesluit in het geval van een verzoek om een machtiging uithuisplaatsing in een gesloten instelling (artikel. 6.1.2 Jeugdwet) geschrapt.
De duur van de machtiging wordt door de rechter bepaald. De grens is in ieder geval de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt: dan loopt de machtiging ook af. De ondertoezichtstelling kan evenwel verlengd worden. In dat geval kan de machtiging uithuisplaatsing ook verlengd worden mits aan de voorwaarden wordt voldaan. De ouders met gezag, de opvoeder en de minderjarige die ouder is dan 12 jaar kunnen de gecertificeerde instelling verzoeken wegens gewijzigde omstandigheden de uithuisplaatsing te beëindigen, de duur ervan te bekorten of af te zien van een wijziging van de verblijfplaats: artikel 1:265d BW. Als de gecertificeerde instelling daaraan geen gevolg geeft, kan de aanvrager het geschil voorleggen aan de kinderrechter. De machtiging vervalt automatisch, als daar geen gebruik van wordt gemaakt, na drie maanden. Uiteraard kan dan een nieuwe machtiging worden verzocht.
De uithuisplaatsing geschiedt soms zonder machtiging van de kinderrechter. Wanneer beide ouders met gezag besluiten dat het hoofdverblijf van de minderjarige niet meer bij hen maar bijvoorbeeld bij een familielid zal zijn, is sprake van een vrijwillige uithuisplaatsing zonder machtiging van de rechter. Een dergelijke constructie is vaak vanwege het belang van de minderjarige minder gewenst, maar wel toegestaan. De uithuisplaatsing kan op vrijwillige basis zelfs in een gesloten setting in een instelling plaatsvinden. Dan is echter altijd een machtiging van de kinderrechter nodig. Hier is immers sprake van een vorm van vrijheidsbeneming en daarvoor is altijd een rechterlijke beslissing nodig.